ECLI:NL:RBDHA:2021:5921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
NL21.7389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische eiseres en de verantwoordelijkheid van Roemenië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Syrische eiseres in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van de eiseres niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiseres, geboren op 1 februari 1980, had op 3 februari 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Tijdens de zitting op 28 mei 2021, waar de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, werd het procesverloop besproken. De eiseres voerde aan dat zij in Roemenië was opgepakt en gedetineerd, en dat zij daar geen medische zorg had ontvangen, wat haar vrees voor de behandeling in Roemenië versterkte.

De rechtbank overwoog dat de Roemeense autoriteiten het verzoek om terugname hadden aanvaard en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat Roemenië zijn verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielaanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden, omdat er geen bezwaren waren tegen de overdracht aan Roemenië. De eiseres had niet voldoende bewijs geleverd om te twijfelen aan de naleving van de internationale verplichtingen door Roemenië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.E. Visscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.P.M.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.7390, plaatsgevonden op 28 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Nieuwland. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op 1 februari 1980 en de Syrische nationaliteit te bezitten. Zij heeft op 3 februari 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat ten aanzien van Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij verwijst hiervoor naar haar persoonlijke ervaringen in Roemenië. Zij is in Roemenië opgepakt, gevangen gezet en gedwongen om haar vingerafdrukken te geven. Vanwege verwondingen aan haar voeten had zij dringend medische zorg nodig, maar dit heeft zij niet gekregen. Ter onderbouwing hiervan wijst eiseres op haar medisch dossier. Verder doet zij een beroep op uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch [2] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming van eiseres. De Roemeense autoriteiten hebben het terugnameverzoek aanvaard met verwijzing naar artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening.
5. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van bezwaren tegen de overdracht aan Roemenië. Met de aanvaarding van het terugnameverzoek hebben de Roemeense autoriteiten toegezegd om het asielverzoek van eiseres te zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en internationale verplichtingen. Daarbij gaat verweerder uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft niet met documenten en verklaringen aannemelijk gemaakt dat eraan moet worden getwijfeld dat Roemenië zijn verplichtingen in dit verband zal nakomen. De verwijzing naar de uitspraken van de zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is hiervoor niet voldoende. In die uitspraken is verweerder opgedragen nader onderzoek te doen naar de juistheid van de specifieke verklaringen van de vreemdelingen in die zaken. Het persoonlijk relaas van eiseres maakt echter dat vergelijking met die zaken niet opgaat.
6. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiseres namelijk verklaard dat zij kort (
misschien een dag [3] ) is gedetineerd en daarna uit Roemenië is vertrokken. Eiseres wilde geen asielaanvraag doen en is eerst vrijgelaten nadat zij haar vingerafdrukken had laten afnemen.. Eiseres is toen onmiddellijk richting Nederland vertrokken. Eiseres heeft verklaard dat het in de gevangenis slecht was en dat haar medicijnen zijn afgenomen. Zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen zijn er geen concrete aanknopingspunten voor de conclusie dat de gestelde detentie onrechtmatig is geweest. Ook overigens valt niet uit de verklaringen van eiseres af te leiden dat de Roemeense autoriteiten zich niet aan hun internationale verplichtingen hebben gehouden voor wat betreft de toegang van eiseres tot de asielprocedure, de opvang en medische verzorging van en dat eiseres als gevolg daarvan is blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Daarbij heeft verweerder kunnen opmerken dat eiseres onmiddellijk na de registratie als asielzoekster, de asielaanvraag heeft ingetrokken en Roemenië heeft verlaten, zodat zij geen eigen ervaringen heeft met de asielprocedure en de opvangvoorzieningen daar. Er was daarom geen aanleiding voor verweerder om een en ander te onderzoeken zoals eiseres betoogt.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiseres specialistische behandeling behoeft of dat Nederland het meest aangewezen land is om medische behandeling te ondergaan. Het ter onderbouwing van het beroep overgelegde patiëntendossier biedt geen aanknopingspunten voor een andere conclusie.
8. Ten slotte heeft verweerder ook in de gestelde omstandigheid dat eiseres niemand heeft in Roemenië en hier in Nederland familie en kennissen verblijven, geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.uitspraken van 30 september 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:9526), 7 oktober 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:100350 en 16 november 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:11599 en ECLI:NL:RBDHA:2020:11600) en 1 april 2021 (ECLI:NL:RBOBR:2021:1503)
3.zie hiervoor het aanmeldgehoor Dublin van 14 februari 2021, p. 5 van 8