2.2Verweerder heeft de eerste asielaanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) en daarbij het volgende overwogen. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser een staatloze Palestijn is, dat Libanon het land van bestendig verblijf van eiser was en dat eiser verblijf had in het vluchtelingenkamp Ain Al Helwa in Libanon. Verweerder acht ook geloofwaardig dat eiser alledaagse discriminatie heeft ondervonden, maar niet dat eiser uitgesloten is geweest van werk, scholing, het verkrijgen van noodzakelijke documenten, dan wel van de eerste levensbehoeften of medische zorg. De door eiser gestelde dreiging van de kant van de terroristische groepering Jundi al Sham wordt evenmin geloofwaardig geacht. Wat de gestelde onveilige situatie in het vluchtelingenkamp betreft, overweegt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit ook voor hem persoonlijk gold. Niet is gebleken dat eiser niet langer de bescherming of bijstand van UNRWAkan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem heeft gedwongen dat gebied te verlaten, en evenmin dat de bescherming en bijstand van UNRWA zijn opgehouden. Door verweerder is gelet daarop niet aannemelijk bevonden dat eiser niet kan terugkeren naar Libanon.
Aanvraag en kern beroepsgronden
3. Op 10 januari 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, omdat sprake zou zijn van nieuwe, relevante elementen en/of bevindingen. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. Eiser heeft de volgende stukken ingebracht ter onderbouwing van zijn aanvraag:
- kopie van een brief van de Jund al Sham organisatie van 9 januari 2018 (de dreigbrief);
- ongedateerde originele verklaring van de Gezamenlijke Palestijnse Macht in het kamp Ain Al Helwa;
- originele geboorteakte;
- kopie familieregistratiekaart UNRWA;
- kopie diploma “auto mechanics”;
- kopie brief Vluchtelingenwerk Nederland van 23 september 2020 met onder meer recente landeninformatie over het Ain Al Helwa kamp en de Jund al Sham organisatie;
- kopie van de overlijdensakte van zijn broer;
- algemene informatie en andere stukken over de situatie van Palestijnen in Libanon en in het bijzonder in het vluchtelingkamp Ain Al Helwa.
Uit deze nieuwe elementen of bevindingen blijkt volgens hem dat ten tijde van zijn vertrek sprake was van omstandigheden buiten zijn wil, die hem ertoe gedwongen hebben zijn laatste woongebied, waarin UNRWA werkzaam is, te verlaten. Verder blijkt daaruit dat sprake is van een situatie waarin UNRWA in de onmogelijkheid verkeert zijn opdracht om bescherming of bijstand te verlenen, te vervullen. Volgens eiser blijkt uit deze beide omstandigheden dat de bescherming van UNRWA van rechtswege is komen te vervallen, zodat artikel 1D van het Vluchtelingenverdragniet meer van toepassing is.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft deze opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen nieuwe, relevante elementen of bevindingen heeft ingebracht. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit en op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
Kern van het geschil en opbouw verdere uitspraak
5. In de kern ligt de rechtsvraag voor of eiser aan zijn opvolgende aanvraag nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd die relevant zijn voor de beoordeling van die aanvraag.