ECLI:NL:RBDHA:2021:5626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
09/730219-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en openlijke geweldpleging tijdens vechtpartij in Den Haag

Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige verdachte, die betrokken was bij een fatale steekpartij op 21 december 2019 in Den Haag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor het medeplegen van doodslag, openlijke geweldpleging en mishandeling. De zaak begon met een vechtpartij die ontstond na een woordenwisseling tussen de neef van het slachtoffer en de verdachte. Tijdens deze vechtpartij werd het slachtoffer, die probeerde te helpen, door de verdachte vastgehouden en naar een geparkeerde auto getrokken. Terwijl de verdachte het slachtoffer vasthield, werd hij door een medeverdachte gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust had aanvaard en dat zijn opzet ook daarop gericht was. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat zijn handelen als aanvallend werd beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de gekwalificeerde gevolgen van de openlijke geweldpleging, omdat hij niet zelf het letsel had toegebracht. De rechtbank legde ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding op, gezien de ernst van de feiten en de jonge leeftijd van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/730219-19
Datum uitspraak: 4 juni 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 2000 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 april 2020, 25 juni 2020, 17 september 2020, 10 december 2020, 9 maart 2021 (alle pro forma) en de terechtzitting van 12 mei 2021, 14 mei 2021 en 21 mei 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Kortekaas, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
  • die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of
  • (meermalen) te roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
  • die [slachtoffer] twee maal, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, heeft toegebracht door
  • die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of
  • (meermalen) te roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
  • die [slachtoffer] twee maal, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, te steken,
terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en) op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, door
  • die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of
  • (meermalen) te roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
  • die [slachtoffer] twee maal, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, inhet gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken
tot en of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21 december 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft gegeven door
  • die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of
  • naar die [medeverdachte 1] en/of een of meer van zijn mededader(s) (meermalen) te roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking;
meest subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of een of meer andere (onbekend gebleven) perso(o)n(en) op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, heeft/hebben toegebracht door
  • die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of
  • (meermalen) te roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
  • die [slachtoffer] twee maal, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, te steken,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft gehad, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 21 december 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft gegeven door
  • die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of
  • naar die [medeverdachte 1] en/of een of meer van zijn mededader(s) (meermalen) te roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2019 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de kruising Rijswijkseweg en Goudriaankade, in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
  • duwen en/of trekken en/of slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
  • vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
  • (meermalen) roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
  • een of meerdere malen steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel te weten een of meerdere steekverwonding(en) in het gezicht en/of in de zij, althans in het lichaam voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage [naam neef slachtoffer] heeft mishandeld door hem een klap tegen het achterhoofd te geven.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
In de vroege avond van 21 december 2019 is de 20-jarige [slachtoffer] bij een vechtpartij bij de tramhalte Goudriaankade in Den Haag twee keer gestoken. Hij is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
De aanleiding voor die vechtpartij was een incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden tussen een neef van [slachtoffer] , [naam neef slachtoffer] , en een groep jongens, grotendeels afkomstig uit het Schipperskwartier . De groep van ongeveer twintig jongens had in de middag op het dak van winkelcentrum Megastores een drillrap videoclip (clipshoot) opgenomen. Bij de clipshoot was [verdachte] aanwezig, die als bij-/rapnamen [rapnaam verdachte] , [rapnaam verdachte] of [rapnaam verdachte] heeft (hierna ook: [verdachte] ). Ook [medeverdachte 1] , die tevens [rapnaam medeverdachte 1] , [rapnaam medeverdachte 1] of [rapnaam medeverdachte 1] wordt genoemd (hierna ook: [medeverdachte 1] ), was aanwezig bij de clipshoot. Voorts waren - voor zover van belang - bij de clipshoot aanwezig: verdachten [medeverdachte 2] , die ook wel [rapnaam medeverdachte 2] of [rapnaam medeverdachte 2] wordt genoemd (hierna ook: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] , die ook wel [rapnaam medeverdachte 3] wordt genoemd (hierna ook: [medeverdachte 3] ) en getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Op de terugweg van de clipshoot hebben enkele jongens uit de groep ter hoogte van de Haagse Hogeschool een woordenwisseling gehad met de voorbijrijdende [naam neef slachtoffer] . Daarbij is [naam neef slachtoffer] door [verdachte] op zijn achterhoofd geslagen.
[naam neef slachtoffer] heeft vervolgens een Snapchat-bericht verzonden in een groepsapp, inhoudende “
We gaan vechte, Haagse, 5/6 negers, Doen biggie, Hun hebbe shenk”. Ook heeft [naam neef slachtoffer] zijn neef [slachtoffer] gebeld en hem gezegd dat hij problemen had en dat hij bang was. Hij heeft [slachtoffer] gevraagd om te komen. [slachtoffer] is vervolgens uit zijn woning naar buiten gerend en zijn broer [naam broer slachtoffer] is achter hem aangerend. Bij de tramhalte Goudriaankade trof [slachtoffer] de groep jongens die de clipshoot had opgenomen. Samen met [getuige 4] , een jongen die onderweg met hem mee was gerend, liep [slachtoffer] naar de groep jongens en vroeg hij wie zijn neefje had geslagen. Nadat [verdachte] had geantwoord dat hij dat had gedaan, sloeg [slachtoffer] [verdachte] . Daarop ontstond chaos en een schermutseling bij de tramhalte, waarbij meerdere jongens betrokken zijn geweest. In een tijdspanne van zestien seconden, zo blijkt uit de camerabeelden, verplaatste een groep zich vechtend vanaf de tramhalte naar een aan de Rijswijkseweg geparkeerde auto. Daar viel de groep uiteen en renden personen weg.
[slachtoffer] werd twee keer gestoken: in zijn linkerzij en in zijn linkerwang. Vervolgens is hij een stukje weggelopen van de geparkeerde auto en is hij op straat gaan zitten. Een toevallig voorbijkomende vriend, een kennis en een voor [slachtoffer] onbekende voorbijganger zijn bij hem gaan zitten, hebben hem vastgehouden en hebben geprobeerd hem te helpen. In de daarna gearriveerde ambulance is [slachtoffer] tevergeefs gereanimeerd; hij overleed ter plaatse. Gebleken is dat de steekverwonding in de wang dodelijk is geweest. De steekverwonding in de zij was niet dodelijk, maar kan het overlijden van [slachtoffer] hebben versneld.
Er is die avond ter plaatse een grote aanloop geweest van bekenden en familie van [slachtoffer] . Ook na deze avond is er veel aandacht geweest voor het overlijden van [slachtoffer] en is er, zo blijkt uit de vele getuigenverklaringen, veel gesproken over wat er gebeurd zou zijn, zowel in de wijk, in het wijkcentrum, tussen vrienden en bekenden onderling alsook op social media.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de [verdachte] , betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] en zo ja, waar die betrokkenheid uit heeft bestaan.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair integrale vrijspraak van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman heeft zich verder ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat de verdachte in ieder geval dient te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheden als genoemd in artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Over het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
Op specifieke standpunten van de raadsman zal de rechtbank - voor zover relevant - onder 3.4 nader ingaan.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Inleidende opmerkingen over de afgelegde verklaringen
De voor het bewijs gebruikte verklaringen
Er zijn zeer veel verklaringen afgelegd in deze zaak. Wat in elk geval uit al die verklaringen volgt, is dat de schermutseling waarbij [slachtoffer] is gestoken een zeer chaotische gebeurtenis is geweest die zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld. Bovendien was het donker en kan dit de waarneming van getuigen ook hebben beïnvloed. Dit alles maakt dat de rechtbank behoedzaam om zal gaan met het gebruik voor het bewijs van de verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Zo zijn er verklaringen die door onafhankelijke getuigen zijn afgelegd: mensen die niets met het hele gebeuren te maken hebben gehad, maar die toevallig daar ter plaatse waren. Zij kenden geen van de betrokkenen en hebben naar beste vermogen een beschrijving gegeven van wat zij hebben gezien. Deze verklaringen zijn zeer verschillend als het gaat om de hoeveelheid personen die erbij betrokken was, of, en zo ja, hoeveel messen er zijn gezien, welke kleding de personen aan hadden en tevens wat de verschillende personen zouden hebben gedaan. Voorts zijn er verklaringen die door vrienden/kennissen van [slachtoffer] zijn afgelegd en verklaringen die zijn afgelegd door de jongens die aanwezig waren bij de clipshoot. Van die laatste groep is ook een aantal jongens als verdachte gehoord. Ook al díe verklaringen zijn zeer verschillend als het gaat om de vraag wie wat zou hebben gedaan en wat de getuigen/verdachten wel of niet hebben gezien of hebben kunnen zien. Een aantal van deze personen heeft bovendien aantoonbare motieven om niet naar waarheid of in elk geval niet volledig te verklaren. Immers, uit het dossier volgt dat sprake is geweest van bedreigingen van getuigen, maar ook dat diverse getuigen niet het achterste van hun tong hebben willen laten zien, ofwel om zichzelf ofwel om anderen te beschermen. Voorts blijkt uit het dossier dat kort na de dood van [slachtoffer] een Snapchat-bericht is verstuurd naar diverse getuigen waarop een foto van [medeverdachte 1] te zien was en waarin deze werd aangeduid als de dader van de steekpartij. Wie dat bericht heeft verzonden is onduidelijk gebleven, maar uit het dossier volgt dat dit bericht naar vele personen is doorgestuurd en dat ook veel anderen ervan hebben gehoord. Dit kan uiteraard later afgelegde verklaringen hebben beïnvloed. Tenslotte zal de rechtbank zich er rekenschap van geven dat - zoals reeds in de inleiding is beschreven - in de wijk, maar ook op social media, zeer veel over deze zaak gesproken is, vooral over de vraag wie de mogelijke dader of daders zouden kunnen zijn geweest. Ook dit kan van invloed zijn geweest op later afgelegde verklaringen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank alleen verklaringen van getuigen voor het bewijs gebruiken voor zover deze verklaringen steun vinden (verankerd zijn) in verklaringen van andere getuigen of een ander bewijsmiddel.
De verklaringen van [naam broer slachtoffer]
Ten aanzien van de verklaringen van [naam broer slachtoffer] (hierna ook: [naam broer slachtoffer] ) overweegt de rechtbank specifiek nog het volgende. [naam broer slachtoffer] was, zoals ook uit de inleiding volgt, de avond van 21 december 2019 samen met zijn broertje [slachtoffer] . Hij is met [slachtoffer] meegegaan nadat [slachtoffer] was gebeld door zijn neefje [naam neef slachtoffer] . [slachtoffer] rende vooruit en [naam broer slachtoffer] rende achter hem aan. [naam broer slachtoffer] is vervolgens getuige geweest van de vechtpartij en heeft gezien dat zijn broertje werd gestoken. Hij is achter een aantal jongens aangerend die wegrenden bij de vechtpartij. Hij zag twee jongens in de bosjes en heeft [verdachte] daar vastgehouden. Hij is daarna, samen met [verdachte] , aangehouden door de politie en kwam er vervolgens op het politiebureau achter dat zijn broertje was overleden. De politie heeft opgeschreven dat [naam broer slachtoffer] die avond zeer geëmotioneerd was. Die nacht heeft [naam broer slachtoffer] op eigen verzoek een verklaring bij de politie afgelegd en ook daarna is hij nog diverse malen als getuige gehoord. De rechtbank kan in de verklaringen teruglezen dat [naam broer slachtoffer] heel erg zijn best heeft gedaan om zo goed mogelijk te verklaren. Daarbij zij evenwel direct aangetekend dat [naam broer slachtoffer] getuige is geweest van de vechtpartij waarbij zijn broertje is doodgestoken. Hij was daardoor - begrijpelijkerwijs - zeer geëmotioneerd en moet in shock zijn geweest. [naam broer slachtoffer] lijkt in zijn eerste verklaring heel zeker over de jongen die hij steekbewegingen heeft zien maken: een jongen die aan de overkant van de weg wegrende. Op die verklaring is hij evenwel later teruggekomen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij steeds heeft gedacht dat die jongen zijn broertje had gestoken, maar toen hij ging graven in zijn geheugen, zich bedacht dat dit eigenlijk niet kon kloppen omdat die jongen al eerder was weggerend. De verklaringen van [naam broer slachtoffer] wisselen, zoals gezegd volstrekt begrijpelijk gezien de omstandigheden, ook verder op zeer veel punten. De rechtbank kan daarom niet uitgaan van wat [naam broer slachtoffer] heeft verklaard over de vechtpartij en het steken van zijn broertje. De rechtbank zal zijn verklaringen dan ook niet gebruiken voor het bewijs. Gezien het voorgaande zal de rechtbank evenmin uitgaan van de voor [verdachte] ontlastende delen van de verklaringen van [naam broer slachtoffer] .
3.4.2.
Gebruikte bewijsmiddelen voor de feiten 1 primair, 2 en 3
De rechtbank heeft de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden in de bijlage opgenomen.
3.4.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Het handelen van de verdachte
De rechtbank stelt voorop dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat [verdachte] [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Ten aanzien van de vraag wat [verdachte] wél heeft gedaan, overweegt de rechtbank als volgt.
In het afgeluisterde gesprek (hierna: OVC-gesprek) dat [verdachte] heeft gehad met zijn bezoek in het huis van bewaring van 30 januari 2020 heeft [verdachte] - samengevat - gezegd dat hij een “
shenk” (een mes) bij zich had en dat dat mes op de grond viel toen hij een klap kreeg van [slachtoffer] . Hij heeft vervolgens in dat OVC-gesprek gezegd dat
“ [rapnaam medeverdachte 1] ”dat mes pakte en dat hijzelf die jongen bij zijn capuchon vasthad. Vervolgens heeft hij gezegd dat hij zag dat [rapnaam medeverdachte 1] ging komen, dat
“ewa wat doe ik. Ik trek hem naar die auto”om hem daar te
“attacken”en dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1]
“die ding zwaai bam”in “
zijn lever linkerkant zwaait”.Hij heeft hierbij gezegd dat hij alles heeft gezien.
De stelling van de raadsman dat dit enkel stoere praat is geweest van [verdachte] , volgt de rechtbank niet. Het OVC-gesprek komt authentiek op de rechtbank over. [verdachte] heeft in één vloeiend verhaal verteld over wat er die avond volgens hem is gebeurd. Daarbij komt dat hij later zelf de inhoud van het gesprek bevestigd heeft in zijn verklaring tegen de politie van 10 maart 2020. Zo heeft hij op de vraag op welk moment [slachtoffer] werd gestoken door [rapnaam medeverdachte 1] verklaard dat hij een beweging heeft gezien en dat het duidelijk is dat hijzelf dichtbij stond, omdat het bloed van [slachtoffer] op zijn broek zat. Ook heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] wilde slaan en hij hem vasthad bij diens kraag.
Dit OVC-gesprek wordt daarnaast ook door ander bewijsmateriaal ondersteund.
Zo volgt uit het forensisch onderzoek aan de kleding van [verdachte] dat er zowel bloedspatten van [slachtoffer] op zijn broek aanwezig waren als een bloedspat die matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] . Die bloedspatten zijn volgens de deskundigen door min of meer actieve vormen van overdracht op de broek gekomen en zijn geen directe contactsporen.
Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat hij heeft gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] samen met anderen om [slachtoffer] heen stonden. [getuige 1] heeft daarnaast verklaard dat hij heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer] heeft vastgehouden en dat hij op enig moment, hij denkt bij de auto, de jongen die hij niet goed kende steekbewegingen heeft zien maken aan de linkerzijde van het lichaam van [slachtoffer] . Hij denkt dat [slachtoffer] toen werd gestoken. Hij heeft in een latere verklaring (van 3 januari 2020) verteld dat hij denkt dat de jongen op foto nummer 3, de foto van [medeverdachte 1] , de jongen was die hij niet goed kende. Uit een tapgesprek van diezelfde dag (3 januari 2020) volgt dat [getuige 1] kort na dit verhoor tegen zijn broer heeft gezegd dat hij heeft gezien wie heeft gestoken, maar dat hij diegene niet vaak zag. Ook heeft hij tegen zijn broer gezegd dat de politie het slim deed, dat het 20 foto’s waren en dat hij bij de derde gewoon wist dat
“hij”het was, maar dat hij in
“volle vaart wou”.Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat [getuige 1] wel degelijk echt heeft gezien wat hij in zijn verklaringen heeft verteld en dat hij ook de jongen op foto 3, [medeverdachte 1] , echt heeft herkend als de jongen die steekbewegingen heeft gemaakt.
Uit de camerabeelden kan voorts worden afgeleid dat een groep personen zich van de tramhalte heeft verplaatst naar een geparkeerde auto, waarbij [slachtoffer] werd vastgehouden. Verder is te zien dat twee personen als laatsten wegrennen op het moment dat [slachtoffer] ook van de auto wegloopt. De rest is dan al weggerend. [verdachte] heeft hierover gezegd in het OVC-gesprek van 30 januari 2020 dat hem werd gevraagd wie er als laatsten wegrenden en dat
“je”op de camerabeelden
“mij en hem”als laatsten ziet wegrennen en dat hij er dus niet omheen kon. De rechtbank begrijpt uit de context van het OVC-gesprek, waarin het gaat over wat [rapnaam medeverdachte 1] heeft gedaan, dat [verdachte] met
“hem”[medeverdachte 1] bedoeld heeft. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] de personen zijn die als laatsten bij [slachtoffer] zijn weggerend.
Tussenconclusie
Het OVC-gesprek van [verdachte] van 30 januari 2020 en zijn verklaring van 10 maart 2020 worden naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank stelt dan ook op basis van voorgaande bewijsmiddelen vast dat [verdachte] een mes bij zich had en dat dit mes op de grond is gevallen. [verdachte] heeft [slachtoffer] vervolgens vastgehouden en hem, in een groep, naar de auto getrokken om hem daar aan te vallen, terwijl hij [medeverdachte 1] zag komen met een mes. Hij is samen met [medeverdachte 1] als laatste weggerend.
Het handelen van [medeverdachte 1]
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] in zijn zij heeft gestoken. De rechtbank acht evenwel niet wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] ook in zijn wang heeft gestoken. Daarvoor is alleen het reeds besproken OVC-gesprek van 30 januari 2020 voorhanden, waarin [verdachte] lijkt te zeggen dat het [medeverdachte 1] is geweest die [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gestoken, alsmede het tapgesprek tussen [medeverdachte 3] en zijn vriendin, waaruit blijkt dat [verdachte] ook tegen [medeverdachte 3] gezegd zou hebben dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gestoken. De rechtbank constateert evenwel dat dit de enige bewijsmiddelen zijn die in de richting wijzen van [medeverdachte 1] als degene die de steekverwonding in de wang van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Beide bewijsmiddelen komen bovendien uit één bron: [verdachte] . [verdachte] heeft dit in geen van zijn verklaringen bevestigd. Bij het ontbreken van verder steunbewijs kan de rechtbank niet vaststellen dat het [medeverdachte 1] is geweest die [slachtoffer] in zijn wang heeft gestoken. Wel staat vast dat [slachtoffer] binnen een tijdsbestek van enkele seconden zowel in zijn zij als in zijn wang is gestoken en dat hij als gevolg van het steken in zijn wang is komen te overlijden.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [verdachte] strafrechtelijk gezien medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van [slachtoffer] .
Medeplegen
Juridisch kader
De deelnemingsvorm “medeplegen” ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zondermeer in de weg te staan, zoals ook fysieke afwezigheid geen beletsel hoeft te vormen. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd “dubbel” opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2013:9745; ECLI:NL:HR:2020:187, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, ECLI:NL:PHR:2002:AD9962; ECLI:NL:PHR:2008:BC6157; ECLI:NL:PHR:2013:885; ECLI:NL:PHR:2013:1081)
Deze zaak
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat voor het steken van [slachtoffer] geen vooropgezet plan, taakverdeling of voorbereiding is geweest. Dat betekent dat de rechtbank in deze zaak vooral naar de uitvoering van het delict en de intensiteit van de samenwerking zal moeten kijken.
Naast voormeld vastgesteld handelen van [verdachte] en [medeverdachte 1] volgt uit verschillende verklaringen nog het volgende. Gedurende de vechtpartij werd
“dip hem, dip hem”geroepen, wat “steek hem, steek hem” betekent. Volgens [getuige 1] werd dit echt geschreeuwd en moet iedereen dat gehoord hebben. Wie van de jongens dit precies heeft geroepen is onduidelijk gebleven. Er zijn aanwijzingen dat [verdachte] dit zelf heeft geroepen, maar de verklaringen daarover zijn - anders dan door de officier van justitie is betoogd - naar oordeel van de rechtbank niet eenduidig en onvoldoende overtuigend om voor het bewijs te gebruiken. Wel stelt de rechtbank vast dat [verdachte] , die zich in de vechtpartij bevond, dit moet hebben gehoord. Het werd immers geschreeuwd en zelfs [getuige 3] , die al verder van de vechtpartij verwijderd was, heeft dit gehoord. De verklaring van [verdachte] dat hij dit niet heeft gehoord, schuift de rechtbank dan ook als onaannemelijk terzijde. Dit onderdeel van zijn verklaring wordt, in tegenstelling tot de delen van zijn verklaringen die de rechtbank wel overtuigend acht, op geen enkele wijze door andere bronnen ondersteund. Het is bovendien voorstelbaar dat [verdachte] hierover niet de volledige waarheid wil verklaren; dit zou hem immers verder belasten.
De rechtbank stelt op grond van al het bovenstaande vast dat [slachtoffer] door [verdachte] werd vastgehouden, dat [slachtoffer] , in een groep, door [verdachte] naar een geparkeerde auto werd getrokken en dat [slachtoffer] onder het geschreeuw van
“dip hem, dip hem”tegen die geparkeerde auto terecht is gekomen. Voorts stelt de rechtbank vast dat er toen nog steeds meer dan twee personen, waaronder [verdachte] en [medeverdachte 1] , om hem heen stonden en dat [slachtoffer] geen kant meer op kon. [slachtoffer] is binnen een zeer kort tijdsbestek van enkele seconden twee keer gestoken, waarvan in ieder geval één keer door [medeverdachte 1] . Dit gezamenlijk nagenoeg gelijktijdig uitgeoefende handelen jegens [slachtoffer] wettigt de conclusie dat daarmee voldoende bewijs voorhanden is voor de bewezenverklaring van een zodanige gezamenlijke uitvoering en een nauwe en bewuste samenwerking als bedoeld in artikel 47 Sr. Dat het opzet van [verdachte] daar ook op gericht was, blijkt alleen al uit het feit dat [verdachte] zelf gezegd heeft dat hij [slachtoffer] naar de auto trok om hem daar aan te vallen terwijl hij [medeverdachte 1] zag komen met een mes. Daaruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] [slachtoffer] gezamenlijk wilde aanvallen. Alhoewel [verdachte] heeft ontkend dat zijn opzet er ook op was gericht om [slachtoffer] te doden, gaat de rechtbank daar niet in mee. Het vastgestelde handelen van [verdachte] is van dien aard dat dit een essentiële bijdrage oplevert voor het dodelijk steken van [slachtoffer] . [verdachte] is immers degene geweest die [slachtoffer] heeft vastgehouden en hem, in een groep, in een kwetsbare positie bij de geparkeerde auto heeft gebracht, terwijl hij ondertussen
“dip hem, dip hem”heeft horen schreeuwen. Hij heeft vervolgens [medeverdachte 1] richting [slachtoffer] zien komen met een mes, dat hij nota bene zelf bij zich had en had laten vallen. Hij kwam bovendien van een clipshoot af waarbij meerdere messen aanwezig waren. Onder deze omstandigheden heeft [verdachte] de aanmerkelijke kans dat [medeverdachte 1] en/of één of meer anderen [slachtoffer] zouden gaan doodsteken bewust aanvaard en moet zijn opzet ook daarop gericht zijn geweest. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat [verdachte] [slachtoffer] zou hebben losgelaten op het moment dat [medeverdachte 1] op [slachtoffer] af kwam, zoals hij heeft verklaard, doet aan het voorgaande niet af. Immers, [verdachte] had [slachtoffer] op dat moment al in die kwetsbare positie bij de auto gebracht. Bovendien is hij vervolgens nog wel bij [slachtoffer] gebleven en is hij uiteindelijk samen met [medeverdachte 1] pas als laatste weggerend.
Eindconclusie ten aanzien van feit 1 primair
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
3.4.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het bewijs van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging stelt de rechtbank voorop dat blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2003, ECLI:NL:HR:AL6209, van het ‘in vereniging’ plegen van geweld in de zin van deze strafbaarstelling sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de rol die [verdachte] heeft vervuld tijdens de confrontatie op de openbare weg, waarbij de steekwonden aan [slachtoffer] zijn toegebracht, wettigt de conclusie dat de gedragingen die aan hem worden toegerekend in het kader van het bewijs van medeplegen van doodslag, eveneens kunnen worden aangemerkt als een significante bijdrage aan een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, met dien verstande dat de geweldshandelingen bestaande uit het duwen en slaan tegen het lichaam van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daarvoor is onvoldoende overtuigend bewijs in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde gekwalificeerde
gevolgenvan de openlijke geweldpleging, namelijk dat het door [verdachte] gepleegde geweld de dood, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel ten gevolge heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de in artikel 141, tweede lid, Sr opgenomen zwaardere strafbedreigingen uitsluitend van toepassing zijn op de verdachte die
zelfhet bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht, zodat de verdachte niet op grond van deze bepaling strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door zijn mededaders in het kader van het openlijke geweld veroorzaakte letsel (HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3230, en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1082).
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat [verdachte] met zijn
eigenhandelen het bewezenverklaarde letsel, te weten de steekverwondingen in het gezicht en in de zij, heeft toegebracht, zal hij, zoals ook betoogd door de raadsman, worden vrijgesproken van de ten laste gelegde gekwalificeerde gevolgen van de openlijke geweldpleging.
3.4.5.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat hij:
1. primair.
op 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door:
  • die [slachtoffer] vast te pakken en te houden en
  • die [slachtoffer] twee maal met een mes in het gezicht en in de zij te steken;
2.
op 21 december 2019 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op de openbare weg,
te wetende kruising Rijswijkseweg en Goudriaankade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
  • trekken
  • vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer] en
  • meermalen roepen (vertaald) "steek hem" en
  • meerdere malen steken met een mes in het gezicht en in de zij van die [slachtoffer] ;
3.
op 21 december 2019 te ’s-Gravenhage [naam neef slachtoffer] heeft mishandeld door hem een klap tegen het achterhoofd te geven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet strafbaar zijn, omdat [verdachte] handelde uit noodweer. Daartoe is naar voren gebracht dat [verdachte] is aangevallen door [slachtoffer] en dat hij [slachtoffer] vervolgens uit zelfverdediging heeft vastgepakt. Hij heeft [slachtoffer] hierna vastgehouden om te voorkomen dat [slachtoffer] hem weer zou slaan. [verdachte] was door de klap van [slachtoffer] te duizelig om weg te rennen en er dreigde een nieuwe aanval van [slachtoffer] . Het mogelijk uitlokken of veroorzaken van een aanval door [verdachte] en het meebrengen van een wapen staan niet in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer, aldus de raadsman.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, omdat zijn handelen - vanaf het moment dat hij een klap van [slachtoffer] had gekregen - als aanvallend moet worden beschouwd. [verdachte] wilde [slachtoffer] immers terugslaan en kreeg daarbij hulp van zijn vrienden, waardoor hij de overhand had. Van een noodzakelijke verdediging van zichzelf of anderen door [verdachte] was op dat moment dan ook geen sprake.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet aannemelijk zijn geworden dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan omdat dit geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarbij geldt dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich daarop beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdedigend maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Deze zaak
Zoals hierboven reeds is beschreven, bevond [verdachte] zich bij de tramhalte toen [slachtoffer] kwam aanlopen, waarna [slachtoffer] hem op enig moment een vuistslag gaf. Na deze klap ontstond chaos bij de tramhalte. [verdachte] is vervolgens, zoals hij zelf ook heeft verklaard, niet weggegaan uit het conflict, maar heeft [slachtoffer] bewust opgezocht door in zijn richting te lopen. [verdachte] wilde [slachtoffer] slaan, zo heeft hij verklaard. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment geen sprake was van een noodweersituatie voor [verdachte] . [verdachte] was op dat moment immers bevrijd uit de situatie waarin hij werd aangevallen door [slachtoffer] . Hij had weg kunnen lopen of zelfs kunnen blijven staan, maar is in plaats daarvan in de richting van [slachtoffer] gelopen om hem te slaan. Dat er een nieuwe aanval zou dreigen van [slachtoffer] is de rechtbank geenszins gebleken. [verdachte] heeft op dat moment zelf de confrontatie opgezocht door naar hem toe te lopen. Dat handelen is niet verdedigend, maar in de kern aanvallend. Ditzelfde geldt voor de schermutseling die daarna ontstond, waarbij [verdachte] [slachtoffer] heeft vastgepakt, vastgehouden en hem, in een groep, naar een auto heeft getrokken om hem daar aan te vallen, terwijl hij [medeverdachte 1] zag komen met een mes en waarbij [slachtoffer] ook daadwerkelijk is gestoken met een mes. Ook dat handelen kan niet anders worden aangemerkt dan als aanvallend. Dat [verdachte] [slachtoffer] alleen vast zou hebben gehouden om te voorkomen dat [slachtoffer] hem weer zou slaan, is op geen enkele manier aannemelijk geworden. Sterker nog: uit de woorden van [verdachte] zelf in het OVC-gesprek van 30 januari 2020 volgt juist dat hij [slachtoffer] daar wilde “
attacken” (aanvallen).
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de handelingen van [verdachte] als reactie op de klap die hij kreeg van [slachtoffer] zijn aan te merken als een gerichte tegenaanval door [verdachte] , welke tegenaanval is verricht in een situatie waarin - en op een tijdstip waarop - voor hem geen noodzaak (meer) bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De rechtbank verwerpt dan ook het noodweerverweer van de verdediging.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onderbouwd met jurisprudentie, aangevoerd dat voor een voltooide doodslag in zaken waarbij de dader met agressie werd geconfronteerd doorgaans gevangenisstraffen worden opgelegd voor de duur van zes tot acht jaren. De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de beeldvorming over de verdachte, de omstandigheden dat hij de confrontatie niet heeft opgezocht en niet gestoken heeft, zijn leeftijd en zijn beperkte strafblad. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, rekening houdend met het voornoemde, een deels voorwaardelijke straf met eventueel bijzondere voorwaarden aan de orde is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag, openlijke geweldpleging en mishandeling. De verdachte heeft een grote rol gespeeld in de gebeurtenissen op de avond van 21 december 2019. Hij is degene geweest die op deze avond is begonnen met het plegen van geweld. Immers, de verdachte heeft eerst [naam neef slachtoffer] na een woordenwisseling een klap tegen zijn hoofd gegeven. Toen [slachtoffer] enige tijd later de verdachte op zijn beurt een klap gaf omdat hij zijn neefje had geslagen, heeft de verdachte de reactie van [slachtoffer] op zijn eigen eerdere foute handelen niet geïncasseerd en heeft hij ook geen afstand genomen van de situatie. In plaats daarvan heeft de verdachte [slachtoffer] opgezocht, vastgepakt en omringd door een groep jongens naar een auto getrokken om hem aan te vallen. [slachtoffer] is daarbij neergestoken. Dat de verdachte zelf niet degene is die [slachtoffer] heeft gestoken, maakt zijn aandeel niet minder; hij heeft [slachtoffer] door hem naar een auto te trekken immers in die kwetsbare positie gebracht waardoor hij kon worden gestoken. Toen [slachtoffer] was gestoken, is de verdachte weggerend. Hij heeft [slachtoffer] , die het uitschreeuwde van de pijn, niet geholpen, maar hem op straat aan zijn lot overgelaten. Voor [slachtoffer] moeten deze laatste minuten van zijn leven vol angst en pijn zijn geweest. Uit het handelen van de verdachte volgt dat hij geweld niet schuwt en kennelijk niets gaf om het leven van [slachtoffer] . De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
[slachtoffer] is, na hevig bloedend op straat in de armen van een vriend te hebben gelegen, in de ter plaatse gekomen ambulance overleden. Veel personen zijn hiervan getuige geweest; familie en vrienden zijn door anderen geïnformeerd en ook vele anderen zijn direct naar de plek gekomen waar [slachtoffer] is gestoken. Dit moet voor hen een enorm angstige situatie zijn geweest. Daarbij heeft dit incident vroeg in de avond plaatsgevonden op de openbare weg nabij een tramhalte, waardoor omstanders en voorbijgangers ongewild zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen ervan.
Door het gedrag van de verdachte is de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen. Het immense gemis van [slachtoffer] is door de moeder en zus van [slachtoffer] ter terechtzitting tijdens het uitoefenen van het spreekrecht pijnlijk treffend naar voren gebracht. [slachtoffer] is voor de ogen van zijn broer [naam broer slachtoffer] neergestoken. Dit is een intens traumatische ervaring voor [naam broer slachtoffer] geweest, zo blijkt uit zijn verklaringen en zijn vordering tot schadevergoeding.
De moeder van [slachtoffer] heeft zich ter terechtzitting afgevraagd waarom een kleine onenigheid met messen moest worden opgelost. Het gemak waarmee deze avond messen zijn gebruikt, baart ook de rechtbank ernstige zorgen. Tijdens de voorafgaande - door de verdachte mede georganiseerde - clipshoot van een drillrapnummer zijn meerdere messen en een machete van behoorlijke grootte getoond. In de drillrapscene wordt over het gebruik van messen en de dood gerapt. Ook dragen steeds meer jongens - zowel binnen als buiten deze scene - messen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongens zich niet meer veilig voelen en ter eigen verdediging een mes meenemen. Veelvuldig verschijnen er berichten in de media over het bezit van machetes en messen, welke ook steeds vaker worden gebruikt. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel angst en onrust. Ook hier is helaas gebleken dat met een verbazingwekkend gemak een mes is gebruikt om een onenigheid te beslechten. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Tenslotte ziet de rechtbank in de wijze waarop de verdachte zich heeft opgesteld - ook na zijn aanhouding en gedurende het onderzoek - dat de verdachte zich alleen maar lijkt te bekommeren om zijn eigen belang en dat van zijn vrienden. Van oog voor het belang van [slachtoffer] op de bewuste avond en voor de nabestaanden nadien, is de rechtbank op geen enkel moment gebleken. Dit baart de rechtbank grote zorgen en weegt zij in het nadeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 april 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen Reclassering Nederland over de verdachte heeft gerapporteerd op 1 april 2020 en 5 mei 2021. Hierin is - kort gezegd - te lezen dat bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking en dat er veel risicofactoren zijn in het leven van de verdachte, zoals een gebrek aan zelfinzicht en probleembesef, een problematisch sociaal netwerk en het ontbreken van dagbesteding. De reclassering heeft de rechtbank in overweging gegeven om - gezien de ernst van de feiten en in het kader van risicomanagement - een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als omschreven in artikel 38z Sr op te leggen.
De straf
Gelet op de hiervoor besproken ernst van de feiten - waarbij het zwaartepunt uiteraard bij het medeplegen van doodslag ligt - en de houding van de verdachte, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige doodslag in aanmerking genomen. Doorgaans wordt voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht tot twaalf jaren.
De rechtbank overweegt dat de verdachte een initiërende rol heeft gehad in de gebeurtenissen van die avond en dat hij actief en op cruciale wijze heeft deelgenomen aan de vechtpartij die daarop is gevolgd, waarbij [slachtoffer] is doodgestoken. Door dit handelen is de verdachte, ondanks dat hij zelf niet de dodelijke verwonding heeft toegebracht, medeverantwoordelijk voor de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts nog rekening met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde medeplegen van doodslag op [slachtoffer] in eendaadse samenloop is begaan met de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . Er is immers sprake van één feitencomplex waarbinnen alle geweldshandelingen hebben plaatsgevonden en de verdachte kan daarvan in de kern één verwijt worden gemaakt. Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al hetgeen is overwogen, een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden is.
De maatregel van artikel 38z Sr
De aard van de strafbare gedragingen in combinatie met de jonge leeftijd van de verdachte baren de rechtbank ernstige zorgen. De rechtbank is hierom van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is om de verdachte na zijn detentie zonder enig toezicht terug te laten keren in de maatschappij. Niet valt te overzien of, en zo ja, in hoeverre, de toekomstige detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling voldoende waarborgen geven om eventuele toekomstige risico’s te ondervangen. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie van de verdachte en eventueel de voorwaardelijke invrijheidsstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van behandeling en begeleiding dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan, nu de maatregel wordt opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen, terwijl de verdachte mede wordt veroordeeld voor de hem onder 1 primair en 2 ten laste gelegde geweldsmisdrijven.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De ingediende vorderingen
[naam vader slachtoffer] , de vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 24.707,49, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.707,49 aan materiële schade (kosten lijkbezorging) en € 20.000,- aan immateriële schade (affectieschade).
[naam moeder slachtoffer] , de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[naam broer slachtoffer] , de broer van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 22.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (€ 17.500,- affectieschade en € 5.000,- shockschade).
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [naam moeder slachtoffer] en [naam broer slachtoffer] . De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [naam vader slachtoffer] voor zover het de immateriële schade betreft. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie de vraag voorgelegd of de kosten van de vliegtickets zijn aan te merken als rechtstreekse schade. De officier van justitie heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank bij alle drie de vorderingen verzocht kritisch te kijken naar de hoogte van de toe te wijzen affectieschade. In het bijzonder heeft de raadsman op dit punt aangevoerd dat [slachtoffer] de confrontatie zelf heeft opgezocht en dat dit een matigende werking dient te hebben op de hoogte van de toe te wijzen affectieschade. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank ten aanzien van de vordering van [naam vader slachtoffer] verzocht kritisch te kijken naar het toewijzen van de vordering voor zover dit de materiële schade betreft. Ten aanzien van de vordering van [naam broer slachtoffer] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat naast de vergoeding van affectieschade geen plaats meer is voor het toekennen van shockschade.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Algemene overwegingen
Kosten lijkbezorging
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen blijkens het vierde lid, sub c, van dit artikel onder meer degenen die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene zijn (lid 4 sub c) en andere personen die ten tijde van de gebeurtenis (het overlijden) in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden beschouwd (lid 4 sub g).
Broers en zussen zijn niet opgenomen in deze opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een recht op affectieschade toe te kennen. Dit sluit niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule als bedoeld in voornoemd artikel 6:108, vierde lid, sub g BW. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de uitleg van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de memorie van toelichting en wetsgeschiedenis. In de memorie van toelichting staat dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke betrekking” tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen.
Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 20.000,- voor een thuiswonend (meerderjarig) kind en € 17.500,- voor een andere nauwe persoonlijke relatie en niet-thuiswonend meerderjarig kind.
Shockschade
Shockschade betreft schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van shockschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. De benadeelde partij die vergoeding van shockschade vordert, is niet het primaire slachtoffer van een misdrijf en is dus niet degene die rechtstreeks is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793):
“Vergoeding van immateriële schade zoals in artikel art. 6:106 onder b (3) BW bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond (zogenoemde 'shockschade').
Voor vergoeding van immateriële schade als deze – zogenoemde shockschade – is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De vaststelling van de hoogte van de geleden shockschade geschiedt ingevolge art. 6:106 BW naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.”
Samenloop affectieschade en shockschade
Er kan sprake zijn van samenloop van affectieschade en shockschade. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als iemand ooggetuige is van een ernstig ongeval of strafbaar feit waardoor zijn naaste ernstig of blijvend letsel wordt toegebracht of komt te overlijden. In het Taxibus-arrest (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356) heeft de Hoge Raad omtrent de samenloop van shockschade en affectieschade overwogen dat de rechter in dat geval aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs een afweging zal moeten maken in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding met deze samenloop rekening wordt gehouden.
7.4.2.
De vordering van [naam vader slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Materiële schade
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [slachtoffer] in Turkije is begraven en dat de ouders van [slachtoffer] het van belang vonden dat de familie de gelegenheid werd geboden om afscheid te kunnen nemen. Om deze reden hebben de ouders de kosten van de vliegtickets van de familie willen betalen. Omdat [naam vader slachtoffer] destijds wegens het emotionele leed niet in staat was tot het boeken van de vliegtickets, heeft familielid [naam 1] de tickets geboekt en de kosten hiervan voorgeschoten. Nadien is door [naam vader slachtoffer] een bedrag van € 4.707,49 namens zijn gezin terugbetaald aan dit familielid. Ter onderbouwing hiervan zijn onder meer facturen van de vliegtickets, een bankafschrift en een verklaring van [naam 1] bij de vordering gevoegd.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde kosten onder “kosten van lijkbezorging” als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, BW vallen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met het begraven van [slachtoffer] en dat deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Immers, deze kosten zouden ook zijn gemaakt indien sprake was van een natuurlijke dood.
De rechtbank acht deze schadepost ook voldoende onderbouwd en wijst dit deel van de vordering dan ook toe tot een bedrag van € 4.707,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019, zijnde de datum waarop de benadeelde partij de kosten van de vliegtickets heeft terugbetaald en dus de materiële schade bij de benadeelde partij is ontstaan.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [naam vader slachtoffer] door de bewezenverklaarde doodslag op en openlijke geweldpleging jegens zijn zoon affectieschade is toegebracht. Van eigen schuld van [slachtoffer] aan zijn dood is de rechtbank geenszins gebleken. [slachtoffer] woonde in bij de benadeelde partij, zijn vader. Op grond van voornoemd Besluit Vergoeding Affectieschade heeft hij aanspraak op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Proceskostenveroordeling
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de bewezenverklaarde feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld, is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [naam vader slachtoffer] te betalen een bedrag van € 24.707,49, voor het bedrag van € 4.704,49 bestaande uit materiële schade en voor het bedrag van € 20.000,- bestaande uit immateriële schade, de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald en de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.4.3.
De vordering van [naam moeder slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [naam moeder slachtoffer] door de bewezenverklaarde doodslag op en openlijke geweldpleging jegens haar zoon affectieschade is toegebracht. Van eigen schuld van [slachtoffer] aan zijn dood is de rechtbank geenszins gebleken. [slachtoffer] woonde in bij de benadeelde partij, zijn moeder. Op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade heeft zij aanspraak op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Proceskostenveroordeling
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de bewezenverklaarde feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld, is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [naam moeder slachtoffer] te betalen een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.4.4.
De vordering van [naam broer slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Immateriële schade
Affectieschade
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [naam broer slachtoffer] en [slachtoffer] samen bij hun ouders op hetzelfde adres woonden en dat [naam broer slachtoffer] zich als grote broer verantwoordelijk voelde voor zijn kleine broertje en ook voor hem zorgde. Daarnaast gingen zij samen naar de sportschool en waren zij regelmatig als vrienden op stap. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende om in aanmerking te komen voor affectieschade middels de hardheidsclausule, nu hieruit blijkt van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de broers. De rechtbank stelt dan ook vast dat aan [naam broer slachtoffer] door de bewezenverklaarde doodslag op en openlijke geweldpleging jegens zijn broertje affectieschade is toegebracht. Van eigen schuld van [slachtoffer] aan zijn dood is de rechtbank geenszins gebleken. Op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade heeft hij aanspraak op vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Shockschade
Uit het dossier is gebleken dat [naam broer slachtoffer] de bewuste avond achter zijn broertje aan is gerend en heeft gezien hoe zijn broertje op enkele meters afstand van hem werd neergestoken. Terwijl [naam broer slachtoffer] achter de vluchtende vermoedelijke daders is aangerend en daarbij vervolgens is aangehouden, is [slachtoffer] korte tijd na het steken overleden in de ambulance. [naam broer slachtoffer] heeft pas op het politiebureau gehoord dat zijn broertje was overleden. De vordering is onderbouwd met een brief van H. Avci, GZ-psycholoog, van 26 januari 2021. In deze brief wordt beschreven dat [naam broer slachtoffer] sinds maart 2019 in behandeling is bij De Waag en dat er gedurende de behandeling een stagnatie is opgetreden door het incident waarbij zijn broer is overleden. Als gevolg van dit incident is bij [naam broer slachtoffer] een posttraumatische stressstoornis opgetreden. Dit betreft een DSM-5-classificatie en daarmee een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [naam broer slachtoffer] als gevolg van het waarnemen van het neersteken van zijn broertje, zoals onder feit 1 primair en feit 2 bewezen is verklaard, een hevige emotionele schok heeft moeten ondergaan met geestelijk letsel tot gevolg. De vordering van € 5.000,- is onder genoemde omstandigheden billijk en zal daarom door de rechtbank worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Proceskostenveroordeling
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de bewezenverklaarde feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld, is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [naam broer slachtoffer] te betalen een bedrag van € 22.500,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 47, 55, 57, 141, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring en kwalificatie
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van doodslag
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
oplegging van straf en maatregel
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
legt voorts aan de verdachte op:
de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
vordering van benadeelde partij [naam vader slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam vader slachtoffer] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam vader slachtoffer] een bedrag van € 24.707,49, voor het bedrag van € 4.704,49 bestaande uit materiële schade en voor het bedrag van € 20.000,- bestaande uit immateriële schade, de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
vordering van benadeelde partij [naam moeder slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam moeder slachtoffer] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam moeder slachtoffer] een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
vordering van benadeelde partij [naam broer slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam broer slachtoffer] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam broer slachtoffer] een bedrag van € 22.500,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam vader slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam vader slachtoffer] van een bedrag groot € 24.707,49, voor het bedrag van € 4.704,49 bestaande uit materiële schade en voor het bedrag van € 20.000,- bestaande uit immateriële schade, de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 158 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de [medeverdachte 1] opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam moeder slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam moeder slachtoffer] van een bedrag groot € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 135 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de [medeverdachte 1] opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam broer slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam broer slachtoffer] van een bedrag groot € 22.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 147 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de [medeverdachte 1] opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2021.
Bijlage I
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met nummer PL1500-2019355352, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1963) of de pagina’s van het proces-verbaal van het FO-dossier met nummer PL1500-2019355352, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 630). De bewijsmiddelen zijn steeds zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 december 2019, voor zover inhoudende (p. 16-17):
Op 21 december 2019 (…) hoorde ik, verbalisant, dat de centralist van de politie meldkamer Den Haag een eenheid stuurde naar de Rijswijkseweg met de kruising Goudriaankade te Den Haag. Op de genoemde kruising zou een steekpartij hebben plaatsgevonden, waarbij één persoon gewond zou zijn geraakt. Nadat wij de Rijswijkseweg waren opgereden, zagen wij op de kruising Rijswijkseweg met de Goudriaankade een hoop personen staan. Hierop stopte mijn collega het dienstvoertuig en stapten wij samen uit. Ik zag dat het slachtoffer in het gezicht een grote snee had. Ik zag dat deze snee aan de rechter kant ter hoogte van zijn wang zat en dat deze ongeveer 8 a 10 centimeter lang was. Ik zag dat deze snee open stond en dat het hevig bloedde. Na een aantal minuten zag ik dat ambulance ter plaatse kwam. Ik zag en hoorde dat het personeel van de ambulance besloot het slachtoffer op de brancard te leggen om in de ambulance verdere medische zorg te verlenen. Nadat het slachtoffer in de ambulance lag, werd ik aangesproken door een persoon die genaamd was [naam neef slachtoffer] . [naam neef slachtoffer] verklaarde mij ongevraagd dat het slachtoffer zijn neef was. Ik hoorde dat [naam neef slachtoffer] verklaarde dat zijn neef genaamd was [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1999. Om 19:12 uur werd door het personeel van de ambulance besloten de reanimatie van het slachtoffer stop te zetten.
2)
Het geschrift, te weten het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, op 15 januari 2020 opgemaakt door dr. J. Fronczek, arts en patholoog, voor zover inhoudende (FO-dossier p. 97-100):
Overledene
Naam : [slachtoffer]
Geboortedatum : [geboortedatum 2] 1999
Resultaten sectie
3. Steekletsels:
a. Er was aan het gelaat links (de wang en de bovenlip), op circa 163 cm van de voetzolen en circa 6 cm van het midden, een scherprandige streepvormige huidperforatie met een lengte van circa 6 cm (A). Eén uiteinde was puntig en het andere toonde een visstaartvorm. Hierbij was er een steekkanaal met een diepte van circa 12 cm, dat (aan het gestrekte lichaam in rugligging bepaald) naar rechts, rugwaarts en voetwaarts verliep met perforatie van onder andere de mondholte, de mondbodem en de linkerwervelslagader, tussen de 3de en 4de halswervel, met beschadiging van de halswervels op dat niveau.
b. Er was laag aan de borst links, op circa 114 cm van de voetzolen en circa 10 cm van het midden, een scherprandige streepvormige huidperforatie met een lengte van circa 1,8 cm (B). Eén uiteinde was puntig en het andere stomp. Hierbij was er een steekkanaal met een diepte van minimaal circa 2 cm dat (aan het gestrekte lichaam in rugligging bepaald) naar rechts, iets voetwaarts en iets rugwaarts verliep met perforatie van onder ander de linkerborstholte, met beschadiging van het kraakbeen van de 7de en 8ste rib links voorwaarts en de borstvliezen links. De linkerlong was samengevallen.
4. Er waren bleke, bloedarme organen.
5. Er was bloederig vocht in de luchtpijp(takken) en rode vlekkige tekening van de longen ('panterlongen').
Interpretatie van de resultaten
Er werden in totaal 2 steekletsels aan het gelaat links en de borst links vastgesteld. Deze zijn bij leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig, snijdend en perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door het steken met l of meerdere scherprandige voorwerpen zoals een mes. In relatie met letsel aan het gelaat was er onder andere perforatie van de mondholte, de mondbodem en de linkerwervelslagader. Perforatie van een dergelijke grote slagader gaat doorgaans gepaard met hevig bloedverlies. Er waren bij sectie tekenen van doorgemaakt bloedverlies, hoewel de interpretatie hiervan niet geheel betrouwbaar was, omdat het niet duidelijk was of er bloedproducten zijn toegediend. Tevens waren er tekenen van bloedinademing, hetgeen aanleiding geeft tot longfunctiestoornissen. Het intreden van de dood wordt als zodanig verklaard door algehele weefselschade op basis van bloedverlies en longfunctiestoornissen.
In relatie met steekletsel aan de borst was de linkerborstholte geperforeerd, hetgeen doorgaans gepaard gaat met ademhalingsfunctiestoornissen. Op zich kan alleen dit letsel het overlijden niet verklaren; wel kan het een bijdrage hebben geleverd aan (de snelheid van) het intreden van de dood.
Beide steekletsels hadden één puntig uiteinde, het andere uiteinde was stomp of toonde een visstaartvorm. Het aantreffen van deze bevinding is waarschijnlijker onder de hypothese dat de letsels zijn veroorzaakt door steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp dan onder de hypothese dat de letsels zijn veroorzaakt door
steken met een tweezijdig scherprandig voorwerp.
De lengte van het betrouwbaar te beoordelen steekletsel (B) was circa 1,8 cm lang aan het huidoppervlak. Het steekletsel aan het gelaat (A) is door een mogelijk bijkomende snijcomponent mogelijk niet representatief voor het oorzakelijk voorwerp. Het diepste steekkanaal was circa 12 cm (bij A).
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 20 jaren oud geworden, wordt verklaard door de gevolgen van één steekletsel aan het gelaat. Het andere steekletsel aan de borst kan een bijdrage hebben geleverd aan (de snelheid van) het intreden van de dood.
3)
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2021, voor zover inhoudende:
Ik was aanwezig bij de clipshoot op het dak van de Megastores op 21 december 2019. U houdt mij de foto op pagina 365 van het dossier voor. Ik herken mijzelf op die foto. U houdt mij fotoblad 1 op pagina 310 van het dossier voor en zegt mij dat de politie heeft vastgesteld dat ik dat ben. Dat klopt. Die kleding had ik die dag aan.
4)
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 25 december 2019, voor zover inhoudende (p. 192):
V: Weet je wie er bij jou in de bosjes lag op het moment dat je door de Turk uit de bosjes werd gehaald?
A: Ja dat is [rapnaam medeverdachte 1] . Ik weet dat hij nu niet meer in Den Haag woont, maar daar welk heeft gewoond. Het is een Dominicaanse jongen die mijn leeftijd heeft. Dus boven de 18 jaar. Misschien dat ik iets op Insta van hem heb.
V: Hoe word jij op straat genoemd?
A: [rapnaam verdachte] of [rapnaam verdachte] . [rapnaam verdachte] was mijn eerdere rapnaam.
5)
Het proces-verbaal van bevindingen Mobiele nummer van [rapnaam medeverdachte 1] , opgemaakt op 27 december 2019, voor zover inhoudende (p. 611):
Ik opende de mobiele telefoon van [verdachte] met de 6-cijferige code, die wij van hem hadden ontvangen. Ik had al eerder de naam ' [rapnaam medeverdachte 1] ' voorbij zien komen op Instagram, daarom opende ik Instagram op de mobiele telefoon, ging naar 'Instagram Direct' (chatberichten) en typte ' [rapnaam medeverdachte 1] ' in het zoekvenster. Ik zag dat [verdachte] "gechat" had met ' [rapnaam medeverdachte 1] '. Ik zag dat het eerste bericht op 26 augustus 2019 12:21 AM was verstuurd door ' [rapnaam medeverdachte 1] ' aan [verdachte] . In de "chat" zag ik op 7 oktober 2019 dat [verdachte] het nummer van ' [rapnaam medeverdachte 1] ' vroeg d.m.v. de volgende tekst:
"Hewaaa Gooi je nummer Dan je kan me voortaan appen la"
Ik zag dat ' [rapnaam medeverdachte 1] ' een reactie gaf met alleen een mobiele nummer: " [telefoonnummer 2] ".
In de gesloten politie bronnen zag ik dat het mobiele nummer ' [telefoonnummer 2] ' voor komt in een registratie van maart 2019. Ik zag dat daar de volgende persoon aan gekoppeld was: [medeverdachte 1] , Geboren [geboortedatum 3] -2000 (19) te 's-Gravenhage (Nederland). Ik zag in de registratie dat [medeverdachte 1] ook [rapnaam medeverdachte 1] wordt genoemd.
6)
Het proces-verbaal van bevindingen OVC/30-1-2020, opgemaakt op 4 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1285-1286 en 1288):
[verdachte] : jowa ik sta bij die tramhalte hij vraagt wie heeft mijn neefje geslagen, ik zeg ik heb hem geslagen, je weet toch jowa hij kijkt naar beneden hij kijkt naar mij hij kijkt weg hij draait weg hij geeft mij eentje je weet toch op mijn oog.
Ewa wat gebeurt er komt... ik had shenk (mes)op mij, je weet toch, maarre die die van [rapnaam medeverdachte 2] , je weet toch, tijdens die klap die shenk valt, je weet toch, die valt op grond, je weet toch, wat gebeurt.
Die shenk valt... die [rapnaam medeverdachte 1] hij pakt die shenk, je weet toch, hij loopt, maar ik.. ik had die boy vast... zijn capuchon vast. Je weet toch… en zijn hoofd ingedoken want ik wou hem loeien (slaan) je weet toch, ewa ik zie [rapnaam medeverdachte 1] komen maar ik wist nog niet, hij had die shenk gepakt, je weet toch, ik dacht hij gaat komen hij gaat hem ook loeieren. Ewa wat doe ik. Ik trek hem naar die auto. Ewa, ik denk daarzo atacken (aanvallen), je weet toch, ewa ik zie deze [rapnaam medeverdachte 1] hij zwaai bam! Hij zwaait die ding in zijn...
[naam 2] : Je zag het.
[verdachte] : Ik zag alles. Ik heb alles gezien.
[naam 2] : In zijn nek?
[verdachte] : Nee hij zwaait hem in zijn lever linkerkant.
[verdachte] : Broer. Het enige wat ik heb verklaard. Ik heb gezegd. Je weet toch. Hij vraagt aan mij. Wie heb je als laatste zien wegrennen. Je ziet ook op de camerabeelden. Je ziet ook mij en hem als laatste wegrennen. Dus ik kan niet er omheen. Ik kan niet er omheen.
7)
Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 10 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 1901-1902):
V: Wij willen nog wel met je terugkomen op eerdere verklaringen. Je hebt in je vorige verklaring gezegd dat jij [slachtoffer] hebt vastgepakt. Hoe is dat precies gegaan?
A: Ik wilde hem gewoon een klap verkopen. Ik heb hem gewoon vastgepakt bij zijn kraag, ik wilde hem slaan.
V: Op welk moment heb je [slachtoffer] vast gepakt?
A: Iedereen was al aan de overkant vanaf waar ik was geslagen.
V: Wat gebeurde er met [slachtoffer] toen jij hem vastpakte?
V: Bleef hij rechtop staan, rukte hij zich los?
A: Hij wilde uit het conflict.
V: Op de beelden die wij van het incident hebben gezien, is te zien dat jullie dan van de trambaan verplaatsen naar de geparkeerde auto aan de zijkant. Hoe kwam dat precies?
A: (…) Hij wilde loskomen en was achterwaarts gaan lopen en daardoor gingen we die richting op.
V: Op welk moment werd [slachtoffer] dan gestoken en door [rapnaam medeverdachte 1] als je de beelden terugkijkt?
A: Ik heb wel gezien dat er een beweging is gemaakt (…)
A: Het is toch duidelijk dat bloedsporen van [slachtoffer] op mijn broek zaten, dan is toch duidelijk dat hij dus dicht bij mij stond toen het gebeurde, dus bij de auto of toen hij achteruit liep.
V: Had jij een mes bij je?
A: Ja, bij de tramhalte is hij gevallen.
V: Kan jij van deze messen uit de clipshoot aanwijzen welk mes jij bij je had?
A: Mes 4.
8)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 30 december 2019, voor zover inhoudende (p. 233-234):
A: Een van die personen was een jongen die ik niet ken. Waarvan ik denk dat hij de persoon is die gestoken heeft. Ik denk Mokro. Latino uiterlijk.
V: Wat gebeurde er nadat [slachtoffer] had geslagen?
A: Toen begon volgens mij het vechten. Niet iedereen heeft gevochten, het was heel erg chaotisch.
V: Wie hebben er wel gevochten?
A: [slachtoffer] , die jongen die ik niet goed ken, nog een jongen, maar ik weet niet meer wie en misschien nog iemand. (…) Ik zag dat ze naar een geparkeerde auto toe gingen, al vechtend. In dat stukje naar de auto toe, waar werd gevochten, zag ik dat er een mes op de grand op de trambaan viel, ergens in het midden tussen de tramrails. Ik weet niet meer wie dat mes liet vallen. Ik zag het wel vallen en ik dacht op dat moment dat het foute boel was. (…) Op dat moment hoorde ik ook jongens roepen: “dip hem, dip hem”. Dat betekent dat ze hem moesten steken. Dat was niet door iemand die direct bij mij stond geroepen. Het klonk verder weg, maar ik kon het wel heel duidelijk verstaan. Het werd echt geschreeuwd. Dit moet iedereen gehoord hebben.
[slachtoffer] en de voor mij onbekende jongen zijn al duwend, trekkend richting een geparkeerde auto gegaan. Er waren nog een aantal jongens naar de auto gegaan. Daar is [slachtoffer] volgens mij gestoken. Ik heb dat gezien. Ik heb gezien dat de voor mij onbekende jongen [slachtoffer] in zijn lijf stak. Hij stak aan de linkerkant. Ik weet niet zeker of hij echt werd gestoken of dat er een stoot/klap werd gegeven, maar ik denk zeker te weten dat hij werd gestoken. Ik heb geen mes gezien, daarom weet ik het niet zeker, maar het leek echt op een steekbeweging. Ik zou echt zeggen dat [slachtoffer] op dat moment gestoken werd.
9)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 3 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 245):
A: Ik ben weggerend op het moment dat [slachtoffer] tegen de auto aan werd gedrukt en ik iemand hoorde zeggen "dip hem, dip hem". Ik zag toen die onbekende jongen die steekbeweging maken, zoals ik al heb verklaard en toen ben ik weggerend.
V: Ik heb twintig personen op foto en ik zou graag willen weten wie jij op deze foto ziet. Al deze personen waren op het moment van de clip opname op 21 december 2019 aanwezig op het dak van de megastore in Den Haag, daar waar jij ook bij was.
Foto 1: Dat is [rapnaam verdachte] , [rapnaam verdachte] .
Foto 3: Als het goed is, is dit de jongen die ik niet goed kende, voor mijn gevoel is dit de jongen...
10)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 13 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1585 en 1590-1592, met bijlage op p. 1595-1596):
V: Wat is er gebeurd?
A: Ik heb gezien dat [slachtoffer] [rapnaam verdachte] heeft geslagen. Ik stond daar bovenop. Ik zag dat echt gebeuren. [rapnaam verdachte] was wel een beetje wankel en werd geholpen zodat hij niet zou vallen. Vervolgens werd er gevochten. (…) Ik zag dat [rapnaam verdachte] [slachtoffer] vast had. Ik zag dat [slachtoffer] door meer mensen werd vastgepakt, maar ik weet niet meer door wie. (…) [rapnaam verdachte] , [rapnaam medeverdachte 3] , [rapnaam medeverdachte 2] , een jongen die ik niet goed ken en misschien nog iemand maar ik weet verder geen namen.
V: Wie heeft er wel gestoken?
A: Ik heb wel een lange Mocro Latino jongen een steekbeweging zien maken. Ik zag dat hij een steekbeweging in de buik van [slachtoffer] is gegeven. (…) Ik heb geen mes gezien bij het steken, wel een mes op de grond zien vallen.
A: Ik weet dat [rapnaam verdachte] ook zijn naam heeft genoemd. Ik heb gezien dat de jongen die de steekbeweging in de buik van [slachtoffer] gaf, dezelfde jongen is die [rapnaam verdachte] bij naam noemt.
V: We hebben je telefoon afgeluisterd. Op 3 januari 2020 bel je met een NNvrouw, die gebruik maakt van het [telefoonnummer 1] . Dit is na je tweede verhoor geweest. Jij zit thuis en er komt iemand binnen op je kamer. Dan vertel je over het politieverhoor:
F: Alleen, zeg maar, het is zo chaotisch voor mijn ogen, zeg maar. Ja, ik heb ook gezien wie heeft gestoken, toch. Maar, het is iemand die niet van Schippers is, maar ik zag hem sowieso al niet vaak, alleen als ik in de stad was of zo zag ik hem daar staan. Maar, zeg maar, ik weet dat hij het heeft gedaan. Zeg maar, hoe ik het zag, leek het alsof er maar twee jongens bij die [slachtoffer] waren op het moment dat hij werd gestoken. (…) Want zeg maar... het waren 20 foto's. En je weet toch bij die derde wist ik gewoon van dat is hij...
V: Kan je je dit gesprek nog herinneren?
A: Ja, dat was een gesprek met mijn broer die mijn kamer binnenkwam.
V: In het afgeluisterde gesprek zeg je dat het leek als of er maar twee jongens bij [slachtoffer] waren op het moment dat er gestoken werd. Welke twee jongens heb jij dan gezien?
A: [rapnaam verdachte] en die lange jongen.
11)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , opgemaakt op 14 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1611):
V: Wat werd er gezegd of geroepen?
A: Helemaal niks. Het enige wat ik heb gehoord is: “Dip hem. Dip hem.”
V: Wat betekent “dip hem, dip hem”?
A: Ik denk “steek hem, steek hem”.
V: Weet je wie dat heeft gezegd?
A: Nee, het was een hele grote groep.
A: Op het moment dat ik “dip hem, dip hem” hoorde, sprong ik achter de auto.
12)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , op 29 mei 2020 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, en de griffier, voor zover inhoudende:
51. U houdt mij voor dat ik tijdens mijn tweede verklaring bij de politie heb gezegd dat er werd gezegd en geroepen (p. 1611): “Dip hem, dip hem” en dat ik het idee heb dat dat betekent: “Steek hem, steek hem.” (…) U vraagt mij of ik weet of dat door één persoon werd gezegd. Nee, dat werd door meerdere personen gezegd. U vraagt mij of ik een inschatting kan maken of dat door 2, 3 of bijvoorbeeld 4 personen werd geroepen. Ik denk door twee tot vier personen, maar ik weet het niet. U vraagt mij of ik weet wanneer ik dat hoorde, bijvoorbeeld of dat was toen de groep nog bij de tramhalte stond. Tijdens de worsteling. U vraagt mij waar die worsteling was. Van de tramhalte naar de auto. U vraagt mij of u het goed begrijpt dat dat dus was tijdens het verplaatsen van de groep. Ja.
13)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , opgemaakt op 17 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1714-1715):
V: Dat vechten waar bestond dat uit?
A: Ik zag dat [slachtoffer] begon te duwen en een vuist begon te geven. De andere jongen die de klap kreeg, begon te vechten.
V: Dat groepje rondom [slachtoffer] wie waren dat?
A: [rapnaam medeverdachte 1] , [rapnaam verdachte] .
V: [rapnaam medeverdachte 1] waar stond hij?
A: [rapnaam medeverdachte 1] en [rapnaam verdachte] stonden bij de grote jongens om [slachtoffer] heen.
14)
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] , opgemaakt op 18 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 1755-1756):
O: We willen je een telefoongesprek voorhouden. Op 30 januari 2020 vanaf 21:26 uur, sessienummer 493, word je gebeld door [naam 3] . Tijdens dit gesprek wordt o.a. het navolgende gezegd:
[naam 3] : Ja, maar, wie heeft t, wie heeft t gedaan? Die [rapnaam medeverdachte 1] toch?
[rapnaam medeverdachte 3] : Broer, sowieso heeft [rapnaam medeverdachte 1] t gedaan, want [rapnaam verdachte] heeft zelf tegen mij gezegd. Hij stond ervoor. Hij stond ervoor letterlijk. Hij ziet die kanker [rapnaam medeverdachte 1] .
[rapnaam medeverdachte 3] : (…) Hij stopt die kanker hele Rambo in zijn belly. Daarna ook nog eruit.
15)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , opgemaakt op 14 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1601):
V: En toen?
A: Ik hoorde "Dip hem", dat bekent steek hem.
16)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , opgemaakt op 28 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 1208-1209 en 1212, met bijlage op p. 1214):
P: Wat gebeurde er toen?
V: Die hele groep ging uit elkaar. Iedereen schreeuwt. Ik zag die groep inclusief [slachtoffer] helemaal naar de Happy Copy bewegen. Ik stond toen op de tramrails.
V: Kruisje 4. Daar stond ik te kijken tijdens het vechten bij de auto/Happy Copy.
P: Je zei net dat je hoorde dat er wat geroepen was?
V: Ja er werd “dip em” geroepen. Dat gebeurde toen [rapnaam verdachte] vlak nadat [er was] geslagen en daarna ging de groep richting de auto.
17)
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, opgemaakt d.d. 2 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 279-280):
De volgende sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Goednummer : PL1500-2019355352-2327604
SIN : AAMW9832NL
Object : Kleding (Broek)
Merk/type : Nike
Kleur : Grijs
Bijzonderheden : Lange broek
18)
Het geschrift, te weten het NFI-rapport Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Den Haag op 21 december 2019, op 25 maart 2020 opgemaakt door ing. L. Meijrink, NFI-deskundige forensisch bloedspoorpatroononderzoek voor zover inhoudende (FO-dossier p. 500, 502-503, 508, 510 en 514, met bijlage op p. 521):
Verzocht is om de joggingbroek AAMW9832NL van [verdachte] te onderwerpen aan een bloedspoorpatroononderzoek.
Broek AAMW9832NL
Verspreid over de buitenkant zijn verschillende typen bloedsporen aangetroffen. Het grootste deel van de bloedsporen op zowel de voor- als achterzijde betreft contactsporen van bloed. Verspreid over de broek zijn tevens in totaal circa tien circulaire tot ovaalvormige bloedspatjes en twee bloedvlekjes van kleiner dan l mm tot circa enkele mm aangetroffen. Van zowel de voor- als achterzijde zijn verspreid acht bloedspatjes bemonsterd en als AAMW9832NL#01 tot en met #08 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonsteringen van bloed van de broek MMW9832NL van [verdachte] :
SIN Beschrijving DNA-profiel DNA kan afkomstig zijn van
AAMW9832NL#02 DNA-profiel van een man [slachtoffer] *3
AAMW9832NL#05 DNA-profiel van een man [slachtoffer] *3
AAMW9832NL#08 DNA-profiel van een man [medeverdachte 1] *3
Toelichtingen:
3. De matchkans van dit DNA-profiel Is kleiner dan één op één miljard, dit betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.
Interpretatie en conclusie bloedspoorpatroononderzoek
Op de joggingbroek AAMW9832NL zijn twee bloedspatjes aangetroffen waarvan het bloed in de bemonsteringen AAMW9832NL#02 en #05 van het [slachtoffer] afkomstig kan zijn. Beide bloedspatjes bevinden zich op de linker broekspijp. Eén van de bloedspatjes #02 bevindt zich op de voorzijde op de rand van het 'Nike' logo en heeft een afmeting van 2 mm bij 3 mm. Het andere bloedspatje #05 bevindt zich op het achterpand en heeft een afmeting van 3 mm bij 4 mm. Hierbij moet worden opgemerkt dat tijdens het dragen van de broek het laatst genoemde bloedspatje vermoedelijk aan de linkerzijkant van de broek gelegen is. Dergelijke bloedspatjes kunnen worden verkregen door verschillende mechanismen*7.
Voetnoot 7:
a. Impact patroon. Een bloedspoorpatroon dat het resultaat is van een krachtsinwerking (zoals stappen in bloed, schoppen afslaan, en schieten of explosies) van een object In vloeibaar bloed.
b. Satelliet (secundaire) (bloed)spat Kleine bloedspatten die zijn ontstaan uit het primaire bloedspoor als gevolg van het neerkomen op de ondergrond.
c. Geprojecteerd bloedspoorpatroon Een bloedspoorpatroon ontstaan door het onder druk vrijkomen van een hoeveelheid bloed (zoals bij een (slag)aderlijke bloeding).
d. Afgeworpen (bloed)patroon Bloeddruppels afkomstig van een bewegend object.
e. Afgeworpen (bloed)patroon door abrupte stilstand Een bloedspoorpatroon dat ontstaat doordat bloeddruppels worden afgeworpen van een object dat abrupt tot stilstand komt.
f. Geëxpireerd (bloedspoor)patroon Een bloedspoorpatroon veroorzaakt door bloed dat door de kracht van een luchtstroom afkomstig is uit de neus, mond of een wond.
19)
Het proces-verbaal van bevindingen clipshoot - messen, opgemaakt op 4 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 330-337):
Op de videobeelden van de clipshoot is te zien dat er door diverse personen verschillende messen vastgehouden worden. Hiervan zijn screenshots gemaakt die in dit proces-verbaal zijn opgenomen. Mes 1 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 14 en de persoon op fotoblad 5. Mes 2 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 6, de persoon op fotoblad 1, de persoon op fotoblad 5, de persoon op fotoblad 13 en de persoon op fotoblad 17. Mes 3 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 4 en de persoon op fotoblad 13. Mes 4 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 6. Mes 5 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 6 en de persoon op fotoblad 2.
20)
Het proces-verbaal van bevindingen brug, opgemaakt d.d. 23 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 1443 en 1448-1450):
Op donderdag 23 januari 2020 heb ik, verbalisant, de camerabeelden bekeken van de Laakbrug, gesitueerd op de Rijswijkseweg tussen de Neherkade en de Goudriaankade te Den Haag. De camerabeelden van 21 december 2019 van 18:00 tot 21 december 2019 21:00 uur werden gevorderd. De camerabeelden liepen 3 minuten achter op de werkelijke tijd. Hierbij heb ik het volgende bevonden.
Om 18:37:34 uur (werkelijke tijd is 18:40:34 uur) is te zien dat er een confrontatie is tussen de 2 groepen NN-personen. Om 18:37:40 uur (werkelijke tijd is 18:40:40 uur) is te zien dat de groep zich verplaatst naar de overzijde van de Rijswijkseweg. Te zien is dat 1 NN-persoon gebukt in cadans achteruit loopt. Te zien is dat het lijkt alsof hij wordt vastgehouden. Te zien is dat deze NN-persoon, welke het latere slachtoffer blijkt te zijn, gekleed is in een donkerkleurige korte jas en een lichtkleurige broek. Om 18:37:41 uur (werkelijke tijd is 18:40:41 uur) is te zien dat de hele groep als 1 kluwen in de richting van een geparkeerde auto beweegt. De persoon welke gebukt achteruit beweegt (slachtoffer), wordt nog steeds vastgehouden. Vervolgens is te zien dat de NN-persoon (slachtoffer) achteruit tegen een geparkeerde auto aan wordt geduwd. Te zien is dat de 2 groepen als 1 kluwen om hem heen komt te staan. Te zien is dat 1 NN-persoon met een oranje kleurige jas heel dicht bij de geduwde NN persoon staat. Om 18:37:45 uur (werkelijke tijd is 18:40:45 uur) is te zien dat de groep enigszins verspreidt. Te zien is dat enkele NN-personen wegrennen in de richting van de Swammerdamstraat.
21)
De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van de Laakbrug, gesitueerd op de Rijswijkseweg tussen de Neherkade en de Goudriaankade te Den Haag, zich bevindend in het bestand ‘Total 21-12’, zijnde een compilatie van alle in dit onderzoek aanwezige camerabeelden, gedaan in raadkamer na de terechtzitting van 12 mei 2021:
De rechtbank ziet op speelminuut 13:36 twee personen oversteken en lopen naar de groep personen bij de tramhalte, welke zich achter het blauwe verkeersbord bevindt. Op 13:52 ziet de rechtbank dat een groep personen achter hen aanloopt. Op 14:03 ziet de rechtbank een beweging bij de tramhalte, waarna twee seconden later op 14:05 de rechtbank een groep personen van de tramhalte in de richting van de geparkeerde auto aan de rechterkant van de straat ziet bewegen. De rechtbank ziet dat een persoon in een lichtkleurige broek ( [slachtoffer] ) gebukt achteruit loopt en dat hij vastgehouden wordt. De rechtbank ziet dat drie tot vier personen zich bij deze verplaatsing naar de auto om [slachtoffer] heen bevinden. Deze personen bevinden zich nog steeds bij [slachtoffer] op het moment dat hij tegen de auto aankomt op 14:07. Direct daarna ziet de rechtbank meerdere personen naar de geparkeerde auto toe lopen. Van 14:11 tot 14:14, het moment waarop [slachtoffer] wegloopt naar het fietspad, ziet de rechtbank dat er in ieder geval meer dan twee personen bij de auto te zien. Vanaf 14:14 ziet de rechtbank dat er meerdere personen tussen de geparkeerde auto’s door wegrennen over het naastgelegen fietspad.
Ten aanzien van feit 3:
1.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam neef slachtoffer] , opgemaakt op 16 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 960-961, met bijlage op p. 964):
Ik kom aan het bureau om aangifte te doen van bedreiging en mishandeling. Dit heeft 21 december 2019 plaats gevonden op het terrein bij de Haagse Hogeschool.
Ik heb op kaart 1 aangegeven waar [naam 4] , [naam 5] en ik stonden. Dat was het Stamkartplein. Ik zag dat op dat moment een grote groep donkere jongens aan kwamen lopen. Dit waren ongeveer zes a acht jongens. Ik zag dat het donkere jongens waren, met onopvallende kleren, geen felle kleuren. Volgens mij had een iemand een lichtblauwe jas aan.
Ik sprak eerst met [naam 5] over iets anders, omdat ik niet over het geld wilde praten toen die jongens langsliepen. Toen ik zeker wist dat ze me gepasseerd waren, vroeg ik om mijn geld. Ik zag dat een iemand zich omdraaide. Deze jongen sprak mij aan. Ik hoorde hem zeggen: 'Ik ga je racen". Ik weet dat dat straatstaal is voor "Ik ga je beroven". Ik vroeg de jongen wie hij wilde gaan racen. Ik zag ze als groep dreigend op mij af kwamen lopen.
Ik was wel echt bang dat er wat zou gebeuren. Ik zei tegen [naam 5] : "Fuck it, kom we gaan." Toen ben ik weggereden. Een andere jongen kwam achter mij aan rennen. Hij gaf mij een tik tegen mijn achterhoofd. Het was echt een harde tik. Het was een volle vuist tegen mijn achterhoofd. Alleen omdat ik al reed, kwam hij minder hard aan. Door de klap waggelde ik wel op mijn scooter en viel ik bijna.
2)
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2021, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of het klopt dat ik [naam neef slachtoffer] tegen zijn achterhoofd heb geslagen. Dat klopt, ja. Ik werd uitgescholden. Het valt niet goed te praten, maar ik heb het gedaan. Daar ga ik niet omheen draaien.