ECLI:NL:RBDHA:2021:5481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
AWB 19/8096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning wegens verplaatsing hoofdverblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, maar deze werd door de verweerder ingetrokken omdat eiseres meer dan zes maanden buiten Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar hoofdverblijf naar Marokko had verplaatst, waar zij een gezin had gesticht en werkte. Eiseres voerde aan dat zij niet vrijwillig in Marokko was gebleven, maar de rechtbank volgde de redenering van de verweerder dat eiseres zelf had gekozen om in Marokko te blijven. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een inbreuk op het recht op familieleven of privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres geen 'more than normal emotional ties' had met haar familie in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning terecht was en dat het beroep van eiseres ongegrond was. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8096

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1987] , van Marokkaanse nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Aboukir),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

In het besluit van 29 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiseres met terugwerkende kracht per 23 september 2009 ingetrokken.
In het besluit van 24 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
Eiseres is met ingang van 18 juni 1990 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Uit de Basisregistratie Persoonsgegevens blijkt dat zij sinds 23 september 2009 is uitgeschreven. Eiseres heeft zich in 2009 namelijk gevestigd in Marokko. Zij is in Marokko getrouwd en heeft kinderen gekregen. Eiseres werkt in Marokko bij een callcenter, waar zij in de Nederlandse taal klanten helpt. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres per 23 september 2009 haar hoofdverblijf heeft verplaatst en heeft daarom haar verblijfsvergunning per die datum ingetrokken. Eiseres is het met dit besluit niet eens en heeft daartegen eerst bezwaar en later beroep ingesteld om de intrekking van de verblijfsvergunning ongedaan te maken.
De bevoegdheid van verweerder om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken, omdat iemands hoofdverblijf is verplaatst, is neergelegd in artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft paragraaf B1/6.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegd wanneer hij vindt dat het hoofdverblijf is verplaatst. [1] Onder voorwaarde b van deze paragraaf staat dat verweerder in ieder geval aanneemt dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen.
Op grond van sub e bij voorwaarde b van genoemde paragraaf neemt verweerder geen verplaatsing van het hoofdverblijf aan als een vreemdelingis achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of AVIM) wendt om naar Nederland te kunnen terugkeren.
In paragraaf B12/2.8 van de Vc heeft verweerder neergelegd dat hij, als iemand zijn hoofdverblijf heeft verplaatst, altijd overgaat tot intrekking van de verblijfsvergunning.
Achterlating in Marokko
3. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres in elk geval vanaf 23 september 2009 en dus meer dan zes achtereenvolgende maanden niet meer in Nederland woont. Eiseres stelt dat zij aan het verblijf buiten Nederland geen schuld heeft en dat de uitzondering van paragraaf B1/6.2.1 onder b. sub e, van de Vc op haar van toepassing is. Er is gelet hierop geen sprake van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland. Eiseres is door haar ouders tegen haar wil achtergelaten in Marokko. Zij kon ook niet meer terug naar Nederland, omdat haar vader haar terugkeer in de weg stond. Nu hij op [2018] is overleden, staat de weg voor eiseres vrij om terug te keren naar haar moeder en broers in Nederland.
4. Verweerder heeft zich hierover terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van eiseres niet valt onder de uitzondering van paragraaf B1/6.2.1 onder b, sub e, van de Vc. Eiseres is niet achtergelaten in Marokko, maar heeft er zelf voor gekozen in dit land te blijven. Dit blijkt duidelijk uit de brief die zij op 28 februari 2019 aan verweerder heeft gericht. Hierin verklaart zij dat zij vanwege persoonlijke problemen van huis is weggelopen. Zij wilde, in een voor haar onbekend land, tijd voor zichzelf nemen en tot rust komen. Eiseres heeft in Marokko gedurende een periode van 10 jaar een gezin gesticht, gewerkt en een bestaan opgebouwd. Uit haar brief blijkt niet dat haar vader haar tot deze keuze heeft gedwongen en dat zij deze emigratie niet zelf wilde.
5. Afgezien van het feit dat niet is gebleken dat eiseres tegen haar wil is achtergelaten in Marokko, geldt bovendien dat zij zich ook niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten om weer terug te kunnen keren naar Nederland. Eiseres is drie keer met een Schengenvisum terug geweest in Nederland. Zij had dus kunnen terugkeren naar Nederland, maar heeft dat niet gedaan. Eiseres stelt dat haar vader niet wilde dat zij terugkeerde, maar daarmee heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij buiten haar schuld niet kon terugkeren en zich daartoe niet kon melden bij de Nederlandse autoriteiten.. Als eiseres wilde terugkeren naar Nederland, had zij daar namelijk genoeg gelegenheid voor gehad in de afgelopen tien jaar. Dat heeft zij niet gedaan. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Artikel 8 EVRM
6. Eiseres betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in het bezit was van een verblijfsvergunning die haar in staat stelde gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Eiseres is in 1990 in Nederland toegelaten als minderjarig kind en heeft 20 jaar verblijf in Nederland gehad bij haar ouders. Zij doet een beroep op de artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens haar vormt de intrekking van de verblijfsvergunning een inbreuk op haar recht op familie-- en privéleven.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en haar moeder en broers geen sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daarom komt verweerder niet aan een belangenafweging toe.
8. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Eiseres is weliswaar in het bezit geweest van een verblijfsvergunning die haar in staat stelde om gezinsleven uit te oefenen, maar dat gezinsleven is in elk geval beëindigd toen eiseres een eigen gezin stichtte. Dit volgt uit de uitleg die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geeft aan de rechtspraak van het van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). [2] De ABRvS overweegt dat uit onder meer de arresten Onur tegen het Verenigd Koninkrijk [3] en A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk [4] volgt dat voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen sprake moet zijn van 'more than normal emotional ties', tenzij de meerderjarige kinderen jongvolwassen zijn en nog geen eigen gezin hebben gesticht. Dit ook neergelegd in paragraaf B7/3.8 van de Vc. Verweerder heeft niet ten onrechte geen familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen tussen eiseres en haar moeder en broers omdat niet is gebleken van ‘more than normal emotional ties’. Eiseres is ook geen jong volwassene meer en zij heeft bovendien in Marokko een eigen gezin gesticht. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en haar familie in Nederland geen familie- of gezinsleven bestaat als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
9. De rechtbank volgt verweerder echter niet in het standpunt dat eiseres, alleen al door het stichten van een gezin in Marokko, geen privéleven meer zou kunnen hebben in Nederland en dat een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dus niet meer nodig zou zijn. Eiseres heeft vanaf 18 juni 1990 tot aan haar vertrek in 2009 in Nederland gewoond en heeft dus bijna 20 jaar legaal verblijf gehad. Zij heeft haar jeugd in Nederland doorgebracht en onmiskenbaar banden met Nederland opgebouwd. Verweerder had dan ook in het bestreden besluit een belangenafweging moeten maken of intrekking van de verblijfsvergunning geen ongeoorloofde inbreuk op het recht op privéleven van eiseres zou opleveren. [5] Omdat verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit op dit punt niet voldoende gemotiveerd.
10. Verweerder heeft echter in het verweerschrift alsnog voorzien in een belangenafweging
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres inmiddels al meer dan tien jaar in Marokko, verblijft en dat zij bewust de keuze heeft gemaakt om in dit land te wonen. Zij heeft in die periode niet geprobeerd om terug naar Nederland te gaan. Eiseres is een gezinsleven aangegaan in Marokko en heeft er werk. Het enkele feit dat eiseres op haar werk voor een callcenter Nederlands spreekt, is te weinig om te kunnen spreken van zwaarwegende banden met Nederland. Dat er familieleden van eiseres in Nederland wonen, maakt wel dat er nog altijd warme banden zijn met Nederland, maar vaststaat voor verweerder dat eiseres haar privéleven naar Marokko heeft verplaatst.
11. Eiseres betoogt in beroep dat haar wél verblijf moet worden toegestaan, omdat zij privéleven heeft in Nederland. Zij betwist dat zij sterkere banden heeft met Marokko. Zij is in Nederland geschoold, gevormd en getogen. Haar hele identiteit is Nederlands. Dat is een zwaarwegende factor die maakt dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitpakken. Eisers heeft er groot belang bij dat zij in Nederland kan werken en een opleiding kan gaan volgen. Zij heeft ook belang bij het kunnen onderhouden van contact met haar familie.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres moet uitvallen. Daarbij heeft hij terecht zwaar gewicht toegekend aan het feit dat eiseres al tien jaar geleden Nederland heeft verlaten, dat zij een gezin heeft gesticht in Marokko en dat zij daar ook werkt. Dat eiseres op haar werk voor een callcenter Nederlands spreekt, heeft geen gevolg voor het feit dat het privéleven in Marokko plaatsvindt. Uit wat eiseres naar voren heeft gebracht, blijkt dat het zwaartepunt van het privéleven van eiseres in Marokko ligt. Eiseres heeft er bovendien zelf voor gekozen om haar hoofdverblijf naar het buitenland te verplaatsen. Dat eiseres een baan in de zorg zou willen gaan zoeken en dat zij daarvoor een opleiding moet volgen, leidt niet tot een andere conclusie. Zij kan die plannen ook in Marokko ten uitvoer brengen. Eiseres kan tot slot het contact met haar familie vanuit Marokko houden, zoals zij dat tot nu toe steeds heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Verweerder heeft met de in beroep gegeven motivering het motiveringsgebrek geheeld en de rechtbank ziet aanleiding om dit motiveringsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiseres door het in stand laten van het bestreden besluit niet in haar belangen is geschaad.
14. Eiseres betoogt dat verweerder het familie- en privéleven had moeten beoordelen naar het moment van intrekking, dat wil zeggen 23 september 2009. De rechtbank volgt haar niet in dit betoog. De beoordeling of de intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM is een zogenaamde ‘ex-nunc’- toets, waarbij de rechtbank beoordeelt of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden die nu een rol spelen bij de besluitvorming heeft betrokken. Er is geen enkele grond voor het standpunt dat verweerders beoordeling van de situatie van eiseres zich moet beperken tot de intrekkingsdatum.
Dit betoog faalt.
Intrekking met terugwerkende kracht
15. Volgens eiseres kon verweerder de vergunning niet intrekken met terugwerkende kracht. Zij wijst op artikel 27, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel c, van de Vw, in samenhang met artikel 45, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel, b, van de Vw. Volgens eiseres geven die artikelen geen mogelijkheid om de vergunning met terugwerkende kracht in te trekken. Verweerder zegt in het besluit dat eiseres ‘niet langer’ rechtmatig verblijf heeft. Dit impliceert dat dit rechtsgevolg pas intreedt bij de bekendmaking van het besluit. Daarvoor had zij dus wel rechtmatig verblijf. Ook daarmee verhoudt zich niet dat de verblijfsvergunning op een eerdere datum wordt ingetrokken.
16. Dit betoog slaagt niet. Weliswaar staat nergens uitdrukkelijk in de Vw dat een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht kan worden ingetrokken, maar uit het stelsel van de wet volgt dat wel. Uit het stelsel van de wet volgt namelijk dat de wetgever met het toekennen van de bevoegdheid aan verweerder om een verblijfsvergunning in te trekken ook heeft beoogd een besluit tot intrekking te kunnen laten terugwerken tot het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder die verblijfsvergunning is verleend. Dit betekent dus dat als niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan, intrekking volgt per de datum waarop daarvan sprake is. Dit standpunt vindt steun in de uitspraken van de ABRvS, die verweerder in het verweerschrift noemt. [6] Eiseres heeft erop gewezen dat de door verweerder aangehaalde uitspraken allemaal gaan over de intrekking van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, terwijl de vergunning van eiseres voor onbepaalde tijd is verleend. De rechtbank ziet echter niet in wat dit voor verschil maakt. Als niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die recht geven op een verblijfstatus, geldt ook voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dat deze vanaf dat moment moet worden ingetrokken. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Gezinsherenigingsrichtlijn
17. Eiseres heeft tijdens de zitting een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn (de richtlijn). [7] Zij stelt zich op het standpunt dat de richtlijn op haar situatie van toepassing is en in de weg staat aan de intrekking van de verblijfsvergunning, omdat in artikel 16 de gevallen staan beschreven waarin de verblijfstitel van een gezinslid kan worden ingetrokken en daar staat verplaatsing van het hoofdverblijf niet bij. Verweerder had volgens eiseres conform artikel 17 van de richtlijn een belangenafweging moeten verrichten.
18. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat eiseres deze beroepsgrond te laat naar voren heeft gebracht en dat dit in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiseres heeft namelijk al eerder naar voren gebracht dat haar als gezinslid van haar moeder en broers het verblijf in Nederland niet kan worden ontzegd. De gestelde feiten, die ten grondslag liggen aan de nu naar voren gebrachte beroepsgrond, zijn dus niet nieuw en daarom vindt de rechtbank niet dat sprake is van strijd met de goede procesorde. [8]
19. Verweerder heeft zich vervolgens naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie niet onder de reikwijdte van de richtlijn valt. Artikel 4 van de richtlijn stelt vast wie moet worden aangemerkt als gezinslid. Eiseres behoort niet tot de kring van begunstigden, omdat zij als meerderjarig vrouw met een eigen gezin, niet meer valt aan te merken als gezinslid van haar moeder en van haar broers. De richtlijn is daarom in dit geval niet toepassing.
Het betoog slaagt niet.
Hoorplicht in bezwaar
20. Verweerder heeft eiseres in bezwaar ook niet hoeven horen. Omdat in bezwaar al duidelijk was dat eiseres haar hoofdverblijf heeft verplaatst naar Marokko en dat werd voldaan aan artikel in artikel 22, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw en artikel 8 van het EVRM tot slot ook niet in de weg stond aan intrekking van de verblijfsvergunning, is het bezwaar kennelijk ongegrond en kon van horen worden afgezien.
Conclusie
21. Het beroep is ongegrond.
22. Voor een proceskostenvergoeding bestaat in dit geval aanleiding, omdat verweerder het bestreden besluit wat betreft het recht op privéleven onvoldoende heeft gemotiveerd Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 534,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.068,-.
23. Verweerder vergoedt het door eiseres betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. P.J.M. Mol en mr. Helmich, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Deze paragraaf in de Vc gaat over de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en is gelet op paragraaf B12/2.5 van de Vc van overeenkomstige toepassing bij een intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
2.Zie bijvoorbeeld 29 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1417 en 16 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761.
3.17 februari 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0217JUD002731907, paragraaf 45.
4.12 januari 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606, paragraaf 32.
5.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2127.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 maart 2007 ECLI:NL:RVS:2007:BA3399, 21 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1586 en 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8857.
7.Richtlijn 2003/86/EG (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71)
8.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:86 onder rov. 6.2