ECLI:NL:RBDHA:2021:5285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
NL21.2896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Eritrese minderjarige, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij minderjarig is en dat de leeftijdsregistratie in Italië onjuist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder terecht is uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser, omdat de leeftijdsschouw door daartoe getrainde medewerkers is uitgevoerd en de registratie in Italië zorgvuldig is gebeurd. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd om zijn minderjarigheid aan te tonen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij ook is overwogen dat de situatie in Italië niet zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het beroep aan te houden in verband met een 'interim measure' van het EHRM, omdat de vragen van het EHRM al door de Italiaanse autoriteiten zijn beantwoord. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2896

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Mačkiç).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2897, plaatsgevonden op 14 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Salomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 2005 en de Eritrese nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Hij is minderjarig en kan daarom niet worden overgedragen aan Italië. Ter staving van zijn geboortedatum heeft hij een doopakte en twee verklaringen van jeugdbeschermer mevrouw
Z. Koorman overgelegd. Tevens kan zijn tante, die in Nederland verblijft, over zijn minderjarigheid verklaren. Volgens eiser kan getwijfeld worden of de medewerkers van de Afdeling vreemdelingenpolitie, identificatie en mensenhandel (AVIM) en van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), die de leeftijdsschouw van eiser hebben uitgevoerd, wel daartoe getraind waren. Eiser wijst daarbij op het rapport van de Adviescommissie vreemdelingenzaken (ACVZ) van 2 november 2020 en bijlage 2 van dat rapport. Bij twijfel had verweerder een leeftijdsonderzoek moeten aanbieden. De geboortedatum van eiser die in Italië staat geregistreerd heeft hij niet zelf opgegeven. Verweerder had naar alle omstandigheden in samenhang moeten kijken en hem het voordeel van de twijfel moeten geven.
3.1.
Subsidiair voert eiser aan dat hij niet kan worden overgedragen aan Italië omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser vreest dat de asielprocedure en de opvang voor asielzoekers in Italië systeemfouten bevatten waardoor hij het risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM [1] en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarbij verwijst eiser naar artikelen en rapporten [2] en jurisprudentie van het Europees hof voor de rechten van de mens (EHRM) [3] . Ook wil hij wil graag bij zijn tante in Nederland verblijven. Verweerder dient op grond van zijn discretionaire bevoegdheid een uitzondering te maken. Tot slot verzoekt eiser om zijn zaak aan te houden in verband met de ‘interim measure’ van het EHRM [4] waarin het EHRM vragen heeft gesteld aan de Italiaanse overheid over het Salvini-decreet.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder terecht uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser. Naar aanleiding van de gestelde minderjarigheid van eiser heeft verweerder conform zijn beleid opgenomen in paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en de openbare werkinstructie 2018/19 een schouw uitgevoerd. Naar aanleiding van de conclusie van de leeftijdsschouw, waarbij twijfel is ontstaan over de opgegeven leeftijd, heeft verweerder nader onderzoek gedaan bij de Italiaanse autoriteiten middels een verzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening. Eiser staat in Italië geregistreerd met de geboortedatum 1 januari 2002. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de leeftijdsregistratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank wijst hierbij op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [5] . Met de overgelegde doopakte en de verklaringen van de jeugdbeschermer heeft eiser de twijfel rondom zijn leeftijd niet weggenomen. De doopakte kan niet gelden als authentiek en identificerend document, nu deze niet is afgegeven door de Eritrese autoriteiten en niet is voorzien van een pasfoto. Met de verklaringen van de jeugdbeschermer heeft eiser evenmin zijn minderjarigheid aannemelijk gemaakt. Niet is aangetoond dat zij over de deskundigheid beschikt om uitspraak te doen over de leeftijd van eiser. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor aanmeldfase heeft verklaard dat hij in Italië zelf 2002 als geboortejaar heeft opgegeven. De verklaring van eiser dat hij doodmoe was toen hij zijn geboortedatum moest opgegeven, doet daar niet aan af. Nu eiser zijn minderjarigheid niet aannemelijk heeft gemaakt heeft verweerder mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en derhalve van een zorgvuldige registratie van de persoonsgegevens van eiser in Italië. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om eiser een leeftijdsonderzoek aan te bieden, dan wel hem het voordeel van de twijfel te geven.
5.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat getwijfeld kan worden of zijn leeftijdsschouw is uitgevoerd door daartoe getrainde AVIM en IND medewerkers. Eiser heeft daarvoor geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht. Met de verwijzing naar het rapport van de ACVZ heeft eiser niet geconcretiseerd dat de leeftijdsschouw in zijn geval is uitgevoerd door onbevoegde medewerkers. Daarbij geldt dat verweerder aan zijn standpunt over de meerderjarigheid van eiser niet alleen de leeftijdsschouw ten grondslag heeft gelegd, maar hij zich ook baseert op de registratie in Italië.
6. Omtrent de overdracht geldt dat verweerder ten aanzien van Italië in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst naar rechtspraak van de Afdeling [6] waarin, met inachtneming van een aantal (recente) rapporten en andere bronnen, is geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder is van belang dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook gelden in Italië. Uit de Afdelingsuitspraak van 5 augustus 2020 volgt dat hoewel de algemene situatie en de leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat in Italië geen aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en in de opvangvoorzieningen bestaan. De Afdeling bevestigt in deze uitspraak nogmaals dat verweerder ook voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet langer op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan kan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. De door eiser genoemde artikelen en andere informatie zien op de situatie in Italië na het Salvini-decreet. Het Salvini-decreet heeft niet tot gevolg dat Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. [7] Ten aanzien van het rapport van 21 januari 2020 van SFH/OSAR, heeft de Afdeling geoordeeld dat daaruit niet een wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten naar voren komt. [8] Volgens de Afdeling gaat verweerder ondanks dit rapport voor Italië nog altijd terecht uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [9]
6.2.
Het beroep op het arrest M.S.S. van het EHRM slaagt niet. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de situatie in Griekenland niet te vergelijken is met de huidige situatie in Italië. De Afdeling heeft immers geoordeeld dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan.
6.3.
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep van eiser aan te houden in verband met de ‘interim measure’ waarin het EHRM vragen heeft gesteld aan de Italiaanse autoriteiten. Hierbij betrekt de rechtbank de toelichting van verweerder ter zitting dat deze vragen reeds door de Italiaanse autoriteiten zijn beantwoord. De vragen hebben betrekking op de nieuwe wetgeving in Italië die de voorzieningen in Italië juist zal verbeteren voor zowel Dublinclaimanten als kwetsbare asielzoekers. Bovendien gaat de ‘interim measure’ over een kwetsbare vreemdeling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een kwetsbare vreemdeling is.
6.4.
Verweerder heeft ten slotte in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken. De omstandigheid dat tante van eiser in Nederland verblijft heeft verweerder niet zodanig bijzonder hoeven achten dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel van EuroNews van 22 augustus 2019; Artikel van InfoMigrants van 19 augustus 2019; Artikel van 25 april 2019 van Lorenzo Vianelli; UNHCR Italy Factsheet van 31 januari 2019;
3.Het arrest M.S.S. van 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
4.‘Interim measure’ van het EHRM, M.T. tegen Nederland, van 16 oktober 2020, 46595/19.
5.Onder andere de uitspraken van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743, en
6.Onder meer de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986, en 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1848.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131. Bevestigd in onder andere de uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, en de uitspraak van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2042.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2129.