1.3Op 19 juni 2019 heeft eiseres verweerder verzocht de opgelegde loonsanctie te bekorten. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een arbeidsdeskundige de re-integratie-inspanningen van eiseres beoordeeld. Volgens deze arbeidsdeskundige heeft eiseres een deugdelijke grond om de re-integratieactiviteiten te staken, omdat ex-werknemer binnen één jaar de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken en als gevolg daarvan vrijgesteld is van reintegratieverplichtingen. Bij brief van 11 juli 2019 heeft verweerder ex-werknemer medegedeeld dat de loonsanctie van eiseres per 21 augustus 2019 eindigt en dat derhalve beoordeeld zal worden of ex-werknemer per deze datum in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 2 augustus 2019 met ingang van 21 augustus 2019 een loongerelateerde uitkering op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten krachtens de Wet WIA aan ex-werknemer toegekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat terecht een loonsanctie aan eiseres is opgelegd. Onder verwijzing naar de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 21 november 2019 handhaaft verweerder het standpunt dat de reintegratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. Volgens verweerder is het onderzoek naar de mogelijkheden voor re-integratie in het eigen werk (het eerste spoor) en naar re-integratie in werk bij een andere werkgever (het tweede spoor) te laat opgestart. Eiseres heeft volgens verweerder geen deugdelijke grond voor dit verzuim. Op grond van de toen geldende wet- en regelgeving was ex-werknemer pas vanaf 20 juni 2019 vrijgesteld van zijn verplichting tot het verrichten van reintegratieactiviteiten. Volgens verweerder had eiseres dus tot 20 juni 2019 de mogelijkheid om het verzuim te herstellen.
3. Eiseres voert in beroep het volgende aan. Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat ex-werknemer als gevolg van de gewijzigde wetgeving met betrekking tot de pensioengerechtigde leeftijd achteraf gezien al per 20 februari 2019 vrijgesteld was van zijn re-integratieverplichtingen. Als gevolg van deze wetswijziging had, achteraf gezien, geen loonsanctie opgelegd mogen worden. Op grond van de ten tijde van de besluitvorming geldende wetgeving zou ex-werknemer vanaf 20 juni 2019 vrijgesteld zijn van zijn re-integratie-verplichtingen. In de periode tussen het einde van de wachttijd, 3 maart 2019, en 20 juni 2019 had eiseres de vermeende tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen niet kunnen herstellen en niet alsnog een bevredigend re-integratieresultaat kunnen bereiken. Daar had verweerder volgens eiseres rekening mee moeten houden bij de heroverweging. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de gestelde tekortkomingen in de reintegratie-inspanningen het opleggen van een loonsanctie redelijkerwijze niet rechtvaardigt, aangezien eiseres geen re-integratiekansen gemist heeft. In het eerste ziektejaar had ex-werknemer geen benutbare mogelijkheden. Toen ex-werknemer wel in staat werd geacht re-integratiewerkzaamheden te verrichten, werd door de arbeidsdeskundige van Solutions!-vpr echter aangegeven dat het zeer moeilijk zou worden om passend werk te vinden voor ex-werknemer. Eiseres erkent dat het tweede spoor te laat is ingezet, echter dit is volgens haar te wijten aan een misverstand. Volgens eiseres hadden bovendien de in de bezwaarfase naar voren gebrachte omstandigheden, waaronder een ‘ingrijpend life event’ binnen het gezin van ex-werknemer, meegenomen moeten worden in de (her)beoordeling. Verweerder had moeten motiveren welk doel de loonsanctie dient, nu ex-werknemer vanaf 20 juni 2019 vrijgesteld was van het verrichten van re-integratie-activiteiten en verweerder uiteindelijk per 21 augustus 2019 aan hem een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) heeft toegekend. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd en gaat aan de redelijkheidstoets voorbij, aldus eiseres.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Voor (ex-)werknemers die na twee jaren ziekte een aanvraag op grond van de Wet WIA indienen, wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenaamde poortwachtertoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
6. Ingevolge artikel 7:658a, eerste en tweede lid, van het BW is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de (ex-)werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de (ex-)werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt verweerder of de werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
7. In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is onder andere bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verweerder het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…) verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
8. Ingevolge artikel 7 van de Regeling vrijstelling verplichtingen sociale zekerheidswetten, is de uitkeringsgerechtigde die de leeftijd heeft bereikt waarop hij binnen één jaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, vrijgesteld van onder meer de sollicitatieplicht uit artikel 30 van de Wet WIA.
9. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (hierna: de Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en (ex-)werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en
(ex-)werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de
(ex-)werknemer. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door de werkgever en (ex-)werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend reintegratieresultaat is bereikt, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is eveneens het geval als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en (ex-)werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de (ex-)werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
10. Het besluit tot oplegging van de in geding zijnde loonsanctie is een door verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)dient verweerder aannemelijk te maken dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re‑integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Verweerder dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren.
11. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat ex-werknemer ten tijde van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen geen loonvormende arbeid had hervat. Verweerder heeft daarom terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van onvoldoende inspanningen gericht op de re-integratie in het zogenoemde eerste en tweede spoor zonder dat eiseres daarvoor een deugdelijke grond had.