ECLI:NL:RBDHA:2021:4359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
NL21.4954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van sterke banden met Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Eritrese eiser. De eiser had op 20 februari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser internationale bescherming geniet in Duitsland, waar hij een geldige verblijfsvergunning heeft van 28 februari 2019 tot 27 februari 2022. De rechtbank concludeert dat de banden van de eiser met Duitsland zodanig sterk zijn dat het redelijk is om van hem te verlangen naar Duitsland te gaan, ondanks zijn gezinsleven in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een familieband heeft met zijn vriendin en kind in Nederland, en dat zij elkaar ook in Duitsland kunnen opzoeken. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 april 2021, en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4954
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.4955 (verzoek om voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 21 april 2021 in Dordrecht. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Eritrese nationaliteit en hij is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft zijn asielaanvraag op 20 februari 2021 ingediend. Aan hem is een vluchtelingenstatus in Duitsland verleend. De laatst verstrekte verblijfsvergunning in Duitsland is geldig van 28 februari 2019 tot 27 februari 2022.
2. Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers banden met Duitsland door zijn geldige verblijfsvergunning aldaar zodanig sterk zijn dat verweerder van eiser kan verlangen naar Duitsland te gaan. Ter ondersteuning hiervan verwijst verweerder naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 oktober 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1606), 9 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1253) en van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795) en naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Noord-Holland, van 30 juni 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6070). Dat eiser in Nederland gezinsleven uitoefent, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een familieband heeft met zijn vriendin en kind. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn vriendin in verwachting is. Bovendien kunnen zij elkaar over en weer in Nederland en Duitsland opzoeken. Eiser dient zich daarom onmiddellijk naar Duitsland te begeven.
Beoordeling door de rechtbank
3. Op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
Artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts
niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw, indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Het derde lid bepaalt dat bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
4. Niet in geschil is dat eiser internationale bescherming in Duitsland geniet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling - zie ook de uitspraken van 12 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:442) en 7 december 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2895) - volgt
dat verweerder op grond daarvan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser een zodanige band met Duitsland heeft dat het voor hem redelijk is naar dat land te gaan.
Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over zijn band met een hier te lande verblijvende partner en kind kan aan dat oordeel niet afdoen.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.