Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2021 in de zaken tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , België, eiseres
het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2. De bestreden besluiten berusten samengevat op verweerders standpunt dat eiseres vanaf 4 juli 2017 verdragsgerechtigde is en als zodanig aanspraak heeft op zorg in haar woonland België ten laste van Nederland en dat zij daarom op grond van artikel 69 van de Zvw over 2017 en 2018 een buitenlandbijdrage is verschuldigd.
3. Eiseres heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van de beroepen.
Het beroep met reg. nr. 18/24424.1 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen verweerders brief van 11 september 2017. De rechtbank stelt allereerst ambtshalve de vraag of deze brief wel een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Awb, kan namelijk alleen bezwaar worden gemaakt tegen een besluit.
4.2 Onder besluit wordt volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met het begrip rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat de brief van 11 september 2017 geen besluit is, zoals hiervoor bedoeld. Verweerder heeft eiseres bij besluit van 29 augustus 2017 met ingang van 4 juli 2017 als verdragsgerechtigde op grond van de Zvw aangemerkt. In dat besluit is haar ook meegedeeld dat zij vanaf die datum recht heeft op medische zorg in het woonland en dat zij daarvoor een buitenlandbijdrage is verschuldigd. Voorts is eiseres erop gewezen dat zij tegen het besluit bezwaar kon maken. Eiseres heeft echter geen bezwaar gemaakt. Met de brief van 11 september 2017 heeft verweerder eiseres alleen meegedeeld dat zij met ingang van 4 juli 2017 als zelfstandig verdragsgerechtigde op grond van de Zvw zal worden ingeschreven. Verweerder herhaalt daarin dat eiseres een buitenlandbijdrage is verschuldigd, die op haar pensioen zal worden ingehouden. De brief van 11 september 2017 roept geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven, en is daarom geen besluit, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het tegen de brief van 11 september 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het niet is gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder heeft verzuimd dit bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4 Het beroep met reg. nr. 18/2442 is dus gegrond en het besluit van 21 februari 2018 (bestreden besluit I) zal worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
Het beroep met reg. nr. 20/37194.5 De rechtbank stelt vervolgens ambtshalve de ontvankelijkheid van dit beroep aan de orde. De dagtekening van de beslissing op bezwaar waartegen eiseres beroep heeft ingesteld is 21 februari 2020. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde dus op 3 april 2020. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb. Het beroepschrift moest uiterlijk op die datum bij de rechtbank binnen zijn, of ter post bezorgd en binnen een week daarna bij de rechtbank zijn binnengekomen. Het beroep is echter pas op 17 april 2020 door de rechtbank ontvangen.
4.6 Eiseres is van mening dat zij tijdig beroep heeft ingesteld. Zij heeft op 2 april 2020 geprobeerd via de digitale weg haar beroepschrift bij de rechtbank in te dienen en dat is toen niet gelukt. Vervolgens heeft zij haar beroepschrift op 3 april 2020 bij de Belgische post ter verzending aangeboden. Daarna is het beroepschrift met de nodige vertraging bij de rechtbank bezorgd.
4.7 Het beroep is te laat bij de rechtbank binnengekomen. De rechtbank kan niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege laten, indien de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat staat in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om dat in dit geval te doen. Eiseres heeft tot een van de laatste dagen van de beroepstermijn gewacht met het indienen van haar beroepschrift. Het risico dat het beroep niet tijdig is ingediend komt volledig voor haar rekening. Eiseres had tenslotte pro forma eerder beroep kunnen indienen om de beroepstermijn veilig te stellen. [1] Hoewel eiseres stelt dat zij het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post heeft bezorgd, is het pas na een week na het einde van de termijn bij de rechtbank binnengekomen. Ook dit komt voor haar risico, omdat bij verzending van post uit het buitenland met vertraging rekening moet worden gehouden. Als eiseres niet tot de laatste dagen van de termijn had gewacht met haar poging het beroepschrift digitaal in te dienen, had zij het beroepschrift nog zo tijdig bij de post kunnen aanleveren dat het ook bij vertraging op tijd bij de rechtbank zou zijn binnengekomen.
4.8 Het beroep met reg. nr. 20/3719 is niet-ontvankelijk.
Het beroep met reg. nr. 20/51454.9 Op grond van artikel 24 van de Vo 883/2004 heeft een rechthebbende op een wettelijk pensioen of uitkering die in een andere lidstaat van de Europese Unie is gaan wonen, recht op medische zorg in het woonland, ten laste van het pensioenland, voor zover die gepensioneerde in zijn woonland geen persoonlijk recht heeft op zorg.
Op grond van artikel 30 van Vo 883/2004 mag vervolgens het pensioenland op de pensioenen van deze gepensioneerden een bijdrage inhouden, indien de kosten voor medische zorg voor rekening komen van het pensioenland.
Op grond van artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn de in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd.
4.10 Vast staat dat eiseres sinds 4 juli 2017 verdragsgerechtigde is zoals bedoeld in de Vo 833/2004. Verweerder heeft haar in het besluit van 29 augustus 2017 als zodanig aangemerkt. Dat besluit is onherroepelijk. Uit de hiervoor genoemde voor dit geval relevante Europese en Nederlandse regels vloeit daarom dwingend voort dat eiseres over 2018 een buitenlandbijdrage aan verweerder is verschuldigd. [2] Wat eiseres in dit beroep heeft aangevoerd ziet niet op het bestreden besluit en leidt daarom niet tot een ander oordeel.
4.11 Het beroep met reg. nr. 20/5145 is ongegrond.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een schadevergoeding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van professionele rechtshulp en evenmin is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
- vernietigt het besluit van 21 februari 2018 (bestreden besluit I) en verklaart het bezwaar met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met reg. nr. 20/3719 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met reg.nr. 20/5145 ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.