ECLI:NL:CRVB:2020:2060
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage voor echtgenote van appellant in het kader van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Spanje woont, was in geschil met het CAK over de verplichting om een buitenlandbijdrage te betalen voor zijn echtgenote, die sinds 2007 in Spanje woont. De Raad oordeelde dat het CAK terecht had vastgesteld dat de appellant over de periode van januari tot en met juni 2015 een buitenlandbijdrage verschuldigd was. Dit was gebaseerd op artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw), waarin is bepaald dat de buitenlandbijdrage verschuldigd is voor degenen die verdragsgerechtigd zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de echtgenote van appellant in deze periode verdragsgerechtigd was op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004, en dat zij recht had op zorg in Spanje ten laste van Nederland. De Raad bevestigde dat het recht op zorg niet afhankelijk is van de feitelijke mogelijkheid om deze zorg te ontvangen, en dat de appellant dus verplicht was de buitenlandbijdrage te betalen, ongeacht administratieve problemen die zijn echtgenote had ondervonden bij het effectueren van haar recht op zorg. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.