In deze zaak vorderde eiser, na een lange strafprocedure, schadevergoeding van de Staat wegens onrechtmatige vervolging en overschrijding van de redelijke termijn. Eiser was in 2008 aangehouden op verdenking van faillissementsfraude en werd uiteindelijk in 2017 vrijgesproken. Hij stelde dat de lange duur van de procedure hem schade had berokkend, zowel materieel als immaterieel. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige vervolging was verjaard, omdat de verjaringstermijn was begonnen te lopen op het moment dat eiser bekend was met de schade en de veroorzaker daarvan, namelijk de Staat. De rechtbank concludeerde dat de verjaringstermijn op 27 mei 2008 was ingegaan en op 27 mei 2013 was verstreken zonder dat eiser tijdig had gestuit. Echter, de rechtbank erkende dat de redelijke termijn van de strafprocedure met circa 32 maanden was overschreden. Eiser kreeg een schadevergoeding van € 3.000,- voor immateriële schade, maar zijn overige vorderingen werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg.