ECLI:NL:RBDHA:2021:3788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
NL21.3302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens niet aannemelijk maken identiteit, nationaliteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn, heeft op 27 november 2018 een asielaanvraag ingediend. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft in verschillende Europese landen, waaronder Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland, verschillende namen en geboortedata opgegeven, wat heeft geleid tot twijfels over zijn identiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn verklaringen inconsistent is en dat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen documenten kan verkrijgen en dat hij onder druk van mensenhandelaars heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om de afwijzing van de asielaanvraag te weerleggen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser heeft geprobeerd de autoriteiten te misleiden door onjuiste informatie te verstrekken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om een verblijfsvergunning op humanitaire gronden te verlenen, omdat eiser zijn herkomst en de onmogelijkheid om naar zijn land van herkomst terug te keren niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3302

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. E. Slutzky).

ProcesverloopBij besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond, geweigerd aan eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 3.6a eerste lid of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), te verlenen en aan eiser voorlopig uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Eiser is niet in persoon verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 27 november 2018 de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft gesteld van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag 1] 2002 in Marokko. Op [geboortedag 2] 2018 heeft Nederland op basis van informatie van de autoriteiten van Duitsland de geboortedatum van eiser gewijzigd in [geboortedag 2] 1999.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat eiser zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser hem omtrent zijn identiteit, nationaliteit en herkomst heeft misleid, nu naar aanleiding van Eurodactreffers is gebleken dat eiser in Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland verschillende namen, geboortedata en informatie met betrekking tot zijn geboorteplaats heeft opgegeven en aldus onjuiste informatie heeft verstrekt.
3. Eiser heeft in beroep, samengevat weergegeven, aangevoerd dat verweerder zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Eiser mag niet worden tegengeworpen dat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd. Eiser heeft geen documenten en kan geen documenten verkrijgen. Eiser was bij aankomst in Nederland depressief en getraumatiseerd, waardoor hem niet mag worden tegengeworpen dat hij wisselend heeft verklaard. Eiser heeft in Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland dezelfde geboortedatum opgegeven als in Nederland. Oostenrijk heeft aan eiser op basis van leeftijdsonderzoek de fictieve geboortedatum [geboortedag 3] 2001 toegekend en hem minderjarig geacht. Duitsland heeft aan eiser de geboortedatum [geboortedag 2] 1999 toegekend, maar er is niet aangetoond dat dit op basis van leeftijdsonderzoek is gebeurd. Eiser heeft enkel in Zwitserland en Duitsland een variatie van zijn naam opgegeven, maar over de reden hiervoor heeft hij een plausibele verklaring gegeven, namelijk dat hij dit onder druk van mensenhandelaars heeft gedaan. Dat eiser de Nigeriaanse nationaliteit heeft, is door hem consistent verklaard. Zijn achtergrond past ook binnen het feit dat er een grote irreguliere migrantengemeenschap in Casablanca is waaronder veel Nigerianen. Ook de taal die hij spreekt, zijn huidskleur en zijn gedetailleerde en verifieerbare verklaringen bevestigen zijn afkomst en herkomst. De rapporten van GGZ Centraal bevestigen het mensenhandelrelaas en de gebeurtenissen in Marokko, alsook dat eiser psychisch ziek en getraumatiseerd is. Verweerder dient deze rapporten bij de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te betrekken. Ook dient verweerder te beoordelen of eiser een kwetsbare vreemdeling is. Verweerder had moeten motiveren op welke wijze aan eiser ondersteuning is geboden, gelet op Werkinstructie 2015/8 (WI 2015/8). Verweerder heeft niet voldaan aan de samenwerkingsplicht en heeft de onderzoeksplicht geschonden. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en ondeugdelijk gemotiveerd. De gevolgen van het bestreden besluit zijn onevenredig, omdat door dit besluit niet getoetst wordt of medische behandeling voor eiser in het land van herkomst bestaat. Verweerder heeft eiser ten onrechte tegengeworpen dat eiser hem heeft misleid. De asielaanvraag is dan ook ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard. Eiser is voorts ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier, verband houdend met artikel 3.48 van het Vb 2000, verleend.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder terecht op grond van de ten aanzien van eiser uitgebrachte FMMU-adviezen van 19 december 2018 en 26 oktober 2020 ervan is uitgegaan dat eiser in zijn asielprocedure kan worden gehoord. In de FMMU-adviezen is geconcludeerd dat er klachten zijn, maar dat deze medisch gezien geen beperkingen opleveren voor het horen en beslissen. Het patiëntdossier (zoals geprint op
18 februari 2019 en overgelegd met de correcties en aanvullingen van 8 maart 2019) en het rapport van GGZ Centraal van 9 februari 2021 bieden naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor twijfel aan de conclusies van de FMMU-adviezen. Hierin staat weliswaar dat bij eiser sprake is van psychische klachten, maar hieruit volgt niet dat eiser in verband daarmee niet had kunnen worden gehoord. In de gehoorverslagen ziet de rechtbank ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser vanwege psychische klachten niet goed in staat is geweest om antwoord te geven op de aan hem gestelde vragen, of dat met zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende rekening is gehouden in de gehoren. Het beroep van eiser op WI 2015/8 slaagt niet. Eiser heeft niet geconcretiseerd hoe met hem geen rekening is gehouden in de gehoren en hoe hij hierdoor niet consistent en eenduidig heeft kunnen verklaren. Dat dit zou blijken uit de omstandigheid dat aan eiser onvoldoende vragen over het onderwerp mensenhandel zijn gesteld, volgt de rechtbank niet. De beroepsgrond faalt.
4.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2998),
volgt dat het ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 aan de vreemdeling is om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd gelet op het volgende.
4.2.1.
Vast staat dat in Oostenrijk, Zwitserland en Duitsland ten aanzien van eiser verschillende namen zijn geregistreerd. Eiser is in Oostenrijk bekend onder de naam [eiser] , in Zwitserland onder de naam [A] en in Duitsland onder de naam [C] . Verder zijn er in deze landen verschillende geboortedata van eiser geregistreerd; in Oosterrijk is zijn geboortedatum gesteld op [geboortedag 3] 2001, in Zwitserland op [geboortedag 1] 2002 en in Duitsland op [geboortedag 2] 1999. De geboortedata die in Oostenrijk en Duitsland zijn geregistreerd wijken bovendien af van de geboortedatum die door eiser zelf in die landen is opgegeven. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser in de onderhavige asielprocedure tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn geboorteland. Eiser heeft immers zowel verklaard dat hij is geboren in Nigeria als in Marokko. Verweerder heeft zich bovendien niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser summier heeft verklaard over zijn gestelde woonomgeving in Marokko. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser, gelet op deze verschillende en tegenstrijdige informatie, zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft bij dit oordeel bovendien terecht betrokken dat eiser over het bestaan van identificerende documenten in de verschillende gehoren wisselend heeft verklaard en verschillende redenen heeft gegeven waarom hij met betrekking tot het bestaan van zulke documenten heeft gelogen.
4.2.2.
Dat eiser een goede reden zou hebben gehad om verschillende namen in Duitsland en Zwitserland op te geven, leidt niet tot een ander oordeel. Dit laat immers onverlet dat eiser in meerdere Europese landen bekend is onder verschillende namen en geboortedata en hij geen enkel identiteitsdocument heeft overgelegd, zodat zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk zijn geworden. Dat eiser stelt dat hij zijn ouders niet kent, in een pleeggezin is opgegroeid en alleen van horen zeggen weet wie hij is, maakt ook niet dat verweerder moet uitgaan van de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst.
4.2.3.
Voor zover eiser stelt dat verweerder op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel moet uitgaan van de door Oostenrijk geregistreerde geboortedatum en dat daarmee de ontstane verwarring over zijn geboortedatum is weggenomen, slaagt dit niet. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel strekt niet zo ver dat verweerder op grond daarvan verplicht van de door een lidstaat geregistreerde gegevens moet uitgaan in de gevallen waarin hij nader onderzoek naar die gegevens aangewezen acht, zoals in dit geval naar de identiteit, herkomst en nationaliteit van eiser (zie de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1408).
4.2.4.
De rechtbank ziet voorts geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn onderzoeks- en samenwerkingsplicht heeft geschonden. Verweerder heeft aan zijn samenwerkingsplicht voldaan door eiser te horen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, en hem in staat te stellen een zienswijze uit te brengen naar aanleiding van het voornemen. Verweerder hoefde aan eiser, anders dan eiser stelt, geen taalanalyse aan te bieden, nu de taal die eiser spreekt (Pidgin-Engels) in meerdere landen in West-Afrika wordt gesproken en dus geen uitsluitsel over zijn nationaliteit geeft (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2998). Voor het laten verrichten van een forensisch medisch onderzoek naar steunbewijs (FMO) bestond ook geen aanleiding, nu niet duidelijk is geworden tegen de achtergrond van welk land van herkomst het asielrelaas beoordeeld moet worden (zie Werkinstructie 2016/4 FMO, paragraaf 3). Om dezelfde reden hoefde verweerder aan het voornoemde rapport van GGZ Centraal niet de door eiser gewenste betekenis toe te kenen. Zulks te meer nu de vermelding daarin dat eiser in Marokko is geboren, tegenstrijdig is aan zijn verklaring in het nader gehoor dat hij in Nigeria is geboren. Bovendien bevat het overgelegde patiëntdossier de vermelding dat eiser Nigeriaan is, maar in “Zuid Afrika” is geboren. De overgelegde medische informatie kan dus, in tegenstelling tot wat eiser stelt, zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet onderbouwen.
4.2.5.
Nu verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat een verdere beoordeling van het asielrelaas niet kan worden verricht. De asielmotieven hebben immers slechts betekenis tegen de achtergrond van de nationaliteit, identiteit en het land van herkomst (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292).
Kennelijk ongegrond
4.3.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond, indien de vreemdeling verweerder heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
Volgens paragraaf C2/7.3. van de Vreemdelingecirculaire 2000, voor zover thans van belang, betekent misleiding dat de vreemdeling probeert in een gunstiger positie te komen door bewust informatie te verstrekken die aantoonbaar onjuist is of informatie achter te houden. Hij probeert als het ware de autoriteiten op het verkeerde been te zetten, teneinde in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.
4.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met de in het bestreden besluit gegeven motivering terecht op het standpunt heeft gesteld dat op de aanvraag van eiser artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 van toepassing is. Gelet op de verschillende gegevens die ten aanzien van eiser in de voornoemde lidstaten zijn geregistreerd en hetgeen hiervoor is overwogen, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit en herkomst en op die manier verweerder heeft misleid, doordat eiser daarmee in een gunstigere positie heeft geprobeerd te komen.
Verblijfsvergunning regulier
4.4.
Verweerder heeft voorts terecht geen aanleiding gezien om een ambtshalve
beoordeling op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in
samenhang met artikel 3.6a eerste lid of 3.6ba, eerste lid, van het Vb 2000 te verrichten of aan eiser op humanitaire gronden, op grond van artikel 3.48 van het Vb 2000, een verblijfsvergunning moet worden verleend, nu eiser zijn gestelde herkomst – en gestelde onmogelijkheid om naar het land van herkomst terug te keren – niet aannemelijk heeft gemaakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:309).
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid vanmr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.