ECLI:NL:RBDHA:2021:3787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
NL20.21643 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet inzake asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Italië

Op 15 april 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposant tegen een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 16 december 2020 besloten om de asielaanvraag van de opposant niet in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank had eerder, op 21 januari 2021, het beroep van de opposant ongegrond verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zonder zitting. De opposant heeft verzet aangetekend en verzocht om gehoord te worden.

Tijdens de zitting op 1 april 2021 is de opposant verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere uitspraak zonder zitting rechtmatig was, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan, ondanks de moeilijke situatie voor Dublinclaimanten in Italië. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische situatie van de opposant niet voldoende was om van dit beginsel af te wijken.

In de verzetzaak heeft de rechtbank enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. De opposant voerde aan dat hij niet was geïnformeerd over de mogelijkheid van een uitspraak zonder zitting en dat hij als kwetsbaar persoon had moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de opposant niet voldoende concrete aankondigingen had gedaan voor het indienen van nadere stukken en dat de eerdere uitspraak op alle beroepsgronden was ingegaan. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21643 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[Opposant] , opposant

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Logtenberg).

Procesverloop

Opposant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) van 16 december 2020 om de asielaanvraag van opposant niet in behandeling te nemen op de grond dat Italië daarvoor verantwoordelijk is.
Bij uitspraak van 21 januari 2021 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en verzocht te worden gehoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was als tolk aanwezig A.K. Umar.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat eiser niet erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat verweerder in zijn geval ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank heeft bij dit oordeel betrokken dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) meerdere malen –
en meer recentelijk in de uitspraken van 12 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2408) en
15 oktober 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2449) – heeft geoordeeld dat verweerder, ondanks de moeilijke situatie voor Dublinclaimanten in Italië, van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt en dat het door eiser overgelegde medisch dossier onvoldoende is voor een ander oordeel. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de Afdeling in de uitspraken van 8 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:986 en ECLI:NL:RVS:2020:987) heeft geoordeeld dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft in het AIDA-rapport van 27 mei 2020, de medische situatie van eiser, en de (niet-gepubliceerde) uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van
13 november 2020 (NL20.170450), waar eiser in de beroepsgronden naar heeft verwezen, onvoldoende aanknopingspunten gezien om van het oordeel van de Afdeling af te wijken.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden (zie de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:21).
3. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank het volgende aan.
De rechtbank heeft in deze zaak – in tegenstelling tot andere zaken – aan de gemachtigde van opposant geen mededeling gedaan dat de rechtbank overwoog om zonder zitting uitspraak te doen. Hierdoor is de gemachtigde niet in de gelegenheid geweest om nadere stukken in te dienen. De uitspraak van de rechtbank kwam dan ook onverwacht. Zeker nu in de gronden stond aangegeven dat er mogelijk nog nadere stukken zouden volgen, is dat in strijd met de algemene beginselen van behoorlijke rechtspraak. Opposant dient als bijzonder kwetsbaar te worden gekwalificeerd. Ten onrechte is dat niet nader onderzocht ter zitting. Ook had moeten worden onderzocht of hij wel opvang zal krijgen in Italië. Hij heeft immers al een hele periode op straat moeten leven waar zijn bestaan in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest was. Hij heeft op straat de meest verschrikkelijke dingen meegemaakt. Het marginale bestaan heeft tevens voor PTSS-klachten gezorgd. Op dit moment gaat het heel slecht met opposant. Hij is zo angstig dat hij niet meer slaapt en depressieve klachten heeft. De uitspraak van de rechtbank is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de onderzoeksplicht tot stand gekomen.
Oordeel van de verzetrechter
4. In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 21 januari 2021, gelet op het hiernavolgende.
4.1.
De inhoud van de beroepsgronden is leidend voor de vraag of in een zaak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb uitspraak wordt gedaan. De rechtbank is niet gehouden om partijen voorafgaand aan de uitspraak te informeren of dit artikel mogelijk toepassing vindt. De mogelijkheid voor het doen van uitspraak buiten zitting vloeit immers voort rechtstreeks uit de wet.
4.2.
Uit de beroepsgronden blijkt niet dat opposant het indienen van nadere stukken heeft aangekondigd. Zijn gemachtigde heeft weliswaar vermeld dat opposant (inmiddels) ook over zijn trauma’s heeft gesproken en zij “hoopt” hierover nog informatie te kunnen indienen, echter is deze mededeling onvoldoende concreet om als een aankondiging van de komst van nadere stukken te worden opgevat. De rechtbank merkt nog op dat aangezien het beroep een zogeheten vierweken-asielzaak betreft, de gemachtigde de uitspraak van de rechtbank redelijkerwijs op een korte termijn had kunnen verwachten. De rechtbank ziet in zoverre dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de zaak van eiser niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb had kunnen worden afgedaan.
4.3.
De rechtbank is in de uitspraak op alle beroepsgronden ingegaan en heeft een gemotiveerd oordeel gegeven waarom het beroep kennelijk ongegrond is. Het AIDA-rapport waarnaar opposant in verzet heeft verwezen, is ook in de uitspraak van de rechtbank besproken. Dat de rechtbank dat rapport niet op een juiste wijze in de uitspraak heeft betrokken heeft opposant niet nader onderbouwd.
Het in verzet overgelegde patiëntdossier ter onderbouwing van de stelling dat opposant als een kwetsbare vreemdeling dient te worden aangemerkt, leidt niet tot een ander oordeel, nu de Afdeling recent zijn eerdergenoemde rechtspraak ten aanzien van Italië heeft bevestigd in zijn uitspraak van 25 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:464 r.o.1.) en heeft geoordeeld dat verweerder óók bij bijzonder kwetsbare vreemdelingen ten aanzien van Italië nog altijd terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Volgens de Afdeling mag de staatssecretaris gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat een vreemdeling in Italië ook ná de overdracht indien noodzakelijk passende medische zorg zal krijgen. Hetgeen opposant in verzet naar voren heeft gebracht biedt geen grond voor twijfel aan dit oordeel en leidt niet tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek in het beroep nodig was en dat opposant voorafgaand aan die uitspraak door de rechtbank had moeten worden gehoord.
4.4.
Gezien het voorgaande kan de stelling van opposant dat de rechtbank in strijd met beginselen van behoorlijke rechtspraak, het zorgvuldigheidsbeginsel en de onderzoeksplicht heeft gehandeld door uitspraak op het beroep te doen met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, niet slagen.
5. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.