ECLI:NL:RBDHA:2021:3160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
C/09/592154 / HA ZA 20-443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op bevrijdende verjaring van een strook gemeentegrond en de vraag of de economisch eigenaar deze in bezit kan nemen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of de eiser, die als economisch eigenaar van een woning fungeert, ook eigenaar kan worden van een betwiste strook gemeentegrond door middel van bevrijdende verjaring. De eiser heeft in 1992 een perceel grond met woning gekocht, waarbij het juridisch eigendom aanvankelijk bij de verkoper bleef. De eiser heeft de woning en de bijbehorende tuin in gebruik genomen, maar de gemeente Noordwijk heeft in 2018 ontdekt dat de eiser ook een strook gemeentegrond in gebruik heeft genomen. De gemeente heeft de eiser in 2019 aangesproken op het gebruik van deze grond, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelt dat de eiser niet als bezitter van de betwiste strook grond kan worden aangemerkt, omdat hij pas juridisch eigenaar werd in 2006. De rechtbank concludeert dat de wettelijke verjaringstermijn van 20 jaar niet is voltooid, omdat de gemeente haar eigendom op tijd heeft opgeëist. De vorderingen van de eiser worden afgewezen, en de gemeente wordt in het gelijk gesteld in haar vordering tot ontruiming van de betwiste strook grond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/592154 / HA ZA 20-443
Vonnis van 31 maart 2021
in de zaak van
[eiser], te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.J. Kesseboom te Leiden,
tegen
DE GEMEENTE NOORDWIJK, te Noordwijk aan Zee,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W. Lever te Leiden.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “de gemeente Noordwijk” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 21 april 2020;
  • de akte overlegging producties namens [eiser] van 6 mei 2020;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie met producties van 17 juni 2020;
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties van 9 september 2020;
  • het vonnis van 7 oktober 2020 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte overlegging producties namens [eiser] van 16 februari 2021; en
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 februari 2021.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen van feitelijke aard te maken over het proces-verbaal. [eiser] heeft op 16 maart 2021 opmerkingen ingediend. Het vonnis wordt gewezen met inachtneming van deze opmerkingen, voor zover het correcties van feitelijke aard betreft.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 17 augustus 1992 heeft [eiser] het perceel grond met woonhuis gelegen aan de [adres] (kadastraal bekend als gemeente [de Gemeente] , [sectie x] , nummer [1] , hierna: “de woning”) gekocht. Na de aankoop is hij in de woning gaan wonen en heeft hij daar kantoor gehouden. Bij de woning hoort een tuin, die langs de [Weg I] en de [Weg II] loopt.
2.2.
De feitelijke situatie blijkt uit de volgende afbeelding uit het kadaster, waarbij nummer [I] de [Weg I] is en nummer [II] de [Weg II] :
Afbeelding 1: Kadastrale kaart
van de woning.
2.3.
[eiser] heeft de woning in 1992 gekocht van de vorige eigenaar, de heer [A] (hierna: “ [A] ”). [eiser] en [A] hebben bij de verkoop van de woning gekozen voor de destijds voorkomende constructie van economisch eigendom. De gemaakte afspraak hield in dat na de verkoop van de woning het juridisch eigendom aanvankelijk bij [A] bleef en dat [eiser] enkel economisch eigenaar werd, maar in de tussentijd wel de woning kon betrekken en gebruiken.
2.4.
[eiser] en [A] hadden afgesproken dat indien [A] dat wilde, hij binnen een door partijen overeengekomen termijn de woning kon terugkopen van [eiser] voor de dan geldende marktwaarde. In de akte van economisch eigendom was naast dit terugkooprecht ook een onherroepelijke volmacht opgenomen, waarmee [eiser] het juridisch eigendom van de woning alsnog aan zichzelf kon overdragen.
2.5.
[eiser] heeft die volmacht gebruikt om op 15 maart 2006 het juridische eigendom van de woning aan zichzelf over te dragen, zodat hij op dat moment juridisch eigenaar is geworden van de woning. De weduwe van de inmiddels overleden [A] had aan [eiser] laten weten dat zij de woning niet meer wilde terugkopen.
2.6.
De leveringsakte van 15 maart 2006 is op 16 maart 2006 ingeschreven in het kadaster. De leveringsakte bevat ook informatie over het economisch eigendom en het terugkooprecht zoals dat was overeengekomen in 1992.
2.7.
In oktober 2016 is de gemeente Noordwijk begonnen met het project ‘Snippergroen’. Daarbij werd in kaart gebracht welke stroken gemeentegrond door inwoners van de gemeente in gebruik zijn genomen. Indien een inwoner een strook gemeentegrond in gebruik had genomen, benaderde de gemeente Noordwijk de betrokken inwoner om de betreffende strook gemeentegrond terug te vorderen of een regeling te treffen omtrent de verkoop van (een gedeelte van) de strook gemeentegrond.
2.8.
In oktober 2018 is de gemeente Noordwijk in het kader van het project ‘Snippergoen’ erachter gekomen dat ook [eiser] een strook gemeentegrond (ter grootte van 178 m²) in gebruik heeft genomen als tuin (hierna: “de betwiste strook grond”). De betwiste strook grond grenst direct aan de tuin van de woning en de kruising tussen de [Weg I] en de [Weg II] . De gemeente Noordwijk heeft [eiser] per brief van 13 maart 2019 erop gewezen dat de betwiste strook grond geen onderdeel van zijn tuin uitmaakt. De gemeente Noordwijk schreef in deze brief aan [eiser] :

(…) Daarnaast blijkt op basis van bijgevoegde luchtfoto dat u een strook gemeentegrond in gebruik heeft als tuin. Het gaat om een strook grond nabij uw woning aan de [adres] . De rode lijnen op de foto geven de kadastrale grenzen van uw perceel aan. Op de bijgevoegde kaart ziet u om welke strook gemeentegrond het gaat. Dit gedeelte is met blauwe lijnen aangegeven.
In ons gemeentelijk archief zijn geen schriftelijke afspraken teruggevonden over het gebruik van de gemeentegrond of over het gebruik van de uitweg. Als u van mening bent dat er in het verleden wel afspraken zijn gemaakt, dan hoort de gemeente dat graag van u.
2.9.
De feitelijke situatie blijkt uit de afbeelding hieronder, die onderdeel uitmaakte van de brief van 13 maart 2019:
Afbeelding 2: Luchtfoto van de woning. De
blauwe lijn toont de betwiste strook grond.
2.10.
In de huidige situatie loopt er langs de buitenzijde van de betwiste strook grond (en de rest van de tuin) een lage erfafscheiding van twee planken hoog, waartegen een hoge erfafscheiding is geplaatst. De hoge erfafscheiding bestaat uit een hek met gaas van ongeveer twee meter hoog, dat begroeid is met klimop (Hedera).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de verklaring voor recht dat [eiser] eigenaar is geworden van de betwiste strook grond. Daarnaast vordert [eiser] dat, voor zover medewerking van de gemeente Noordwijk is vereist voor de kadastrale inschrijving van het eigendomsrecht, het te wijzen vonnis conform artikel 3:300 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte. Ten slotte vordert [eiser] de gemeente Noordwijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. (De rechtsvoorganger van) [eiser] heeft de betwiste strook grond al meer dan 20 jaar geleden in bezit genomen. Deze daden van inbezitneming bestaan onder meer uit het beplanten en onderhouden van de betwiste strook grond, het plaatsen en herstellen van een lage erfafscheiding en het plaatsen van een hoge erfafscheiding rondom de betwiste strook grond. De gemeente Noordwijk heeft niet tijdig geprotesteerd tegen deze daden van inbezitneming door (de rechtsvoorganger van) [eiser] . Daarom is op grond van bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:105 BW de eigendom van de betwiste strook grond overgegaan van de oorspronkelijke eigenaar de gemeente Noordwijk op (de rechtsvoorganger van) [eiser] .
in reconventie
3.3.
In reconventie vordert de gemeente Noordwijk – samengevat en na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling voor wat betreft de eerder gevorderde ontruiming – een veroordeling van [eiser] om het gebruik van de betwiste strook grond te staken en deze ter beschikking te stellen aan de gemeente Noordwijk, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00. De gemeente Noordwijk stelt dat zij nog steeds de eigenaar van de betwiste strook grond is en revindiceert haar eigendom. Daarnaast vordert de gemeente Noordwijk dat [eiser] wordt veroordeeld in de proceskosten van deze procedure, alsook het nasalaris, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.
in conventie en in reconventie
3.4.
Partijen voeren over en weer verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie:

4.1.
In deze zaak staat de vraag centraal of de wettelijke verjaringstermijn van artikel 3:105 BW in samenhang met artikel 3:306 BW van 20 jaar is voltooid. Om die vraag te beantwoorden, moet worden beoordeeld of [eiser] als economisch eigenaar de betwiste strook grond in bezit kon nemen en, zo ja, wanneer hij dat heeft gedaan. Zo niet, dan moet worden beoordeeld of [eiser] het bezit van [A] heeft voortgezet. Aan de hand van deze vragen moet worden bepaald of [eiser] inmiddels door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de betwiste strook grond.
4.2.
De gemeente Noordwijk verweert zich tegen de vorderingen van [eiser] , door te betwisten dat de wettelijke termijn van 20 jaar is voltooid en, daarmee samenhangend, dat sprake is van daden van inbezitneming door (de rechtsvoorganger van) [eiser] . Op grond van deze verweren, concludeert de gemeente Noordwijk dat [eiser] niet heeft aangetoond dat de betwiste strook grond door verjaring zijn eigendom is geworden en dat zijn vorderingen dus moeten worden afgewezen. Deze verweren zullen hierna worden besproken.
Voltooiing van de verjaringstermijn
4.3.
[eiser] beroept zich op bevrijdende verjaring als bedoeld in artikel 3:105 BW. Voor bevrijdende verjaring in de zin van artikel 3:105 BW in samenhang met artikel 3:306 BW is vereist dat sprake is van (i) 20 jaar lang (ii) bezit, (iii) zonder dat de eigenaar zijn eigendom opeist. Willen de vorderingen van [eiser] slagen, dan zal [eiser] moeten aantonen dat aan deze voorwaarden is voldaan.
4.4.
Voor bezit is vereist dat de bezitter het goed voor zichzelf houdt (artikel 3:107 BW). Dit betekent dat de verjaringsverkrijger feitelijke macht moet uitoefenen over de grond en deze macht zodanig moet uitoefenen dat zijn intentie om de onroerende zaak als eigenaar te houden, naar buiten toe blijkt. Het bezit moet dan ook ondubbelzinnig en openbaar zijn. Of de potentiële verjaringsverkrijger voor zichzelf houdt, wordt beoordeeld aan de hand van de verkeersopvatting en uiterlijke feiten, met inachtneming van artikel 3:108 BW en verder. De machtsuitoefening moet voortdurend zijn en daardoor het bezit van de oorspronkelijke bezitter tenietdoen.
Bezit door economisch eigenaar
4.5.
De gemeente Noordwijk stelt dat voordat [eiser] op 15 maart 2006 juridisch eigenaar werd van de woning, hij slechts economisch eigenaar was. De gemeente Noordwijk betoogt onder verwijzing naar Hoge Raad 21 juni 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA6254, rechtsoverweging 3.5) dat [eiser] als economisch eigenaar voor 2006 niet als bezitter in de zin van artikel 3:107 lid 1 BW kon worden aangemerkt. Nu [eiser] voor 2006 niet de bezitter was van de woning, kon hij ook niet de bezitter van de betwiste strook grond zijn geweest. De consequentie is dat de wettelijke termijn van 20 jaar op zijn vroegst in 2006 begon te lopen en dus nog niet is voltooid, aldus nog steeds de gemeente Noordwijk.
4.6.
[eiser] stelt zich daarentegen op het standpunt dat hij in ieder geval vanaf 17 augustus 1992 – toen hij de woning betrok – de betwiste strook grond in bezit heeft genomen en ook heeft kunnen nemen, ook al was hij economisch eigenaar. Bij de koop was [eiser] immers met [A] overeengekomen dat hij met ingang van het moment van de economische eigendomsoverdracht bevoegd was tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen met betrekking tot de woning als ware hij volledig eigenaar. De volmacht en de daaruit voortvloeiende rechtsverhouding tussen [eiser] en [A] brengt mee dat [eiser] was gemachtigd om zich vooruitlopend op de levering de feitelijke macht over de woning te verschaffen en deze macht op een zodanige wijze uit te oefenen dat hij naar de in het verkeer geldende opvattingen als bezitter van de woning moet worden beschouwd, aldus nog steeds [eiser] .
4.7.
De rechtbank komt tot het oordeel dat in het onderhavige geval [eiser] als economisch eigenaar voor 2006 de betwiste strook grond niet in bezit heeft genomen. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.
4.8.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een economisch eigenaar in beginsel niet als bezitter kan worden aangemerkt in de zin van artikel 3:107 lid 1 BW, zoals is bepaald in het in 4.5 genoemde arrest van de Hoge Raad van 21 juni 2000 ( r.o. 3.5). Daarin overweegt de Hoge Raad: “
Bij een overdracht van de eigendom in economische zin, maar niet in juridische zin, van een goed ontstaat een rechtsverhouding krachtens welke de verkrijger dat goed houdt voor de juridische eigenaar, maar niet voor zichzelf, zodat hij niet kan worden aangemerkt als bezitter in de zin van artikel 3:107, lid 1, BW.”Dit uitgangspunt wordt ook bevestigd in het arrest van Hof ’s-Hertogenbosch van 24 mei 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2033). Een belangrijk aspect van economisch eigenaarschap is dat het niet altijd voor derden kenbaar is. In het onderhavige geval bijvoorbeeld was de akte van economisch eigendom niet ingeschreven in de openbare registers. Voor de gemeente Noordwijk was het economisch eigendom niet eerder kenbaar, dan het moment dat de leveringsakte van 15 maart 2006 werd ingeschreven in het kadaster. Dit is belangrijk, omdat de gemeente Noordwijk daardoor ook niet alert hoefde te zijn op eventuele handelingen van [eiser] die wijzen op eigendomspretentie. Voor de buitenwereld was vóór 15 maart 2006 [A] immers de eigenaar van de woning en niet [eiser] .
4.9.
Dit laat onverlet dat er uitzonderingssituaties denkbaar zijn waarin een economisch eigenaar toch als bezitter kan worden aangemerkt, zoals de Hoge Raad oordeelde in zijn arrest van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ5989, r.o. 3.4.2). Het gaat dan om gevallen waarin “
de koper krachtens de rechtsverhouding met de verkoper jegens deze gerechtigd is, vooruitlopend op de levering van het verkochte, zich over het verkochte daarover de feitelijke macht te verschaffen en deze op een zodanige wijze uit te oefenen dat naar de in het verkeer geldende opvattingen de koper moet worden beschouwd als bezitter van het verkochte”. Volgens [eiser] is er in dit geval sprake van zo’n situatie, omdat hij vanaf het moment van de economische eigendomsoverdracht bevoegd was tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen met betrekking tot de woning als ware hij volledig eigenaar.
4.10.
In het onderhavige geval doet een dergelijke uitzonderingssituatie zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat destijds voor de constructie van economisch eigendom is gekozen omdat de verkoper dat graag wilde. De achtergrond van deze afspraak, alsook de keuze voor de constructie van economisch eigendom, was dat de echtgenote van [A] emotioneel was gehecht aan het huis. Zij wilde volgens [eiser] de mogelijkheid behouden om het huis terug te kunnen kopen. Het initiatief voor de constructie lag dus niet bij [eiser] en het motief was dat de woning mogelijk nog terug zou gaan naar [A] . Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, wijzen erop dat [eiser] de woning op dat moment niet (volledig) voor zichzelf is gaan houden in de zin van artikel 3:107 lid 1 BW. [A] kon de woning tenslotte nog terugkopen van [eiser] gedurende de overeengekomen termijn. De enkele omstandigheid dat een onherroepelijke volmacht in de akte van economisch eigendom was opgenomen, zoals [eiser] in de conclusie van antwoord in reconventie onder 3 heeft vermeld, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiser] de woning na 1992 heeft gerenoveerd. Doorslaggevend is in deze situatie dat [A] als verkoper het juridisch eigendom behield en niet uitgesloten was dat hij deze juridische eigendom nooit aan [eiser] zou overdragen. [eiser] heeft ook voor 15 maart 2006 geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de juridische eigendom aan zichzelf over te dragen.
Voortzetting van bezit rechtsvoorganger
4.11.
Voor zover de rechtbank zou oordelen dat [eiser] als economisch eigenaar van de woning geen bezitter van de woning is geworden, stelt [eiser] dat hij de lopende verjaring van [A] heeft voorgezet en dat sindsdien meer dan 20 jaren zijn verstreken. [A] zou in dat geval degene zijn geweest die vóór de verkoop van de woning aan [eiser] de betwiste strook grond in bezit heeft genomen. [eiser] heeft vervolgens na verkrijging van het juridisch eigendom de lopende verjaring van [A] voortgezet.
4.12.
[eiser] stelt dat zijn rechtsvoorganger de betwiste strook grond ver vóór de koop van de woning in 1992 in bezit heeft genomen. Dit zou [A] onder andere hebben gedaan door de betwiste strook grond te beplanten en te onderhouden, als ook door een lage erfafscheiding te plaatsen van twee planken hoog rondom de gehele tuin (en dus de betwiste strook grond). Dit moet worden uitgelegd als daden van inbezitneming, waartegen de gemeente Noordwijk niet tijdig heeft geprotesteerd, aldus nog steeds [eiser] .
4.13.
De gemeente Noordwijk stelt daarentegen dat deze handelingen geen daden van inbezitneming waren. De gemeente Noordwijk acht, onder verwijzing naar jurisprudentie, het onvoldoende om bezit aan te nemen op basis van het enkele feit dat de rechtsvoorganger van [eiser] de betwiste strook grond heeft beplant en onderhouden. Ook het plaatsen van een lage erfafscheiding van twee planken hoog is onvoldoende om ondubbelzinnig bezit aan te nemen. Bovendien is niet vast komen te staan of de lage erfafscheiding door de rechtsvoorganger of de gemeente zelf is aangebracht, noch is vast komen te staan dat de lage erfafscheiding om de gehele betwiste strook grond was geplaatst. Er kan dan ook geen sprake zijn van inbezitneming door de rechtsvoorganger van [eiser] , aldus nog steeds de gemeente Noordwijk.
4.14.
Naar het oordeel van de rechtbank is inderdaad geen sprake van inbezitneming van de betwiste strook grond door de rechtsvoorganger van [eiser] . In de jurisprudentie worden hoge eisen gesteld aan de inbezitneming van onroerend goed, in het bijzonder wanneer het gaat om publieke grond. Uit de handelingen moet een ondubbelzinnige intentie naar buiten blijken om de zaak voor zichzelf te houden. In het geval van het beplanten en onderhouden van een strook gemeentegrond, is naar het oordeel van de rechtbank daar geen sprake van (vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch 11 oktober 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:4559, r.o. 3.10). Ook het plaatsen van een lage erfafscheiding van twee planken hoog voldoet niet aan de eisen die in de heersende jurisprudentie worden gesteld aan inbezitneming van (gemeente)grond. De betwiste strook grond was immers nog eenvoudig toegankelijk voor derden, doordat zij over de lage erfafscheiding heen konden stappen (vergelijk Hof Den Bosch 2 mei 2017, ECLI:NL: GHSHE:2017:1902 r.o. 3.9). Bovendien kan een lage erfafscheiding ook gezien worden als een vorm van tuinversiering.
Middellijk bezit voor [A]
4.15.
Voor zover de rechtbank zou oordelen dat [A] de betwiste strook grond niet vóór de verkoop van het economisch eigendom aan [eiser] in bezit had genomen, stelt [eiser] dat hij de betwiste strook grond heeft gehouden voor [A] . [A] was, zo bezien, middellijk bezitter en eigenaar van de woning. Aangezien [eiser] de hoge erfafscheiding heeft geplaatst, heeft hij daarmee als tussenpersoon een daad van inbezitneming verricht ten behoeve van [A] . [eiser] heeft vervolgens dit bezit voortgezet toen hij juridisch eigenaar werd. Sindsdien zijn meer dan 20 jaren verstreken, zodat [eiser] op die grond door bevrijdende verjaring de eigendom van de betwiste strook grond heeft verkregen, aldus nog steeds [eiser] .
4.16.
Volgens de gemeente Noordwijk heeft [eiser] niet aangetoond dat hij de betwiste strook grond voor [A] heeft gehouden. De gemeente Noordwijk betwist dat sprake is van middellijk bezit in de zin van artikel 3:107 lid 3 BW. Middellijk bezit veronderstelt een actieve rol van [A] bij het verrichten van de gestelde daden van inbezitneming. Enig bewijs voor de stelling dat [A] wist van de situatie en [eiser] heeft aangespoord om de betwiste strook grond namens hem in bezit te nemen, ontbreekt. Aldus nog steeds de gemeente Noordwijk.
4.17.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] de betwiste strook grond niet middellijk gehouden voor [A] . De gemeente Noordwijk wijst er terecht op dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd door [eiser] die erop wijzen dat [A] een actieve rol had bij de door [eiser] gestelde daden van inbezitneming, zoals het plaatsen van de hoge erfafscheiding. Ter zitting heeft [eiser] desgevraagd ook verklaard dat [A] zich na de verkoop in 1992 nooit heeft bemoeid met de woning of de betwiste strook grond. Volgens [eiser] heeft hij naar eigen inzicht de tuin opgeknapt en heeft hij niet met [A] over de tuin gesproken. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij desalniettemin de betwiste strook grond middellijk voor [A] in bezit heeft genomen.
Slotsom
4.18.
Op basis van de bovenstaande overwegingen komt de rechtbank tot de slotsom dat de wettelijke termijn voor bevrijdende verjaring van 20 jaar niet is voltooid. [eiser] is de betwiste strook grond pas ondubbelzinnig voor zichzelf gaan houden vanaf het moment dat hij juridisch eigenaar werd van de woning op 15 maart 2006. De gemeente Noordwijk heeft als eigenaar van de betwiste strook grond op 13 maart 2019 haar eigendom opgeëist, dus op een moment dat de verjaringstermijn nog niet was voltooid.
4.19.
De vorderingen in conventie zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.20.
[eiser] zal als de in conventie in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. De rechtbank begroot deze kosten op € 1.782,00 aan salaris advocaat op basis van 2 punten (uitgaande van het tarief dat wordt gehanteerd voor vorderingen van onbepaalde waarde) en € 656,00 aan griffierecht aan de zijde van de gemeente Noordwijk. De wettelijke rente zal over deze kosten verschuldigd zijn, met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
4.21.
Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vergelijk HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten in overeenstemming met het daarop toepasselijke liquidatietarief.
in reconventie
4.22.
De gemeente Noordwijk vordert in reconventie kort gezegd dat [eiser] wordt veroordeeld het gebruik van de betwiste strook grond te staken en deze te ontruimen en ter beschikking te stellen aan de gemeente, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00. Ook vordert de gemeente Noordwijk een veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. De gemeente Noordwijk beroept zich op haar eigendomsrecht en revindiceert haar eigendom met een beroep op artikel 5:2 BW.
4.23.
[eiser] heeft in zijn conclusie van antwoord in reconventie verweer gevoerd, dat strekt tot verwerping van het verweer van de gemeente Noordwijk tegen zijn beroep op bevrijdende verjaring. Dit verweer van [eiser] is in het kader van de conventie behandeld en zal hier niet opnieuw worden besproken. Daarnaast heeft [eiser] toegezegd dat indien de rechtbank tot het rechtsoordeel komt dat [eiser] niet eigenaar van de betwiste strook grond is geworden door bevrijdende verjaring, hij het gebruik van de betwiste strook grond zal staken. Voorts stelt [eiser] dat de gevorderde veroordeling van [eiser] tot het ontruimen van de betwiste strook grond en het ter beschikking stellen van de grond aan de gemeente Noordwijk op straffe van een dwangsom niet concreet is onderbouwd. Ook zijn de aangebrachte groenvoorzieningen en hekwerken meer dan 20 jaar geleden aangebracht, zodat ze door natrekking onderdeel zijn gaan uitmaken van de betwiste strook grond. Er bestaat dan ook geen rechtsgrondslag voor de gevorderde ontruiming, dwangsom en terbeschikkingstelling, aldus nog steeds [eiser] .
4.24.
De rechtbank is in conventie tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van bevrijdende verjaring, zodat [eiser] niet eigenaar is geworden van de betwiste strook grond. Dat betekent dat de gemeente Noordwijk naar het oordeel van de rechtbank nog steeds de eigenaar is van de betwiste strook grond en op grond van artikel 5:2 BW de grond kan revindiceren. [eiser] heeft verklaard het gebruik van de grond in dit geval te zullen staken, zodat dit deel van de vordering in reconventie voor toewijzing gereed ligt.
4.25.
De slotsom is dat de vordering in reconventie wordt toegewezen, met dien verstande dat [eiser] het gebruik van de betwiste strook grond binnen twee weken na betekening van dit vonnis moet staken en de grond in de huidige status ter vrije beschikking moet stellen aan de gemeente Noordwijk.
Dwangsom
4.26.
De gemeente Noordwijk heeft een dwangsom gevorderd van € 2.500,00 voor iedere dag dat, kort gezegd, [eiser] in strijd met dit vonnis handelt, tot een maximum van € 50.000,00. Nu [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd het gebruik van de betwiste strook grond te zullen staken indien hij daartoe wordt veroordeeld, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een dwangsom op te leggen. De rechtbank zal de gevorderde dwangsom dan ook afwijzen.
Proceskosten
4.27.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Gezien de samenhang tussen het verweer in conventie en de vordering in reconventie, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te begroten op € 563,00
aan salaris advocaat, op basis van één punt aan de zijde van de gemeente Noordwijk. De wettelijke rente zal over deze kosten verschuldigd zijn, met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, door de rechtbank tot op heden begroot op € 1.782,00 aan de zijde van de gemeente Noordwijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling en op € 255,00 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart het dictum onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
In reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gebruik van de betwiste strook grond, kadastraal bekend als gemeente [de Gemeente], [sectie x] , nummers [II] en [I] (gedeeltelijk) ter grootte van circa 178m2, zoals aangegeven op de tekening die als productie 14 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie is overgelegd, te staken en gestaakt te houden en deze grond ter vrije beschikking te stellen aan de gemeente;
5.5.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, door de rechtbank begroot op € 563,00 aan de zijde van de gemeente Noordwijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
5.6.
verklaart het vonnis onder 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.S. Ceulen en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 31 maart 2021.