ECLI:NL:RBDHA:2021:3152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
SGR 19/1735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor ziekte door blootstelling aan straling tijdens ambtelijke werkzaamheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een erfgenaam van een overleden ambtenaar, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser stelt dat zijn overleden oom, die als ambtenaar werkzaam was, tijdens zijn werkzaamheden blootgesteld is aan ioniserende straling, wat heeft geleid tot de diagnose endeldarmkanker. De staatssecretaris heeft echter geweigerd aansprakelijkheid te erkennen, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte daadwerkelijk door de werkomstandigheden is veroorzaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, als neef en erfgenaam van de overleden ambtenaar, de procedure heeft voortgezet. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de blootstelling aan straling tijdens de werkzaamheden van de ambtenaar en de medische rapporten die zijn ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan straling en de ziekte van de ambtenaar.

De rechtbank heeft de rapporten van twee deskundigen beoordeeld. De arbeidshygienist Meertens stelde dat er een verhoogde kans op kanker was door de blootstelling aan straling, terwijl de stralingsdeskundige Kuipers deze conclusies betwistte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de conclusies van Kuipers meer gewicht hebben, omdat hij als deskundige geregistreerd staat en zijn rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte is veroorzaakt door de werkzaamheden, en heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1735

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , een van de erven van [A] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser

(gemachtigde: mr. L. van den Broek),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.J.G. Derks).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aansprakelijkheid te erkennen.
Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [A] tegen die weigering ongegrond verklaard.
[A] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
[B] heeft op verzoek van [A] een schriftelijke verklaring ingestuurd.
De zitting was op 3 februari 2021 via een Skypeverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Opvolging van [A] in deze procedure
1. [A] is op 29 december 2020 overleden. Eiser is zijn neef en erfgenaam, die hem als partij is opgevolgd en de procedure heeft voortgezet. Hij heeft de rechtbank laten weten dat het testament van [A] in een Duitse rechtbank is zoekgeraakt. Verder is het niet gelukt om spoedig met hulp van Duitse advocaten aan een verklaring van erfrecht te komen. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat eiser geen erfgenaam van [A] is. De rechtbank komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. [1] Zij duidt [A] hierna aan als ‘betrokkene’.
Waar gaat deze zaak over?
2. Betrokkene heeft ruim 37 jaar als ambtenaar bij verweerder gewerkt. In de periode van 1962 tot 1992 was hij onder meer als radartechnicus en supervisor gestationeerd in Duitsland. In die hoedanigheid hield betrokkene zich nauw bezig met het onderhoud van radarapparatuur dat tot het Nederlandse NIKE- en Homing All The Way Killer (HAWK)-luchtafweersysteem behoorde. In 1996 is bij hem de diagnose endeldarmkanker (rectumcarcinoom) vastgesteld. In 2001 is recidive vastgesteld. Volgens betrokkene is hij tijdens zijn werkzaamheden gedurende een langere periode blootgesteld aan hoge doseringen ioniserende en niet-ioniserende stralingen. Hierdoor zou de vastgestelde ziekte zijn ontstaan. Betrokkene heeft verweerder hiervoor aansprakelijk gesteld.
3. Verweerder heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen. Volgens hem heeft betrokkene niet aannemelijk gemaakt dat de ziekte is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft de weigering in bezwaar gehandhaafd.
Wat vinden betrokkene en verweerder in beroep?
4. Betrokkene is van mening dat er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat zijn werkzaamheden en de werkomstandigheden de bij hem geconstateerde endeldarmkanker daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Daarnaast vindt hij dat verweerder zijn zorgplicht tegenover hem heeft geschonden.
5. Verweerder meent dat betrokkene ook in beroep het oorzakelijk verband tussen de endeldarmkanker en de blootstelling aan straling niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarom komt verweerder niet toe aan de vraag of hij zijn zorgplicht heeft geschonden.
6. Op de specifieke argumenten van partijen gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het beoordelingskader
7. Uit vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep leidt de rechtbank het volgende af. Het bestuursorgaan heeft tegenover de ambtenaar een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zo moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook als rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. [2] In de bewoordingen ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ is tot uitdrukking gebracht dat er tussen de uitoefening van de werkzaamheden en de schade oorzakelijk verband moet bestaan. Zo’n verband is pas aanwezig als aannemelijk is dat het werk en/of de werkomstandigheden de schade daadwerkelijk hebben veroorzaakt. [3] Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat schade is geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit het oorzakelijk verband blijkt. Pas als de ambtenaar hierin is geslaagd, komen de zorgplicht van het bestuursorgaan en de vraag of hij deze heeft geschonden aan de orde. [4]
Onderzoek naar blootstelling van betrokkene aan ioniserende straling
8. Volgens betrokkene heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij tijdens zijn werkzaamheden fors is blootgesteld aan ioniserende straling. Daarom is betrokkene van mening dat de kans op het ontstaan van maligniteiten aanzienlijk is geweest. Hij heeft hiervoor verwezen naar het rapport van ir. L.C. Meertens, arbeidshygienist bij ArboMeer, van november 2020.
8.1
Verweerder heeft het rapport van Meertens voorgelegd aan T.P. Kuipers MSc, Senior Adviseur Stralingshygiëne bij het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden & Gezondheid. Op basis van de reactie van Kuipers stelt verweerder zich op het standpunt dat het rapport van Meertens en de daarin gedane aannames niet bruikbaar zijn. In wat namens betrokkene op de zitting is aangevoerd, heeft verweerder geen reden gezien voor twijfel aan de conclusies van Kuipers.
8.2
Meertens heeft op verzoek van betrokkene onderzoek gedaan naar de blootstelling tijdens zijn werkzaamheden aan ioniserende straling. Daarvoor heeft Meertens literatuuronderzoek verricht, interviews met betrokkene afgenomen en een blootstellingsbeoordeling gemaakt. Meertens is tot het volgende overzicht gekomen:
Type radar
Zendbuis
Range meetresultaten µSv/u
Uren/wk
Uren/jr
Range blootstelling mSv/jr
1962-1972
Nike test
Klystron
0,6-60
9
400
<0,24-24
1972-1981
HAWK
Klystron
0,4-240
70-140
80-110
10
450
0,2-108
31,5-63
36-49,5
1981-1992
HAWK
Klystron
Zeer laag vanwege betere afschermingen
6
270
Hierbij heeft Meertens opgemerkt dat de feitelijke dosis van betrokkene naar verwachting aan de bovenkant in de range van de berekende waarden ligt en mogelijk zelfs daarboven. Betrokkene is immers in actieve dienst geweest bij radarinstallaties gedurende vrijwel de gehele periode dat er sprake was van een significante ioniserende straling. Verder heeft betrokkene door zijn specialisme bovengemiddeld verbleven in de buurt van de actieve zendbuis, werden voorschriften niet nageleefd en waren voorgeschreven beschermingsmiddelen afwezig.
8.3
In zijn rapport van 11 januari 2021 heeft Kuipers op het rapport van Meertens gereageerd. Allereerst heeft Kuipers uitgelegd dat het risico op gezondheidsschade door blootstelling aan ioniserende straling wordt aangegeven met behulp van een risicogetal, gedimensioneerd als de kans per persoon per eenheid van stralingsdosis, waarbij de stralingsdosis uitgedrukt wordt in de grootheid Sievert (Sv). Bij blootstelling aan ioniserende straling is aangetoond dat er een extra kans van 5% is op het ontstaan van maligniteiten bij blootstelling aan 1 Sv effectieve dosis per jaar. De veilige dosislimiet is vastgesteld op 1 mSv per jaar.
Verder heeft Kuipers erop gewezen dat Meertens arbeidshygienist is en geen deskundige die in het Register (algemeen) coördinerend deskundigen en stralingsartsen (Register) staat. Verder heeft Kuipers aangevoerd dat betrokkene de termen ‘equivalente dosis’ en ‘effectieve dosis’ door elkaar haalt. Het verschil tussen deze twee limiterende grootheden is de stralingsgevoeligheid voor sommige menselijke weefsels voor ioniserende straling. Het kan immers zo zijn dat alleen bepaalde delen van het menselijk lichaam bestraald zijn geweest. De stralingsdosis heeft dan alleen effect op dat gedeelte van het lichaam. Spierweefsel is bijvoorbeeld relatief ongevoelig voor ioniserende straling. Beenmerg is er daarentegen zeer gevoelig voor. Al deze weefsels hebben hun eigen weefselweegfactor. Equivalente dosis wordt uitgedrukt in de eenheid Sv en geeft een orgaandosis aan. Er is een omrekening mogelijk van equivalente dosis naar effectieve dosis. De equivalente dosis per orgaan, vermenigvuldigd met de weefselweegfactor van dat orgaan, levert de effectieve dosis op. Deze effectieve dosis is te sommeren tot een totaaldosis.
Volgens Kuipers heeft Meertens in zijn blootstellingsbeoordeling geen onderscheid gemaakt tussen equivalente en effectieve dosis. Hij heeft alleen de term ‘dosis’ gebruikt. Verder heeft Meertens bij zijn beoordeling een rapport van J. Winkel Holm betrokken, maar in publicaties van Holm zijn de genoemde dosisgetallen equivalente doses omdat het zachte röntgenstraling betreft en zwak doordringbare straling is. Daardoor kan alleen de huid als orgaan bestraald worden. Dit houdt in dat de getallen die Meertens heeft genoemd, omgezet moeten worden in effectieve dosis door die getallen te vermenigvuldigen met de weefselweegfactor voor huid (dat is factor 0,01). Kuipers komt dan tot het volgende overzicht:
Tijdvak
Range meetresultaten [equivalente huiddosis] in microSievert per uur
Range meetresultaten [effectieve dosis] in microSievert per uur
Range blootstelling [equivalente huiddosis] in milliSv per jaar
Range blootstelling [effectieve dosis] in milliSv per jaar
1962-1972
0.6-60
0.006-0.6
0.24-24
0.0024-0.24
1972-1981
0.4-240
70-140
80-110
0.004-2.4
0.7-1.4
0.8-1.1
0.2-108
31.5-63
36-49.5
0.002-1.08
0.315-0.63
0.36-0.495
1981-1992
Zeer laag
Zeer laag
Zeer laag
Zeer laag
Hierbij merkt Kuipers op dat er is uitgegaan van de blootstellingsduur die betrokkene zelf heeft opgegeven. Die duur kan niet op juistheid worden gecontroleerd.
8.4
De rechtbank ziet zich bij de toetsing van het bestreden besluit geconfronteerd met twee rapporten die elkaar op essentiële onderdelen tegenspreken. De vraag is dan aan welk rapport doorslaggevende betekenis toekomt. Bij het beantwoorden van die vraag kan de rechtbank zich niet zelf uitlaten over de inhoudelijke juistheid van de rapporten. De rechtbank is immers geen deskundige op het gebied van straling. Zij kan wel kijken naar de wijze waarop een rapport tot stand is gekomen en of de daarin getrokken conclusies te begrijpen en overtuigend zijn.
In dit geval heeft de rechtbank te maken met twee deskundigen. Betrokkene heeft een arbeidshygienist ingeschakeld die niet als stralingsdeskundige in het Register staat. Verweerder heeft het rapport van die arbeidshygienist ter beoordeling voorgelegd aan een adviseur die als stralingsbeschermingsdeskundige op het niveau van algemeen coördinerend deskundige in het Register staat. In de Regeling basisveiligheidsnormen stralingsbescherming staan de specifieke eisen die gesteld worden aan kennis, vaardigheden en bekwaamheden van zo’n deskundige (artikel 5.4 en bijlage 5.1) en de criteria voor (her)registratie in het Register (artikel 5.7 en bijlage 5.1). De rechtbank leidt hieruit af dat een registratie in het Register met de nodige waarborgen is omkleed en garant staat voor voldoende deskundigheid op het gebied van straling. Niet is gebleken dat Meertens over vergelijkbare kwalificaties op dit gebied beschikt. Dit belangrijke verschil in deskundigheid maakt dat de rechtbank meer waarde hecht aan de conclusies van Kuipers dan aan die van Meertens.
In wat op de zitting is gezegd, ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel. Niet in geschil is dat het rapport van Kuipers op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Namens betrokkene is op de zitting gemotiveerd betoogd dat de inhoud van dit rapport niet juist is. In een geval als dit, waarin de bewijslast op de burger rust en sprake is van een onderwerp waarvoor zeer specifieke deskundigheid op het gebied van straling noodzakelijk is, kan de inhoudelijke juistheid van een rapport alleen met een contra-expertise succesvol worden betwist. Dat wil zeggen: een rapport van een ter zake deskundig persoon waarin concreet is aangegeven wat er aan het rapport van Kuipers niet zou kloppen. Vaststaat dat betrokkene zo’n contra-expertise niet heeft overgelegd, terwijl hij dat wel had kunnen doen. Gelet op dit alles ziet de rechtbank geen reden om zelf een onafhankelijke deskundige op het gebied van straling te benoemen. Zij wijst het verzoek daartoe van betrokkene dan ook af.
8.5
De rechtbank is van oordeel dat Kuipers op overtuigende wijze heeft uiteengezet waarom de conclusies van Meertens geen goed beeld geven van de daadwerkelijke blootstelling van betrokkene aan ioniserende stralingen. Zo heeft Meertens geen (duidelijk) onderscheid gemaakt tussen de equivalente dosis en de effectieve dosis van straling. Dit brengt mee dat Meertens een relevant gegeven niet kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken. Verder blijkt dat Meertens is uitgegaan van literatuur die betrekking heeft op bestraling van de huid als orgaan. Betrokkene heeft niet duidelijk gemaakt in hoeverre dit relevant is voor de bij hem vastgestelde endeldarmkanker. Dit alles maakt dat de conclusies van Meertens niet overtuigen. Wat namens betrokkene voor het overige is aangevoerd, brengt de rechtbank niet op andere gedachten.
Gelet op het voorgaande is verweerder terecht niet uitgegaan van het rapport van Meertens en de daarin getrokken conclusies. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdens zijn werkzaamheden fors is blootgesteld aan ioniserende straling.
De beroepsgrond slaagt niet.
Medische adviezen
9. Betrokkene heeft betoogd dat zijn blootstelling aan ioniserende straling tot een verhoogde kans op kanker heeft geleid. Hij heeft hiervoor verwezen naar het rapport van drs. J. Jonker, bedrijfsarts, van 11 november 2020.
9.1
Verweerder heeft het rapport van Jonker voorgelegd aan Kuipers. Vervolgens heeft verweerder dat rapport en de reactie daarop van Kuipers voorgelegd aan P.T.L. Brans, medisch adviseur bij Veduma medisch adviseurs. Op basis van al deze informatie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het rapport van Jonker niet bruikbaar is in deze procedure. Verder meent verweerder dat betrokkene een oorzakelijk verband tussen zijn werkzaamheden en de geconstateerde aandoening nog altijd niet aannemelijk heeft gemaakt.
9.2
Jonker heeft op verzoek van betrokkene onderzoek gedaan naar het verband tussen werkgerelateerde blootstelling aan straling en een verhoogde kans op kanker. Daarvoor heeft Jonker documenten bestudeerd, naar de voorgeschiedenis van betrokkene gekeken en de conclusies van Meertens gebruikt. Ook heeft hij een literatuurstudie verricht. Volgens Jonker is er een lineair verband tussen werkgerelateerde blootstelling aan straling en een verhoogde kans op kanker. In het geval van betrokkene heeft hij een verhoogde kans berekend die varieert van 0,03% tot 3900%. Dit heeft hij als volgt gedaan:
“Verhoogde kans op basis van blootstelling volgens arbeidshygienist Meertens:
  • 1962-1972 (10 jaar), range van 0,24-24 mSv per jaar: totaal 2,4-240 mSv
  • 1972-1981 (9 jaar), range van 0,2-108 mSv per jaar: totaal 1,8-972 mSv
  • 1981-1992 (11 jaar), range van 0,2-108 mSv per jaar: totaal 2,2-1188 mSv
  • De 3 periodes bij elkaar opgeteld brengt de totale blootstelling op 6,4-2400 mSv.
  • Daarmee is er een verhoogde kans op kanker variërend van 0,03 tot 12%.
Verhoogde kans op basis van 60 mSv per uur:
  • 1962-1972 (10 jaar = 4000 uur) x 60 mSv per uur = 240.000 mSv
  • 1972-1981 (9 jaar = 4050 uur) x 60 mSv per uur = 243.000 mSv
  • 1981-1992 (11 jaar = 4950 uur) x 60 mSv per uur = 297.000 mSv
  • De 3 periodes bij elkaar opgeteld: 780.000 mSv
  • Dat komt [neer] op een verhoogde kans op kanker van 3900%, dat wil zeggen een 39 keer hogere kans op kanker dan de normale bevolking.”
9.3
Kuipers heeft op het rapport van Jonker gereageerd. Volgens Kuipers heeft Jonker de waarden uit het tweede tijdvak (1972-1981) ook voor het derde tijdvak (1981-1992) gebruikt, terwijl Meertens de equivalente huiddosisniveaus in dat laatste tijdvak als ‘zeer laag’ heeft geschat. Jonker heeft geen reden voor deze extrapolatie gegeven. Wel zorgt deze extrapolatie voor een grote vertekening van het beeld. Verder heeft Kuipers erop gewezen dat ook Jonker geen onderscheid heeft gemaakt tussen equivalente dosis en effectieve dosis. Dit leidt ertoe dat de schatting van de kans op kanker met een factor 100 te hoog is ingeschat (de rechtbank begrijpt: uitgaande van de weefselweegfactor voor huid van 0,01). Ofwel, uitgaande van de correctheid van de overige aannames, die nu ook betwijfeld zouden kunnen worden, blijft de verhoogde kans op kanker nihil. Immers, de equivalente huiddosis in het derde tijdvak is volgens Meertens ‘zeer laag’, dus de totale equivalente huiddosis wordt nu bijna gehalveerd: 4,2-1212 mSv in plaats van 6,4-2400 mSv. De verhoogde kans op kanker is dan 0,00021% tot 0,0606%. Volgens Kuipers zijn de berekeningen van Jonker op basis van 60 mSv, welk dosisgetal is overgenomen uit de vragenlijst die betrokkene heeft ingevuld, naar alle waarschijnlijkheid equivalente huiddoses geweest. Verder zijn die berekeningen buitensporig en bevatten zij dezelfde rekenfout als hiervoor genoemd, aldus Kuipers.
9.4
Brans heeft op verzoek van verweerder een medisch rapport uitgebracht. Daarbij heeft hij gekeken naar medische informatie over betrokkene en de brief van Kuipers. Ook heeft hij wetenschappelijke literatuur bestudeerd. Volgens Brans blijkt uit de beschikbare medische informatie over betrokkene niet wat de oorzaak van de endeldarmkanker is. Verder moet het zeer onwaarschijnlijk worden geacht dat ioniserende straling in de vorm van zachte röntgenstraling, waar Kuipers van is uitgegaan, een carcinogeen effect op de endeldarm heeft kunnen hebben. Aangenomen moet worden dat deze straling bij blootstelling al in de huid is geabsorbeerd en niet verder in het lichaam heeft kunnen doordringen. Brans heeft in de door hem geraadpleegde wetenschappelijke literatuur geen bewijs gevonden voor een medisch causaal verband tussen blootstelling aan radarstraling bij de HAWK-installatie en rectumcarcinoom. Daar komt bij dat er verschillende risicofactoren voor die vorm van kanker bestaan. Brans noemt leeftijd, voeding, lichaamsbeweging, tabak, erfelijkheid en andere risicofactoren, zoals poliepen.
9.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht niet is uitgegaan van het rapport van Jonker. Dit rapport is immers in belangrijke mate tot stand gekomen op basis van de conclusies van Meertens. Hierboven heeft de rechtbank al geoordeeld dat die conclusies niet overtuigen. Daar komt bij dat Jonker de door Meertens berekende range voor het tweede tijdvak (1972-1981) ook heeft toegepast op het derde tijdvak (1981-1992), zonder daarvoor een verklaring te geven. De rechtbank gaat niet mee in de stelling namens betrokkene op de zitting dat Jonker een eigen beoordeling heeft gemaakt over dat laatste tijdvak. Daarvoor is alleen al redengevend dat dit niet uit het rapport van Jonker kan worden opgemaakt. De rechtbank kan deze tekortkomingen aan dat rapport ook zonder specifieke medische en stralingsdeskundigheid constateren.
Gelet op het voorgaande overtuigt ook het rapport van Jonker niet. Daar komen de bevindingen van Brans bij, in het bijzonder de opmerking dat er verschillende risicofactoren voor endeldarmkanker zijn en dat in het geval van betrokkene uit de medische informatie niet kan worden afgeleid wat de oorzaak van de bij hem vastgestelde kanker zou kunnen zijn. Op de zitting is namens betrokkene desgevraagd te kennen gegeven dat Jonker dit soort risicofactoren niet kenbaar bij zijn beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit alles dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de blootstelling aan ioniserende straling in zijn geval de geconstateerde endeldarmkanker daadwerkelijk heeft veroorzaakt. De schriftelijke verklaring van De Heer maakt dit niet anders. Hij heeft namelijk over zijn eigen (medische) situatie verklaard. Dat zegt op zichzelf nog niets over de oorzaak van de bij betrokkene geconstateerde endeldarmkanker.
De beroepsgrond slaagt niet.
Het rapport van de Nuclear Research and consultancy Group uit 2001 en de Haalbaarheidsstudie uit 2009
10. Betrokkene heeft betoogd dat verweerder ten onrechte heeft verwezen naar het rapport ‘Onderzoek naar de mogelijke blootstelling aan ioniserende straling bij de HAWK’ van de Nuclear Research and consultancy Group uit 2001 (NRG-rapport) en naar het rapport ‘HAWK onderzoek – Haalbaarheidsstudie’ van het Commando Dienstencentra van het Ministerie van Defensie uit 2009 (Haalbaarheidsstudie). Het NRG-rapport betreft immers onderzoek dat in 2000 heeft plaatsgevonden op De Peel en Kreta. Uit dit rapport en de Haalbaarheidsstudie kan niet worden opgemaakt in hoeverre de daarin geschetste omstandigheden te vergelijken zijn met die van betrokkene.
10.1
De rechtbank is van oordeel dat betrokkene er met deze beroepsgrond aan voorbijgaat dat het aan hem is om aannemelijk te maken dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan straling en de bij hem geconstateerde endeldarmkanker. Daarin is hij niet geslaagd. De rechtbank verwijst hiervoor naar overweging 8.4, 8.5 en 9.5.
De beroepsgrond slaagt al hierom niet.
Veiligheidsafstanden
11. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij onder een hogere blootstelling aan straling heeft gewerkt dan verweerder destijds heeft aangenomen. De veiligheidsafstanden die Nederland aanhield voor de Continuous Wave Acquisition Radar (CWAR) en de High Powered Illuminator Radar (HIPIR) waren te kort en te onveilig (35 respectievelijk 45 meter en 111,5 meter) in vergelijking met Duitsland (187 meter en 413 meter). Betrokkene heeft verwezen naar resultaten van metingen die in Denemarken en Duitsland zijn gedaan. Volgens betrokkene genereren de CWAR en de HIPIR niet alleen niet-ioniserende straling, maar ook ioniserende straling.
11.1
In zijn rapport van 11 januari 2021 heeft Kuipers toegelicht dat de CWAR en de HIPIR uitsluitend niet-ioniserende straling uitzenden. Ook heeft hij erop gewezen dat het verband tussen gezondheidsschade en blootstelling aan die vorm van straling ontbreekt. Tot nu toe is alleen wetenschappelijk aangetoond dat er een thermisch gezondheidseffect (opwarming) optreedt bij bovenmatige blootstelling aan niet-ioniserende straling. De rechtbank vindt dat verweerder Kuipers in deze conclusie heeft mogen volgen. Met wat betrokkene heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de blootstelling aan stralingen van de CWAR en de HIPIR de bij hem geconstateerde endeldarmkanker daadwerkelijk heeft veroorzaakt. De enkele verwijzing naar resultaten van metingen in Denemarken en Duitsland is daarvoor onvoldoende.
De beroepsgrond slaagt niet.
Zorgplicht
12. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat betrokkene geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen waaruit het oorzakelijk verband blijkt tussen de bij hem geconstateerde endeldarmkanker en de blootstelling tijdens zijn werkzaamheden aan straling. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beroepsgronden over (schending van) de zorgplicht van verweerder. De rechtbank verwijst hiervoor naar het onder 7 weergegeven beoordelingskader.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021.
de griffier is verhinderd te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:163.
2.Zie de uitspraken van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072, en 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:98.
3.Zie de uitspraak van 22 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3714.
4.Zie de uitspraken van 1 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:661, en 1 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2407.