In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een erfgenaam van een overleden ambtenaar, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser stelt dat zijn overleden oom, die als ambtenaar werkzaam was, tijdens zijn werkzaamheden blootgesteld is aan ioniserende straling, wat heeft geleid tot de diagnose endeldarmkanker. De staatssecretaris heeft echter geweigerd aansprakelijkheid te erkennen, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte daadwerkelijk door de werkomstandigheden is veroorzaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, als neef en erfgenaam van de overleden ambtenaar, de procedure heeft voortgezet. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de blootstelling aan straling tijdens de werkzaamheden van de ambtenaar en de medische rapporten die zijn ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de blootstelling aan straling en de ziekte van de ambtenaar.
De rechtbank heeft de rapporten van twee deskundigen beoordeeld. De arbeidshygienist Meertens stelde dat er een verhoogde kans op kanker was door de blootstelling aan straling, terwijl de stralingsdeskundige Kuipers deze conclusies betwistte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de conclusies van Kuipers meer gewicht hebben, omdat hij als deskundige geregistreerd staat en zijn rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte is veroorzaakt door de werkzaamheden, en heeft het beroep ongegrond verklaard.