ECLI:NL:RBDHA:2021:2991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
21_2156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening maatschappelijke opvang voor verzoeker en zijn minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die met zijn drie minderjarige kinderen maatschappelijke opvang vroeg. Verzoeker had zich op 8 februari 2021 gemeld bij het Daklozenloket, maar zijn verzoek werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 maart 2021 werd duidelijk dat verzoeker en zijn kinderen in een nijpende situatie verkeerden, aangezien zij tijdelijk bij de dochter van verzoeker verbleven, die zelf ook problemen ondervond. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor maatschappelijke opvang, omdat hij geacht werd zelfredzaam te zijn en in staat om zelf onderdak te regelen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Wmo 2015 niet bedoeld is om te voorzien in de schaarste op de woningmarkt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de verzoeker en zijn kinderen niet zwaarder wogen dan de publieke belangen die betrokken zijn bij de opvang. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit niet in strijd was met internationale en Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1256

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),

en

het college van burgemeester en wethouders te Den Haag, verweerder(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Op 8 februari 2021 heeft eiser zich gemeld bij het Daklozenloket met het verzoek om toekenning van de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang voor hem en zijn drie minderjarige kinderen. Bij besluit van 8 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder dit verzoek afgewezen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Verzoeker is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren de heer A. Dahmani (tolk), mevrouw S. Ouari (maatschappelijk werker) en mevrouw [A] (dochter van verzoeker) aanwezig.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alleen een voorlopige voorziening kan worden getroffen, wanneer de belanghebbende daar een spoedeisend belang bij heeft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan in het geval van verzoeker sprake is. Op dit moment verblijft hij met zijn drie minderjarige kinderen bij zijn meerderjarige dochter [A] en haar twee minderjarige kinderen in een kleine woning in [plaats 1] . Ter zitting is duidelijk geworden dat er sprake is van een nijpende situatie. Zo hebben [A] en haar dochter zelf ook problemen, hetgeen met stukken is onderbouwd. Daarnaast heeft [A] verklaard dat de situatie onhoudbaar is en dat zij verzoeker en zijn kinderen de deur wil wijzen. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat verzoeker op 8 februari 2021 met zijn koffers bij het Daklozenloket heeft gestaan. Het is daarom voldoende aannemelijk dat verzoeker spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
3. De voorzieningenrechter gaat op basis van de door verzoeker geleverde informatie uit van het volgende. Verzoeker woont sinds 1977 in Nederland en ontvangt een aow-pensioen. Hij is getrouwd met mevrouw [B] met wie hij drie minderjarige kinderen heeft: [C] (9 jaar), [D] (6 jaar) en [F] (5 jaar). Verzoeker en zijn kinderen hebben allen de Nederlandse nationaliteit. Verzoeker heeft in februari 2020 zijn kinderen mee naar Nederland genomen. Tot dat moment woonden de kinderen bij hun moeder in Marokko. Verzoeker woonde vanaf 2018 in een woning van een vriend aan de [adres] in [plaats 2] en huurde daar twee kamers. Na aankomst in Nederland zijn de kinderen hier ook gaan wonen. Na enige tijd in deze woning te hebben verbleven ontstonden er spanningen. In oktober 2020 heeft verzoeker verweerder hulp gevraagd bij het zoeken naar een nieuwe woning. Na het overlijden van zijn vriend in december 2020 zijn verzoeker en zijn kinderen uit de woning van zijn vriend gezet. Hij heeft zich gemeld bij het Daklozenloket, maar heeft toen geen onderdak gekregen. Zij zijn toen tijdelijk bij [A] gaan logeren in [plaats 1] . Omdat de spanningen hier na enige tijd zo hoog opliepen, besloot verzoeker zich op 8 februari 2021 opnieuw te melden bij het Daklozenloket van verweerder. Bij besluit van diezelfde datum zijn verzoeker en zijn kinderen afgewezen voor maatschappelijke opvang en verblijven sindsdien weer bij [A] . Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij veel moeite doet om een woning te vinden. Zo staat hij sinds 2015 ingeschreven bij het woningnet van de gemeente Den Haag, reageert hij wekelijks op het woningaanbod en staat hij ook ingeschreven bij vijf krimpgemeenten. Tot op heden is het verzoeker niet gelukt een woning te vinden.
4. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang, omdat verzoeker zijn kinderen onvoorbereid vanuit het buitenland naar Nederland heeft gehaald en voorts wordt geacht op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk te kunnen voorzien in de behoefte aan opvang. Verzoeker behoort derhalve niet tot de doelgroep van de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang. Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat verzoeker zelfredzaam is en wordt geacht zich te kunnen handhaven in de samenleving. Verweerder wijst er daarbij op dat verzoeker in het verleden in staat geweest zelf onderdak te regelen en dat hij thans is opgevangen door zijn dochter [A] . Ook beschikt verzoeker over voldoende financiële middelen om zelf woonruimte te vinden en is hij ingeschreven bij woningnet. Dat er momenteel geen woning beschikbaar is, houdt verband met de woningschaarste. De Wmo is niet bedoeld om daar een oplossing voor te vinden. Verweerder stelt bovendien dat hij verzoeker hulp heeft aangeboden om hem en zijn kinderen te ondersteunen met terugkeer naar Marokko, zodat de kinderen – al dan niet tijdelijk - terug kunnen naar de woonplek van moeder. Verzoeker wilde hier geen gebruik van maken. Volgens verweerder is verder niet gebleken van zeer dringende redenen op grond waarvan in afwijking van de vastgestelde criteria toch toegang tot de maatschappelijke opvang moet worden verleend.
5. Verzoeker stelt dat hij zijn kinderen niet onvoorbereid naar Nederland heeft gehaald, omdat hij op dat moment over woonruimte beschikte. Verder stelt hij dat hij en zijn kinderen niet binnen zijn netwerk kunnen verblijven. Er zijn geen mogelijkheden om bij zijn drie andere volwassen kinderen te verblijven. Weliswaar wonen zij nu bij [A] , maar dit heeft een crisissituatie opgeleverd. [A] heeft zelf hulp vanuit de Wmo en is door de hele situatie overbelast geraakt. Ook haar kinderen lijden onder de situatie. Bovendien kampt verzoeker zelf ook met gezondheidsklachten, waaronder doofheid aan één oor. [A] heeft zowel aan verzoeker als aan de gemeente te kennen gegeven dat zij het niet langer aankan, maar verweerder wil geen passende oplossing bieden. Ter onderbouwing heeft verzoeker onder andere verklaringen overgelegd van mevrouw S. Ouari (maatschappelijk werker bij CoachEmUp) en andere hulpverleners die betrokken zijn bij [A] . Zijn verzoek om een urgentieverklaring is afgewezen. Daarnaast stelt verzoeker dat hij over weinig financiële middelen beschikt. Hij heeft een klein AOW-pensioen en hiervan kan hij geen woning in de vrije sector huren. Ook lukt het niet om een sociale huurwoning te vinden, terwijl hij hier veel moeite voor doet. Het is evident dat hij niet op eigen kracht vervangende woonruimte kan regelen en dat hij daarbij hulp nodig heeft van de overheid. Hij behoort daarom wel tot de doelgroep van de Wmo 2015. Verder stelt verzoeker dat verweerder geheel voorbij is gegaan aan de rechten en belangen van zijn kinderen en verwijst hiertoe naar artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
6. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestreden besluit de (voorwaardelijke) opvang betreft in het kader van de Wmo 2015.
6.2
Voor maatschappelijke opvang, zoals verzoeker graag wil, komt ingevolge de Wmo 2015 in aanmerking de belanghebbende die de thuissituatie heeft verlaten, (…), en die niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Dat staat in artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015.
6.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraken van 13 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3446 en ECLI:NL:CRVB:2019:3447 zich heeft uitgelaten over de in deze zaak voorkomende geschillen. De voorzieningenrechter heeft haar uitspraak langs de lijnen van deze zaken van de CRvB opgebouwd.
6.4
Centraal staat de vraag of verzoeker in staat moet worden geacht om zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
6.5
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verzoeker in staat kan worden geacht zelf in onderdak voor hem en zijn kinderen te kunnen voorzien. Verzoeker heeft de Nederlandse nationaliteit, woont ruim 30 jaar in Nederland en heeft tot aan het moment dat hij een aanvraag deed bij het Daklozenloket zelf onderdak geregeld. Bovendien krijgt hij hulp van zijn maatschappelijk werker bij het vinden van een woning. Verzoeker is actief op zoek naar woonruimte, reageert wekelijks op woningen van de woningbouwvereniging en staat ingeschreven bij diverse krimpgemeenten. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker een AOW-pensioen heeft waarmee hij geacht wordt te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dat verzoeker enige medische beperkingen heeft en de Nederlandse taal niet spreekt, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij niet zelfredzaam is. De omstandigheid dat verzoeker ondersteund wordt door een maatschappelijk werker en tijdelijke (praktische) hulp heeft gevraagd bij het zoeken naar een woning, leidt evenmin tot de conclusie dat verzoeker niet zelfredzaam is. In de enkele omstandigheid dat hij nog geen zelfstandige woonruimte heeft kunnen vinden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding anders te oordelen. Die omstandigheid wijst er eerder op dat sprake is van schaarste op de woningmarkt. Hoewel de voorzieningenrechter inziet dat het hierdoor in de praktijk moeilijk is voor verzoeker om een betaalbare woning te vinden, is de Wmo 2015 niet bedoeld om hiervoor een oplossing te bieden.
6.6
De voorzieningenrechter plaatst wel kanttekeningen bij de zorgvuldigheid van het onderzoek van verweerder. In januari 2021 is een intake gedaan en een huisbezoek afgelegd. Ook was er een casusregisseur aangesteld. Ten tijde van het bestreden besluit was, in verband met ziekte van de casusregisseur, niet alle informatie van de casusregisseur bekend. Voorts ontbrak er een rapport of ondersteuningsplan. Uit een rapport van 24 februari 2021 blijkt dat verweerder in de later ontvangen informatie van de casusregisseur geen aanleiding ziet om tot een andere beslissing te komen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder nog opgemerkt dat het onderzoek van de casusregisseur niet per se nodig was om tot een beslissing te komen, zij had enkel een adviserende rol. Uit gesprekken die eerder met verzoeker waren gevoerd, bleek dat verzoeker voldoende zelfredzaam was. De voorzieningenrechter vindt deze uitleg wat aan de magere kant, maar ziet daarin geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verweerder dit in bezwaar mogelijk nog kan herstellen.
7. Vervolgens moet de voorzieningenrechter de vraag beantwoorden of verweerder door de afwijzing van de aanvraag artikel 8 van het EVRM of artikel 3 van het IVRK heeft geschonden.
7.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 18 januari 2001 (Chapman tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 27238/95, ECLI:CE:ECHR:2001:0118JUD002723895) volgt dat artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte garandeert. De enkele omstandigheid dat verzoeker in de periode in geding geen woonruimte heeft gevonden, maakt dus niet dat verweerder op grond van deze bepaling gehouden is verzoeker en zijn kinderen opvang te verstrekken.
7.2
Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om geen opvang op grond van de Wmo 2015 te verstrekken een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu om toegelaten te worden tot die opvang en de publieke belangen die betrokken zijn bij het niet verstrekken van die opvang. Daarbij hebben kinderen en andere kwetsbare personen in het bijzonder recht op bescherming. Verder is hierbij van belang dat bij de besteding van publieke middelen aan de verdragsstaat een ruime
margin of appreciation(beoordelingsruimte) toekomt.
7.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat onder de gegeven omstandigheden aan de publieke belangen die betrokken zijn bij de opvang op grond van de Wmo 2015 een zwaarder gewicht toekomt dan de individuele belangen van verzoeker en zijn kinderen om wel toegang te krijgen tot deze opvang. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Zoals onder rechtsoverweging 6.5 is overwogen volgt dat het niet kunnen vinden van een woonruimte een gevolg is van schaarste op de woningmarkt. Dit staat verzoeker echter niet in de weg om zelf zijn gezinsleven vorm te geven en onderdak te zoeken, waardoor ook de belangen van de kinderen zijn gewaarborgd. Het staat vast dat verzoeker en zijn kinderen vanaf februari 2020 zelf in onderdak hebben voorzien. Hoewel invoelbaar is dat verzoeker op dit moment in een moeilijke situatie verkeert, kan niet in redelijkheid worden gezegd dat het niet toekennen van maatschappelijke opvang geen blijk geeft van een
fair balancetussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de opvang op grond van de Wmo 2015 en de particuliere belangen van verzoeker en zijn kinderen om toegang te krijgen tot deze opvang. Hierbij weegt de voorzieningenrechter mee dat, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven, de plekken voor maatschappelijke opvang schaars zijn. Indien personen die zelfredzaam worden geacht, toegelaten zouden worden tot de maatschappelijke opvang zou dit betekenen dat personen die niet zelfredzaam zijn, hier geen gebruik van kunnen maken.
7.4
Verzoekers beroep op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:10258), waarbij op grond van artikel 8 van het EVRM een voorlopige voorziening is getroffen, kan niet slagen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter waren in die zaak andere feiten aan de orde, waaronder 1) zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en lichamelijke problemen van de dochter van verzoekster en 2) een negatieve huurdersverklaring waardoor er voor de komende jaren geen uitzicht bestond op het verkrijgen van een sociale huurwoning in de regio. In onderhavige zaak zijn deze aspecten niet aan de orde, omdat van concrete zorgen over de ontwikkeling van de kinderen niet gebleken is en verweerder sinds 2015 ingeschreven staat voor sociale huurwoningen bij woningnet en sinds kort ook in verschillende krimpgemeenten.
7.5
Artikel 3 van het IVRK heeft rechtstreekse werking in zoverre dat het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van die kinderen moeten worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel moet de bestuursrechter in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en of het bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze rechterlijke toets heeft een terughoudend karakter. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van verzoekster. De belangen van de kinderen zijn onder ogen gezien, maar hebben verweerder er niet toe gebracht anders te beslissen.
8. Het beroep van verzoeker op artikel 20 van het Werkingsverdrag van de EU (VWEU) en de arresten Zambrano en Chavez Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) doet de in het arrest Ruiz Zambrano bedoelde situatie dat de burger van de Unie zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, zich voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van een bestuursorgaan feitelijk wordt gedwongen met de burger van het derde land het grondgebied van de Unie te verlaten. Indien dat het geval is, moet, gezien hetgeen het HvJEU in dit arrest heeft overwogen, worden aangenomen dat het recht van burgers van derde landen om onder de in dit arrest bedoelde omstandigheden bij hun kinderen van jonge leeftijd, burgers van de Unie, te verblijven op het grondgebied van de lidstaten rechtstreeks voortvloeit uit artikel 20 van het VWEU. [1]
9. Verzoeker is geen burger van een derde land, maar een burger van de Unie. Dit betekent dat geen sprake is van een situatie waarin verzoeker gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten en zijn minderjarig kinderen dientengevolge eveneens in die positie zullen geraken. Verzoeker kan zijn gezinsleven met zijn kinderen in Nederland dan wel in een ander land van de Europese Unie voortzetten.
10. Dit betekent dat het afwijzen van de maatschappelijke opvang voor verzoeker en zijn kinderen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd is met internationale en Europese regelgeving.
11. De voorzieningenrechter vindt het op basis van de nu overgelegde stukken niet evident dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
12. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. S.S.J. van Kooij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
26 maart 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABvRS 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1888