ECLI:NL:RBDHA:2021:2845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
NL21.2009, NL21.2010, NL21.2012 en NL21.2013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Afghaanse zussen en de beoordeling van hun verwestering in het licht van de Vreemdelingenwet

In deze zaak hebben twee zussen van Afghaanse nationaliteit, eiseres 1 en eiseres 2, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn op 4 februari 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de beroepschriften van de eiseressen op 10 februari 2021 ontvangen, waarna zij om voorlopige voorzieningen vroegen om uitzetting te voorkomen. De zitting vond plaats op 25 februari 2021, waarbij de eiseressen werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zussen een westerse levensstijl hebben ontwikkeld in Nederland en vrezen voor hun leven bij terugkeer naar Afghanistan, waar zij als verwesterde vrouwen risico lopen op geweld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht of de zussen zich kunnen aanpassen aan de omstandigheden in Afghanistan en dat de afwijzing van hun aanvragen in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen. Tevens worden de proceskosten van de eiseressen vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2009 (beroep) en NL21.2010 (voorlopige voorziening)
NL21.2012 (beroep) en NL21.2013 (voorlopige voorziening)
[V-nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1999, van Afghaanse nationaliteit, eiseres 1
en
[eiseres 2],
geboren op [geboortedatum 2] 2002, van Afghaanse nationaliteit, eiseres 2
gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

ProcesverloopMet afzonderlijke besluiten van 4 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de (herhaalde) aanvragen van eiseressen van 13 augustus 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Op 10 februari heeft de rechtbank de beroepschriften van eiseressen ontvangen. Bij brieven van dezelfde datum hebben eiseressen gevraagd om voorlopige voorzieningen die ertoe strekken uitzetting te voorkomen totdat op de beroepen is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021.Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook is verschenen M. Masshoor, als tolk in de taal Dari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank/voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van de beroepen
Wat er aan deze zaken vooraf ging
1.1
Eiseressen zijn afkomstig uit de stad [naam] in Afghanistan en behoren tot de bevolkingsgroep van de Tadzjieken. Zij zijn zussen van elkaar. Zij zijn met hun ouders en twee broers naar Nederland gekomen. De familie heeft op 22 januari 2016 asiel gevraagd. Aan die asielaanvragen lag kort gezegd ten grondslag dat de familie problemen heeft ondervonden met de Taliban. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft de hiertegen ingestelde beroepen bij uitspraak van 24 mei 2017 gegrond verklaard. [1] De Afdeling [2] heeft het daartegen door verweerder ingediende hoger beroep gegrond verklaard en de beroepen ongegrond verklaard. [3] De afwijzingen van de asielaanvragen zijn daarom onherroepelijk geworden.
1.2
Op 13 augustus 2018 heeft de familie opnieuw asiel aangevraagd. Daarbij zijn twee nieuwe documenten overgelegd. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres 2 afgewezen en die van de overige familieleden niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 4 augustus 2020 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het hiertegen ingestelde beroep van eiseressen gegrond verklaard en dat van de overige familieleden ongegrond. [4] De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eiseres 2 zich volledig zal kunnen aanpassen in Afghanistan, zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018. [5] Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het betoog van eiseres 1, dat zij zo verwesterd is dat zij daarom niet terug kan naar Afghanistan. De uitspraak van de rechtbank is door de Afdeling bevestigd op 2 september 2020. [6] Als gevolg hiervan moest verweerder opnieuw beslissen op de aanvragen van eiseressen. Dit heeft verweerder met de bestreden besluiten gedaan.
Asielrelaas
2. Eiseressen hebben het volgende relaas aan hun aanvragen ten grondslag gelegd. Eiseressen hebben verklaard dat zij niet kunnen terugkeren naar Afghanistan omdat zij een westerse levensstijl in Nederland hebben ontwikkeld. Zij zijn als minderjarige in Nederland opgegroeid en verblijven inmiddels vijf jaar in Nederland. Daardoor zijn zij gewend geraakt aan de Nederlandse cultuur, normen en waarden. Zij willen kunnen studeren, werken en trouwen met wie zij willen. Ook willen zij zelfstandig zijn, een toekomst opbouwen en een bijdrage leveren aan de Nederlandse maatschappij. Eiseressen vrezen dat ze vanwege hun westerse levensstijl vermoord zullen worden bij terugkeer naar Afghanistan.
Standpunt verweerder
3.1
Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiseressen onderscheiden:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Westerse levensstijl.
3.2
Beide elementen zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich – kort weergegeven – op het standpunt dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij vrezen om bij terugkeer naar Afghanistan te worden vermoord vanwege hun westerse levensstijl. Volgens verweerder hebben eiseressen niet aannemelijk gemaakt dat hun westerse levensstijl voortkomt uit een godsdienstige of politieke overtuiging. Ook hebben eiseressen niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bepaalde persoonlijke kenmerken van verwestering die uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk zijn om aan te passen. Van eiseressen mag worden verwacht dat zij zich bij terugkeer aanpassen aan de in Afghanistan heersende normen en gebruiken, aldus verweerder.
Beroepsgronden eiseressen
4. Eiseressen zijn het niet eens met de bestreden besluiten en voeren daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Uit openbare bronnen is bekend dat verwesterde vrouwen en meisjes, die zich niet aan de heersende tradities houden, risico’s lopen in Afghanistan. Eiseressen zijn van mening dat verweerder hierop onvoldoende is ingegaan in de bestreden besluiten. Eiseressen hebben de afgelopen jaren als zeer vormend ervaren. Zij hechten grote waarde aan de principes vrijheid en gelijkheid, ongeacht sekse, geloof of politieke overtuiging. Hun verwestering vloeit direct voort uit een politieke overtuiging, waardoor aanpassing bij terugkeer naar Afghanistan onmogelijk is. Eiseressen vrezen vermoord te worden vanwege hun westerse levensstijl. Zij zijn bang om in Afghanistan ontmaskerd te worden en dat met name de Taliban zullen ontdekken dat zich onder de traditionele kleding westerse en derhalve onreine meisjes bevinden. Gezien de huidige situatie in Afghanistan en de daar heersende perceptie jegens jonge verwesterde meisjes, is deze vrees aannemelijk. Eiseressen hebben in beroep onder meer verwezen naar het standpunt van UNHCR [7] in de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018 en naar landeninformatie over Afghanistan van de EASO [8] . Volgens eiseressen heeft verweerder ook geen rekening gehouden met de hoge mate van (willekeurig) geweld in de provincie waar zij vandaan komen en het feit dat die provincie voor een groot deel in handen is van de Taliban. In dat verband hebben zij gewezen op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch. [9]
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de stelling dat eiseressen moeten worden beschouwd als alleenstaande vrouwen, niet wordt gevolgd. De enkele opmerking dat eiseressen met hun ouders en broers naar Nederland zijn gekomen en het aannemelijk is dat zij straks niet meer de steun van hun familie hebben, gaat niet op. Het is aannemelijk dat eiseressen, in het geval dat zij geen verblijfsvergunning zouden krijgen, met hun familie terug zullen gaan naar Afghanistan. De familieleden van eiseressen hebben immers geen verblijfsvergunning gekregen.
Het beoordelingskader
6.1
Factoren die zien op de algemene situatie in een land of streek kunnen worden betrokken bij de vraag of een vreemdeling op individuele gronden in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. [10]
6.2
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 november 2018 uiteen gezet dat het al dan niet door tijdsverloop ontwikkelen van een westerse levensstijl als zodanig niet tot vluchtelingschap kan leiden. Een uitzondering daarop is het geval waarin de vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. Voor het slagen van een beroep op de vervolgingsgrond politieke overtuiging, is vereist dat deze overtuigingsgrond zo fundamenteel is voor de identiteit of morele integriteit van de vreemdeling dat niet mag worden gevraagd dat de vreemdeling die opgeeft. Daarnaast moet de vraag worden onderzocht of één van deze vervolgingsgronden aan de vreemdeling wordt toegedicht door een actor van vervolging in verband met persoonlijke uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen kenmerken en of de vreemdeling daardoor in het land van herkomst een risico zal lopen op een onmenselijke behandeling. [11] Deze uitspraak heeft geleid tot de Werkinstructie 2019/1 van verweerder. Hierin is uiteengezet dat met name vier factoren een rol spelen bij de vraag of aanpassing van bepaalde kenmerken van verwestering uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk is: het gedrag van de vreemdeling in het land van herkomst, de leeftijd op het moment van vertrek, de ontwikkeling in Nederland en de verblijfsduur in Nederland.
De situatie ter plaatse
7.1
In de rapportage over Afghanistan van de EASO uit december 2020 staat dat het voor Afghaanse vrouwen en kinderen, die gewend zijn geraakt aan de vrijheden en onafhankelijkheid in westerse landen, moeilijk kan zijn om zich (opnieuw) aan te passen aan de sociale beperkingen in Afghanistan. Vrouwen die de indruk wekken verwesterd te zijn, lopen in Afghanistan het gevaar slachtoffer te worden van geweld door onder meer conservatieve elementen in de maatschappij en opstandelingen, omdat hun houding en gedrag in lijken te druisen tegen culturele, sociale en religieuze normen. [12]
7.2
De stad [naam] ligt in de provincie Baghlan. Uit voornoemde rapportage van de EASO blijkt dat er in Baghlan een hoge aanwezigheid van de Taliban is en dat deze provincie wordt beschouwd als één van de meest door de Taliban gecontroleerde of beïnvloedde provincies in de noordoostelijke regio van Afghanistan. [13] De controle van de meerderheid van de districten is betwist. De Taliban controleren twee districten en de regering één.
Verwestering als uitingsvorm van een godsdienstige en/of politieke overtuiging
8. Op grond van artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn [14] houdt het begrip ‘politieke overtuiging’ met name in dat de betrokkene een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 6 van die richtlijn genoemde actoren van vervolging en hun beleid of methoden, ongeacht of de verzoeker zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden. Gezien deze definitie kunnen de standpunten die eiseressen hebben ten aanzien van de positie en rechten van vrouwen aangemerkt worden als een politieke overtuiging. De vraag is of het een fundamentele politieke overtuiging betreft. De rechtbank merkt op dat onduidelijk is op welke wijze verweerder beoordeelt of bij een vreemdeling sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. [15] Verweerder heeft dat ook in de onderhavige besluiten niet uitgelegd. Bovendien heeft verweerder niet (kenbaar) bij zijn besluiten betrokken dat er een hoge aanwezigheid van de Taliban is in de provincie Baghlan, dat er daarmee een hoge aanwezigheid is van conservatieve elementen en dat dit het risico dat eiseressen lopen bij terugkeer groter maakt.
Toegedichte verwestering
9.1
Ook als ervan zou worden uitgegaan dat alleen van toegedichte verwestering sprake is, kunnen de bestreden besluiten geen stand houden. De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder alle factoren die een rol spelen bij de vraag of aanpassing van bepaalde kenmerken van verwestering uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk is, in onderlinge samenhang moet bezien met de gegeven verklaringen en de omstandigheden van het geval.
9.2
Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Zo heeft verweerder enkel in het nadeel van eiseressen meegewogen dat zij zijn opgevoed door een ruimdenkende en liberale familie, terwijl dit ook in hun voordeel had moeten worden betrokken. Het feit dat hun ouders eiseressen als kind al stimuleerden om naar school te gaan, hen de volledige vrijheid gaven in het belijden van hun religie en hen leerden om vrij te denken, betekent immers dat dit geworteld zit in het karakter van eiseressen. Zoals de gemachtigde van eiseressen ter zitting terecht zei, lag de voedingsbodem van de verwestering van eiseressen al in Afghanistan en is die in Nederland verder ontwikkeld. Daarnaast zijn eiseressen Nederland op 20 januari 2016 ingereisd. Dat betekent dat zij op het moment van de bestreden beschikkingen een verblijfsduur van meer dan vijf jaar in Nederland hadden. Uit de onder 6.2 genoemde Werkinstructie van verweerder kan worden afgeleid dat dit in het voordeel van eiseressen moet worden meegewogen. Daarbij dient volgens de rechtbank te worden betrokken dat eiseressen in Nederland hebben verbleven gedurende vormende (puber)jaren, waarin jongeren zich op zowel cognitief als sociaal-emotioneel gebied sterk ontwikkelen. Zo was eiseres 1 op het moment van inreis in Nederland net zestien jaar oud en eiseres 2 net dertien jaar oud. Inmiddels zijn zij respectievelijk eenentwintig en achttien jaar oud. Verweerder heeft hier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht aan toegekend. Hieruit volgt immers dat het voor eiseressen juist meer aanpassing zou vergen als zij terug zouden moeten keren naar Afghanistan. Daarbij wees eiseres 2 er ter zitting terecht op dat de omstandigheden die zij in Afghanistan hebben meegemaakt als kind, anders zijn dan de omstandigheden die ze als (jong)volwassen vrouw zouden ervaren als zij moeten terugkeren. Dat volgt ook uit de in overwegingen 7.1 en 7.2 genoemde rapportage over Afghanistan van de EASO. Verder dient verweerder volgens zijn Werkinstructie in zijn beoordeling de ontwikkeling van een vreemdeling in Nederland te betrekken. Eiseressen hebben verklaard dat zij in Nederland een opleiding tot verpleegkundige volgen en dat zij vrijwilligerswerk hebben gedaan in een café en de ouderenzorg. Verweerder heeft hier tegen ingebracht dat uit openbare bronnen blijkt dat eiseressen ook in Kabul, de hoofdstad van Afghanistan, een opleiding zouden kunnen volgen. Verweerder heeft dus enkel beoordeeld of zij ook in Afghanistan een opleiding zouden kunnen volgen, zonder de activiteiten van eiseressen in Nederland en de invloed daarvan op hun ontwikkeling mee te wegen. Bovendien heeft verweerder de situatie in Baghlan niet (kenbaar) bij zijn beoordeling betrokken en daarmee ook niet de mate van aanpassing die van eiseressen zou worden gevergd bij terugkeer daarheen.
Conclusie
10. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarmee zijn de aanvragen van eiseressen ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond.
11. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van de verzoeken om voorlopige voorzieningen
12. Eiseressen hebben verzocht om de uitzetting te verbieden totdat is beslist op de beroepschriften. Omdat de rechtbank nu op de beroepschriften beslist zullen deze verzoeken worden afgewezen.
Ten aanzien van de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. De rechtbank beschouwt de zaken van eiseres 1 en 2 als samenhangende zaken. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het indienen van de verzoekschriften, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank, in de zaken geregistreerd onder zaaknummers: NL21.2009 en NL21.2012,
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de asielaanvragen van eiseressen met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter, in de zaken geregistreerd onder zaaknummers: NL21.2010 en NL21.2013,
- wijst de verzoeken af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. V.E.A. Naaijkens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummers: NL17.2163, NL17.2164, NL17. 2165 en NL17.2166.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Uitspraak van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2075.
4.Zaaknummers: NL20.10274, NL20.10276, NL20.10278, NL20.10280 en NL20.10282.
6.Zaaknummers: 202004437/1/V3 en 202004437/2/V3.
7.United Nations High Commissioner for Refugees.
8.European Asylum Support Office.
9.Uitspraak van 19 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10488.
12.EASO Country Guidance: Afghanistan, Common analysis and guidance note, December 2020, p. 81.
13.Idem, p. 115 t/m 117.
14.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking).
15.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 20 mei 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4634.