ECLI:NL:RBDHA:2020:4634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
NL19.20634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de fundamentele politieke overtuiging van een asielzoeker uit Sudan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2020, betreft het een asielaanvraag van een Sudanese vrouw die eerder meerdere keren asiel heeft aangevraagd, maar telkens is afgewezen. De rechtbank behandelt de vraag of de vrouw een fundamentele politieke overtuiging heeft die haar in Sudan zou kunnen blootstellen aan vervolging. De rechtbank stelt vast dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Sudan. De rechtbank wijst erop dat er geen duidelijke richtlijnen zijn voor de beoordeling van wat een fundamentele politieke overtuiging inhoudt, en dat politieke en godsdienstige overtuigingen verschillende grondslagen voor vervolging zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de verweerder en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van de eiseres toekent. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een heldere en consistente beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de politieke situatie in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20634

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.J. van Zantvoort),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

ProcesverloopBij besluit van 30 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.20635, plaatsgevonden op 16 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. A. Brouwer.
Bij brief van 20 december 2019 heeft de (enkelvoudige kamer van de) rechtbank het onderzoek heropend en het beroep verwezen naar een meervoudige kamer.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 20 december 2019, NL19.20635, toegewezen. De voorzieningenrechter heeft de voorlopige voorziening getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat eiseres (verzoekster in die procedure) niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep.
Het onderzoek ter zitting is door de meervoudige kamer van de rechtbank voortgezet op
11 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Elsaid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. F.S. Schoot.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Sudanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1992. Eiseres heeft driemaal eerder een asielaanvraag ingediend. Deze asielaanvragen zijn afgewezen en die afwijzingen staan in rechte vast.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. de identiteit en nationaliteit van eiseres;
2. de herkomst van eiseres;
3. de verwestering van eiseres;
4. de activiteiten van eiseres in Nederland voor de Umma partij en de Darfur Vereniging;
5. het geloof van eiseres;
6. de besnijdenis van eiseres.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiseres wordt gevolgd in haar gestelde identiteit en nationaliteit, maar niet in haar gestelde herkomst uit Darfur. Dat eiseres verwesterd is, volgt verweerder evenmin. De omstandigheid dat eiseres zich in enige mate heeft aangepast aan de Nederlandse samenleving is niet voldoende. Met betrekking tot het geloof van eiseres verwijst verweerder naar de eerdere beoordeling van de gestelde afvalligheid van eiseres als ongeloofwaardig. Volgens verweerder is ten aanzien van dit element geen sprake van nieuwe elementen en bevindingen. Verweerder ziet ten slotte geen aanleiding zijn eerdere oordeel dat de besnijdenis van eiseres geloofwaardig is, te herzien, maar vindt dat zij haar vrees voor herbesnijdenis niet aannemelijk heeft gemaakt.
Eiseres wordt gevolgd in haar verklaringen over haar activiteiten in Nederland voor de Umma partij en de Darfur Vereniging, maar de daaraan door eiseres ontleende vermoedens over wat haar bij terugkeer te wachten staat, vindt verweerder niet aannemelijk. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van haar activiteiten in Nederland. Ook heeft eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat aan deze gedragingen een fundamentele politieke overtuiging ten grondslag ligt, waardoor niet aannemelijk is dat eiseres deze activiteiten in Sudan zal voortzetten.
Omdat sprake is van een opvolgende aanvraag die niet niet-ontvankelijk is verklaard, heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
Herkomst van eiseres
4. Eiseres betoogt ook in deze procedure dat zij afkomstig is uit Darfur. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een ‘Homeland Certificate’, een verklaring van afkomst, overgelegd van 15 februari 2017. In de verklaring staat dat [eiseres] afkomstig is uit, en woonachtig is in, de wijk Kanjoumiya, behorende bij de eenheid/stad/dorp Zalengei, gebied Zalengei, provincie Zalengei, district Centraal Darfour. De verklaring is ondertekend door het stamhoofd en de burgemeester, en gelegaliseerd.
4.1
In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat het landgebonden beleid ten aanzien van Darfur is veranderd: vreemdelingen afkomstig uit Darfur komen niet langer enkel op grond van hun herkomst in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw.
Voor zover de herkomst van eiseres nog om andere redenen relevant is, overweegt de rechtbank als volgt.
4.2
De rechtbank stelt vast dat de gestelde herkomst van eiseres uit Darfur in haar eerste asielprocedure ongeloofwaardig is geacht door verweerder. Verweerder heeft dit met name gebaseerd op een rapport Taalanalyse van 29 maart 2012. Het is in rechte vast komen te staan dat verweerder zich (conform het toetsingskader destijds) in redelijkheid op grond van dit rapport op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres gestelde herkomst uit Darfur ongeloofwaardig is. In de daarop volgende asielprocedures van eiseres is dit oordeel niet veranderd.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank doet de verklaring van herkomst van 15 februari 2017 niet af aan het rapport Taalanalyse en het daarop gebaseerde oordeel dat de door eiseres gestelde herkomst uit Darfur niet geloofwaardig is. Dit komt omdat in de verklaring staat dat eiseres inwoner
isvan Kanjoumiya, Zalingei, in Centraal-Darfur en dat zij in Kanjoumiya verblijft. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat dit in strijd is met de eigen verklaringen van eiseres dat zij de laatste vijf jaar voor haar vertrek uit Sudan in El Fashir in Noord-Darfur heeft verbleven en dat zij in 2012 uit Sudan is vertrokken. Dat, zoals eiseres aanvoert, het woordje ‘
is’ is voorgedrukt, doet er niet aan af dat de verklaring van 15 februari 2017 niet vermeldt op welke periode die verklaring betrekking heeft. De verklaring is weliswaar gelegaliseerd, maar dat betekent alleen dat het document door de bevoegde autoriteit is afgegeven. Dit betekent niet dat de inhoud van het document ook juist is.
Politieke activiteiten van eiseres
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel vanwege haar politieke activiteiten, omdat geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging en evenmin sprake is van toedichting daarvan door de Sudanese autoriteiten. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege haar activiteiten op social media in de negatieve belangstelling van de Sudanese autoriteiten staat. Verweerder heeft ter zake verwezen naar jurisprudentie van de Afdeling.
5.1
Eiseres betwist dit en stelt dat sprake is van een fundamentele politieke overtuiging en dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling staat van de Sudanese autoriteiten. Zij stelt dat aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn van haar politieke activiteiten, omdat zij een bestuursfunctie vervult bij de Darfur Vereniging en actief is bij de Umma partij. Zij is ook actief op Facebook en met name Twitter, waar zij haar politieke meningen deelt en foto’s te zien zijn van deelname aan demonstraties. De Soedanese autoriteiten houden opposanten in het buitenland in de gaten. Eiseres heeft daarbij verwezen naar het Algemene Ambtsbericht over Sudan van 2019, een bericht van de UK Home Office van november 2018 en informatie van Amnesty International van maart dit jaar, waaruit blijkt dat personen die terugreizen met een laissez passer worden ondervraagd. Eiseres stelt verder dat van haar bij terugkeer geen terughoudendheid worden verwacht. De door verweerder ingeroepen Afdelingsjurisprudentie en het vereiste van het hebben van een fundamentele politieke overtuiging is niet in lijn met Europese regelgeving en jurisprudentie.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van Richtlijn 2004/83/EG (PB 2004, L 304; Kwalificatierichtlijn) houdt het begrip “politieke overtuiging” met name in dat de betrokkene een opvatting, gedachte of mening heeft betreffende een aangelegenheid die verband houdt met de in artikel 6 genoemde actoren van vervolging en hun beleid of methoden, ongeacht of de verzoeker zich in zijn handelen door deze opvatting, gedachte of mening heeft laten leiden.
In het tweede lid is bepaald dat bij het beoordelen of de vrees van de verzoeker (vreemdeling) voor vervolging gegrond is, het niet ter zake doet of de verzoeker (vreemdeling) in werkelijkheid de raciale, godsdienstige, nationale, sociale of politieke kenmerken vertoont die aanleiding geven tot de vervolging indien deze kenmerken hem door de actor van de vervolging worden toegeschreven.
Dit artikel is geïmplementeerd en vrijwel letterlijk overgenomen in artikel 3.37 van het Voorschrift Vreemdelingen (VV).
5.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de definitie als geformuleerd in artikel 10, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn volgt dat relatief snel sprake zal zijn van een politieke overtuiging, omdat een opvatting, gedachte of mening daarvoor al voldoende is. Niet in geschil is dat eiseres in Nederland politieke activiteiten (heeft) verricht. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval met de door verweerder geloofwaardig geachte activiteiten van eiseres aan de definitie van een politieke overtuiging wordt voldaan.
5.4
Vervolgens is de vraag of eiseres vanwege die politieke overtuiging in de negatieve belangstelling van de Sudanese autoriteiten staat. Hierbij is van belang of de Sudanese autoriteiten op dit moment op de hoogte zijn van de politieke overtuiging en de activiteiten van eiseres of dat zij daarvan bij terugkeer van eiseres op de hoogte zullen raken. De rechtbank zal eerst beoordelen of aannemelijk is dat de Sudanese autoriteiten op dit moment op de hoogte zijn. De rechtbank is zich er daarbij van bewust dat in onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3457) is overwogen dat bij geloofwaardig geachte politieke activiteiten eerst moet worden beoordeeld of sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. Dit laat onverlet dat, ongeacht hoe fundamenteel de politieke overtuiging van eiseres is, nog steeds sprake kan zijn van een gegronde vrees voor vervolging als de Sudanese autoriteiten op de hoogte zijn van de politieke activiteiten en eiseres daarom een bepaalde politieke overtuiging toedichten. De rechtbank is daarom van oordeel dat het van belang is dit eerst te beoordelen. De rechtbank vindt steun voor deze wijze van beoordelen in de tekst van artikel 10, tweede lid van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3.37, tweede lid, van het VV.
5.5.
De rechtbank volgt verweerder dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de autoriteiten thans op de hoogte zijn van haar activiteiten en dat zij op dit moment al in de negatieve belangstelling van die autoriteiten staat. Ook volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat eiseres hierin met haar verwijzing naar algemene informatie niet is geslaagd. Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt dat uit de informatie waarnaar eiseres verwijst, niet blijkt dat de Sudanese autoriteiten al hun in het buitenland verblijvende onderdanen in de gaten houden. Op pagina 63 van het Algemeen Ambtsbericht Sudan van oktober 2019, waarnaar ook eiseres verwijst, staat dat de Sudanese autoriteiten niet de middelen hadden om alle leden van de diaspora te volgen en dat zij zich daarom zouden richten op specifieke personen. Dat eiseres tot die groep behoort, is door haar niet aannemelijk gemaakt. Dat iedereen in de gaten wordt gehouden blijkt ook niet uit de andere informatie waar eiseres naar heeft verwezen.
5.6
Wat betreft de vraag of aannemelijk is dat de Sudanese autoriteiten na terugkeer van eiseres naar Sudan op de hoogte zullen raken van haar politieke overtuigingen en dit een gegronde vrees voor vervolging oplevert, wordt als volgt overwogen. Partijen houdt verdeeld of verweerder de eis mag stellen dat eiseres aannemelijk maakt dat bij haar sprake is van een fundamentele politieke overtuiging.
5.7
De rechtbank acht in dit kader allereerst de paragrafen 80, 82 en 86 van het Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees (Handbook) van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) van belang. Hierin is het volgende vermeld:
“80. Holding political opinions different from those of the Government is not in itself a ground for claiming refugee status, and an applicant must show that he has a fear of persecution for holding such opinions. This presupposes that the applicant holds opinions not tolerated by the authorities, which are critical of their policies or methods. It also presupposes that such opinions have come to the notice of the authorities or are attributed by them to the applicant. The political opinions of a teacher or writer may be more manifest than those of a person in a less exposed position. The relative importance or tenacity of the applicant's opinions – in so far as this can be established from all the circumstances of the case – will also be relevant.
(…)
82. (…) There may, however, also be situations in which the applicant has not given any expression to his opinions. Due to the strength of his convictions, however, it may be reasonable to assume that his opinions will sooner or later find expression and that the applicant will, as a result, come into conflict with the authorities. Where this can reasonably be assumed, the applicant can be considered to have fear of persecution for reasons of political opinion.
(…)
86. In determining whether a political offender can be considered a refugee, regard should also be had to the following elements: personality of the applicant, his political opinion, the motive behind the act, the nature of the act committed, the nature of the prosecution and its motives; finally, also, the nature of the law on which the prosecution is based.
These elements may go to show that the person concerned has a fear of persecution and not merely a fear of prosecution and punishment – within the law – for an act committed by him.”
Uit de hiervoor weergegeven passage van het Handbook volgt dat het relatieve belang èn de sterkte van de politieke overtuiging van een vreemdeling factoren zijn die van belang zijn voor de beoordeling van deze vervolgingsgrond, waaronder de beoordeling of autoriteiten op de hoogte zullen raken van de politieke overtuiging van een vreemdeling. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de Afdelingsjurisprudentie. In de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1970) wordt ter onderbouwing van de eis dat sprake moet zijn van een fundamentele politieke overtuiging onder meer verwezen naar de uitspraak van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3735, zie r.o. 5.9). In deze laatste uitspraak is onder meer overwogen dat voor het slagen van een beroep op de vervolgingsgrond politieke overtuiging, vereist is dat deze politieke overtuiging zo fundamenteel is voor de identiteit of morele integriteit van een vreemdeling dat niet mag worden gevraagd dat de vreemdeling die opgeeft.
Gelet hierop kan voor zover eiseres betoogt dat het relatieve belang en de sterkte van haar politieke overtuiging in dit kader niet van belang is en verweerder dit niet in zijn beoordeling heeft mogen betrekken, dit betoog dan ook niet slagen.
5.8
Eiseres heeft echter ook gesteld dat niet helder is wanneer volgens verweerder sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, nu een (openbaar) toetsingskader in de vorm van een werkinstructie of vaste gedragslijn van verweerder ontbreekt en ook anderszins niet duidelijk is wat onder dit begrip moet worden verstaan. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog. Ter zitting heeft verweerder erkend dat een werkinstructie ontbreekt. Dat verweerder gebruik maakt van een andere vaste gedragslijn voor het beoordelen van de mate waarin een politieke overtuiging fundamenteel is, is ook niet gebleken. Verweerder heeft verder ter zitting erop gewezen dat volgens de Afdeling vervolging op grond van een politieke overtuiging op dezelfde manier moet worden beoordeeld als die op grond van een godsdienstige overtuiging en dat de motivering in het bestreden besluit in dit geval voldoende is. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder niet. Hoewel, zoals hiervoor is overwogen, voor de beoordeling van belang is in hoeverre een gestelde politieke overtuiging ook de nodige substantie heeft, kan uit het Vluchtelingenverdrag, de Kwalificatierichtlijn, noch de nationale regelgeving worden afgeleid wat precies onder een ‘fundamentele politieke overtuiging’ moet worden verstaan en wanneer hiervan sprake is. Uit de Afdelingsjurisprudentie kan, anders dan de hiervoor geciteerde passage in de uitspraak van 21 november 2018, evenmin worden afgeleid hoe dit begrip precies moet worden ingevuld. Verder zijn naar het oordeel van de rechtbank politieke overtuiging en godsdienstige overtuiging naar hun aard verschillende vervolgingsgronden, waarvan het ene toetsingskader niet per definitie en zonder nadere toelichting op het andere toepasbaar is. Overigens is in het bestreden besluit ook niet aangesloten bij het beoordelingskader voor een gestelde geloofsovertuiging als asielmotief. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inzichtelijk op welke wijze verweerder heeft beoordeeld of bij eiseres van een gestelde fundamentele politieke overtuiging sprake is, zodat verweerder in het bestreden besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer bestaat.
Conclusie6. Gelet hierop is het beroep naar het oordeel van de rechtbank gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet gelet op de grond voor vernietiging geen mogelijkheid voor finale geschilbeslechting. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
7. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
8. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming
van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, mr. M.I. van Meel en
mr. V. Wolting, leden, in aanwezigheid van mr. W. Markwat, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.