Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.de Maatschap [naam maatschap] ,
[verweerder] ,
de besloten vennootschap [naam B.V. 1] ,
de besloten vennootschap [naam B.V. 2] ,
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Constar).
“is dat echt waar?”en
“waarom?”. Ten slotte staat vast dat [X] tijdens het gesprek heeft aangegeven
“je bent wel duur”,nu [Y] dit ter zitting heeft verklaard.
NJ2013/171 (
Van Tuinen/Wolters)). Deze maatstaf bevat ook het geldende recht voor werkgeverswisselingen die voor de datum van genoemd arrest hebben plaatsgevonden. De vraag of [werkgever] heeft te gelden als opvolgend werkgever in het kader van de transitievergoeding, moet derhalve worden beoordeeld naar de maatstaf van het arrest Van Tuinen/Wolters, nu de werkgeverswisseling in 2009 heeft plaatsgevonden (HR 17 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2905 (
Constar).
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor de werknemer, omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van de werkgever. Uitgaande van het voorgaande zal de kantonrechter de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 62.503,65 bruto. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het [werkgever] ernstig valt aan te rekenen dat zij, ondanks het feit dat zij beter had kunnen en moeten weten, de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd met een beroep op een nietig pensioenbeding. De kantonrechter acht het daarnaast ernstig verwijtbaar dat [werkgever] , nadat [werkneemster] haar had gewezen op het feit dat er op deze wijze geen rechtsgeldig einde aan de arbeidsovereenkomst kon worden gemaakt, ook niet heeft getracht tot een oplossing te komen waarbij de arbeidsovereenkomst zou kunnen voortduren, maar dat zij de verhoudingen verder op scherp heeft gezet door zich ineens op het standpunt te stellen dat [werkneemster] maar had moeten begrijpen dat zij niet goed functioneerde en dat [werkgever] de rit dan wel uit zou zitten tot de pensioengerechtigde leeftijd van [werkneemster] . Het heeft er zoals [werkneemster] heeft aangevoerd alle schijn van dat [werkgever] dacht op deze manier gemakkelijk een einde te kunnen maken aan de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] , zodat zij het werk dat [werkneemster] uitvoerde op een goedkopere manier zou kunnen inrichten. Zeker van een advocatenkantoor dat zelf actief is in het arbeidsrecht mag worden verwacht dat zij haar werknemers zorgvuldig voorlicht over arbeidsrechtelijke onderwerpen en dat zij niet probeert om met een beroep op een niet rechtsgeldig beding een einde aan de arbeidsovereenkomst af te dwingen. De kantonrechter acht het aannemelijk dat [werkneemster] , indien de arbeidsovereenkomst niet zou zijn opgezegd door [werkgever] , tot haar pensioengerechtigde leeftijd bij [werkgever] had gewerkt. Gezien de leeftijd van [werkneemster] en het feit dat er momenteel sprake is van een crisis ten gevolge van de uitbraak van het coronavirus, die het vinden van een nieuwe baan niet zal vergemakkelijken, acht de kantonrechter het met [werkneemster] onwaarschijnlijk dat zij voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, op 14 juli 2022, een nieuwe baan zal vinden met een vergelijkbaar salaris. Dat [werkneemster] , zoals [werkgever] stelt, aanspraak zal kunnen maken op een WW-uitkering en dat de billijke vergoeding aldus lager moet uitvallen, staat allerminst vast. De arbeidsovereenkomst is immers beëindigd op grond van een niet rechtsgeldig beroep op een pensioenbeding, zodat het maar zeer de vraag is of [werkneemster] aanspraak zal kunnen maken op een WW-uitkering. De kantonrechter ziet gezien het voorgaande aanleiding een billijke vergoeding toe te kennen ter hoogte van het salaris dat [werkneemster] tot aan de pensioengerechtigde leeftijd had verdiend bij [werkgever] , zijnde een bedrag van € 62.503,65 bruto.