ECLI:NL:RBDHA:2021:1768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/3568 en AWB 20/3569
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunningen en afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

In deze zaak hebben eisers, een Ghanese familie, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun verblijfsvergunningen zijn ingetrokken en de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 29 januari 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die eerder werkzaam was bij Cargill B.V. en een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning EU voor langdurig ingezetenen. De staatssecretaris heeft de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden voor de vergunning na het beëindigen van zijn dienstverband. Eisers hebben aangevoerd dat de intrekking onterecht was, omdat zij rechtmatig verblijf hadden en eiser werkzaamheden verrichtte voor een kerkgenootschap. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet onrechtmatig of onredelijk was, en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning was afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de beroepen ongegrond waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 20/3568 en AWB 20/3569
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 januari 2021 in de zaak tussen

[naam] (eiser)

V-nummer: [V-nummer], en
[naam] (eiseres),
V-nummer: [V-nummer],
mede namens hun minderjarige kinderen
[naam](V-nummer [V-nummer]) en
[naam](V-nummer [V-nummer]),
gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde: mr. T.E. van Houwelingen,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. H.J. Metselaar.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 6 april 2020 (de bestreden besluiten).
De behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 18 november 2020. Van eisers is [naam] ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ghanese nationaliteit.
Eiser is werkzaam geweest voor Cargill B.V. Daartoe is door verweerder aan eiser een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ verstrekt met ingang van 30 augustus 2013, geldig tot 30 augustus 2018. Bij besluit van 3 augustus 2018 heeft verweerder de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verlengd tot 30 augustus 2023.
Ook aan eiseres en de kinderen zijn verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd verleend met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’.
2. Op 31 juli 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning EU voor langdurig ingezetenen.
3. Bij bericht van 7 augustus 2019 (ontvangen op 13 augustus 2019) heeft Cargill B.V. verweerder op de hoogte gebracht van het vertrek van eiser bij het bedrijf per 1 mei 2019.
4. Bij besluit van 21 januari 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder eiser kenbaar gemaakt dat hij niet in aanmerking komt voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en ook niet voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft daarbij de verstrekte verblijfsvergunning per 1 augustus 2019 ingetrokken. Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, nu het dienstverband met Cargill B.V. per 1 mei 2019 is beëindigd en eiser niet binnen drie maanden daarna een nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.
Bij separaat besluit van 21 januari 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder ook de verblijfsvergunningen van eiseres en de kinderen ingetrokken vanaf 1 augustus 2019.
Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard. Het besluit dat is genomen voor eiser zal hierna worden aangeduid als ‘bestreden besluit 1’ en het besluit dat is genomen voor eiseres en de kinderen als ‘bestreden besluit 2’.
5. Ondertussen is eiser met ingang van 1 december 2019 in dienst getreden bij Stryker EMEA Supply Chain Services B.V. (hierna: Stryker). Met ingang van 7 februari 2020 is door verweerder aan eiser, op aanvraag van Stryker, opnieuw een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ verstrekt, en aan eiseres en de kinderen een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’.
Omvang van het geding
6. Door de intrekking met terugwerkende kracht is er voor eisers een verblijfsgat ontstaan van 1 augustus 2019 tot 7 februari 2020. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken. Daarnaast dient te worden beoordeeld of verweerder de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd terecht heeft afgewezen.
Beroepsgronden
7. Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder eiser ten onrechte heeft verweten dat hij had moeten weten dat hij niet aan de voorwaarden voldeed voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Eisers wijzen erop dat zij, toen eiser de aanvraag deed, rechtmatig verblijf hadden in Nederland. Eisers merken daarbij op dat eiser werkzaamheden verrichtte voor het kerkgenootschap Victory Bible Church en dat de omstandigheid, dat het kerkgenootschap niet aan zijn salarisverplichtingen kon voldoen, niet per definitie maakt dat eiser niet aan de voorwaarden voldeed. Daarbij heeft verweerder volgens eisers tevens nagelaten te onderzoeken of eiser met de tot hem ter beschikking staande middelen, zoals spaargeld, aan de inkomenseis kon voldoen.
Met betrekking tot de intrekking van de verblijfsvergunningen hebben eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op het Unierechtelijk beoordelingskader. Eisers stellen daarbij dat uit de jurisprudentie van het Hof [1] , met name de arresten Unal en Kol [2] , volgt dat intrekking met terugwerkende kracht slechts gerechtvaardigd is als er sprake is geweest van opzet of fraude. Subsidiair stellen eisers met betrekking tot de intrekking dat de intrekking met terugwerkende kracht onevenredig is, gelet op de korte duur van het verblijfsgat.
De rechtbank overweegt als volgt.
Intrekking verblijfsvergunning eiser
8. Op grond van artikel 19 van de Vw [3] , voor zover hier van belang, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden.
In artikel 3.30a, eerste lid, van het Vb [4] is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend onder een beperking verband houdend met arbeid als kennismigrant aan een vreemdeling als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, die arbeid ten behoeve van een krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende werkgever verricht of wil verrichten tenzij het overeengekomen loon naar het oordeel van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is.
9. Niet in geschil is dat Cargill B.V. de referent was ten behoeve waarvan eiser destijds in het bezit was gesteld van een verblijfsvergunning en dat eiser vanaf 1 mei 2019 niet langer in dienst was van Cargill B.V.
Uit paragraaf B6/2.3 van de Vc [5] volgt dat er dan een zoekperiode van drie maanden gaat lopen om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden. Verweerder is er in bestreden besluit 1 terecht van uitgegaan dat die zoekperiode is gaan lopen op 1 mei 2019 en is geëindigd op 31 juli 2019.
In paragraaf B6/2.3 van de Vc is vervolgens neergelegd dat verweerder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ intrekt:
− nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en
− de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.
Voorts is daarin bepaald dat verweerder de verblijfsvergunning intrekt per datum einde zoekperiode, en dat de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, mits wordt voldaan aan alle voorwaarden.
Over het werk dat eiser stelt te hebben verricht gedurende de zoekperiode en daarna voor de Victory Bible Church heeft verweerder in bestreden besluit 1 overwogen dat dit niet aan de voorwaarden van arbeid als kennismigrant voldoet, omdat het kerkgenootschap geen erkend referent is, er niet wordt voldaan aan het looncriterium en niet de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Eisers hebben het tegendeel niet onderbouwd en daarmee ook niet aannemelijk gemaakt. Dat betekent dat verweerder terecht heeft aangenomen dat het kerkgenootschap geen erkend referent is en dat het werk dat eiser heeft verricht voor het kerkgenootschap niet voldoet aan de voorwaarden van arbeid als kennismigrant.
10. De rechtbank is van oordeel dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet onrechtmatig of onredelijk is. Voor het standpunt van eisers, dat intrekking met terugwerkende kracht alleen gerechtvaardigd is in geval van fraude of opzet, valt in de regelgeving of in de jurisprudentie van de Afdeling [6] geen steun te vinden. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht gewezen op artikel 18 en 19 van de Vw, op grond waarvan de verblijfsvergunning kan worden ingetrokken indien niet (langer) wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. In uitspraken van de Afdeling [7] , waarin ook sprake was van intrekking met terugwerkende kracht onder vergelijkbare omstandigheden, is geoordeeld dat intrekking met terugwerkende kracht niet onevenredig was. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet modern migratiebeleid volgt – zo overweegt de Afdeling in deze uitspraken – dat de koppeling tussen de referentstelling en de verblijfsvergunning van een vreemdeling, die verblijf beoogt als kennismigrant, bewust is aangebracht om te voorkomen dat een werkgever, zonder zich referent te stellen, toch het gewenste verblijf van de desbetreffende vreemdeling kan bewerkstelligen (Kamerstukken II 2008/09, 32 052, nr. 3, blz. 80).
Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat de door eisers aangehaalde jurisprudentie van het Europese Hof geen vergelijkbare zaken betreffen. In het verweerschrift heeft verweerder in dat verband toegelicht dat de zaken niet vergelijkbaar zijn omdat het in de aangehaalde arresten ging om intrekkingen van vergunningen van Turkse werknemers in het kader van de rechten die zij hadden verkregen op grond van het Turks associatierecht.
11. Overigens merkt de rechtbank op dat, ook indien zij eisers zou volgen in hun standpunt dat intrekking met terugwerkende kracht niet gerechtvaardigd zou zijn, er nog steeds sprake zou zijn van een verblijfsgat, namelijk een gat van 21 januari 2020 (datum primair besluit) tot 7 februari 2020 (datum verstrekking nieuwe vergunning).
12. Het beroep van eisers op het rechtszekerheids- en het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit in redelijkheid overwogen dat er weliswaar geen sprake is geweest van fraude, maar dat er ook niet kan worden gesproken van enkel onachtzaamheid of slechts van een korte termijn dat eiser niet aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning heeft voldaan. In dat verband heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij sinds zijn vertrek bij Cargill B.V. – dus sinds 1 mei 2019 – niet meer voldeed aan de beperking waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend en dat eiser dat kon weten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit een behoorlijk lange periode betreft.
13. Eisers hebben een beroep gedaan op Richtlijn 2011/98/EU [8] . Verweerder heeft daarover in het bestreden besluit terecht overwogen dat deze niet van toepassing is. In de uitspraak van 19 november 2018 [9] heeft de Afdeling overwogen dat het doel van Richtlijn 2011/98/EU hoofdzakelijk is dat de lidstaten een enkele aanvraagprocedure tot stand brengen voor het verstrekken van een gvva [10] . Daarnaast voorziet de richtlijn in het tot stand brengen van een gemeenschappelijk pakket rechten voor legaal in een lidstaat verblijvende werknemers uit derde landen. De richtlijn gaat over aanvragen van werknemers uit derde landen in het algemeen. Uit de genoemde uitspraak van de Afdeling volgt [11] dat een werkgever ervoor kan kiezen een vreemdeling als kennismigrant in dienst te nemen of een vreemdeling door middel van een gvva in dienst te nemen. Als een werkgever ervoor kiest om een vreemdeling als kennismigrant in dienst te nemen – zoals hier het geval is geweest – is de Richtlijn 2011/98/EU niet van toepassing.
14. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning van eiser onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2019 heeft kunnen intrekken.
Weigering EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
15. De weigeringsgronden voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen zijn neergelegd in artikel 45b van de Vw. Een van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan, is dat men duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt (artikel 45b, tweede lid, onder c, Vw).
Ingevolge artikel 3.73, eerste lid, aanhef en onder a en b, van het Vb worden middelen als middelen van bestaan beschouwd, in geval van arbeid in loondienst of als zelfstandig, indien de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.
Zoals reeds onder rechtsoverweging 9 is overwogen hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat voor eiser voor wat betreft zijn werk voor de Victory Bible Church de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. Dat betekent dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat eiser op het moment van de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen.
16. Op basis van het voorgaande heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen op goede gronden afgewezen.
Intrekking verblijfsvergunning eiseres en kinderen
17. De verblijfsvergunningen van eiseres en de kinderen zijn destijds verleend met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’. Dat betekent dat hun verblijfsrecht afhankelijk is van dat van eiser.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van eiser met ingang van 1 augustus 2019, moet worden geoordeeld dat verweerder ten aanzien van eiseres en de kinderen terecht heeft vastgesteld dat vanaf 1 augustus 2019 niet meer werd voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunningen destijds aan hen zijn verleend. Dat betekent dat de verblijfsvergunningen van eiseres en de kinderen door verweerder ook konden worden ingetrokken.
18. Het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM [12] en op artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [13] kan niet slagen. De bestreden besluiten leveren geen schending van deze artikelen op. De rechtbank is van oordeel dat bestreden besluit 2 voldoende blijk geeft van een belangenafweging, waarin ook de persoonlijke omstandigheden van eiseres en de kinderen meegewogen zijn. Verweerder heeft in dat verband in redelijkheid kunnen meewegen dat er geen sprake is van een verblijfsbeëindiging, maar van een verblijfsonderbreking. Eisers en de kinderen worden door de bestreden besluiten ook niet feitelijk van elkaar gescheiden.
Hoorplicht
19. Gelet op het voorgaande kon verweerder uit het bezwaar, gelezen in relatie tot de primaire besluiten, meteen afleiden dat het bezwaar ongegrond was. Om die reden heeft verweerder kunnen afzien van horen op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Conclusie
20. De beroepen zijn ongegrond.
21. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie
2.HvJEU 29 september 2011, Baris Unal (ECLI:EU:C:2011:623) en HvJEU 5 juni 1997, Kol (ECLI:EU:C:1997:280)
3.Vreemdelingenwet 2000
4.Vreemdelingenbesluit 2000
5.Vreemdelingencirculaire 2000
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3294 of 28 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3608
8.Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven
10.gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid
11.vergelijk uitspraak van 26 september 2019 rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, ECLI:NL:RBMNE:2019:4483
12.Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
13.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging