201701690/1/V1.
Datum uitspraak: 19 november 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], [vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 januari 2017 in zaak nr. 16/10014 in het geding tussen:
[appellante] en de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellante] tot erkenning als referent voor het verblijfsdoel arbeid ingewilligd.
Bij besluit van 13 april 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 januari 2017 heeft de rechtbank het beroep voor zover ingesteld door de vreemdelingen niet-ontvankelijk verklaard en voor zover ingesteld door [appellante] gegrond verklaard, het besluit van 13 april 2016 vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 12 april 2018 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 13 januari 2016 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] heeft op 14 december 2015 een aanvraag tot erkenning als referent voor het verblijfsdoel 'arbeid' ingediend en voor de behandeling van deze aanvraag € 5.116,00 aan leges betaald. Bij besluit van 13 januari 2016 is de aanvraag ingewilligd. [appellante] heeft vervolgens ten behoeve van de vreemdelingen aanvragen ingediend voor verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel 'arbeid als kennismigrant'. De inwilligende besluiten op laatstgenoemde aanvragen zijn niet in geding. Het tegen het besluit van 13 januari 2016 gemaakte bezwaar gaat over de hoogte van het voor de behandeling van de aanvraag tot erkenning als referent geheven legesbedrag. De staatssecretaris heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het legesbedrag voor de aanvraag om erkenning als referent voor het verblijfsdoel 'arbeid' niet in strijd is met het nationaalrechtelijk evenredigheidsbeginsel, het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel of artikel 10 van Richtlijn 2011/98/EU en daarom niet onrechtmatig is.
Overwegingen rechtbank
3. De rechtbank heeft ambtshalve geoordeeld dat het beroep, voor zover ingesteld door de vreemdelingen, niet-ontvankelijk is omdat het besluit van 13 januari 2016 op hen geen betrekking heeft. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat Richtlijn 2011/98/EU niet van toepassing is op de aanvraag tot erkenning als referent van de werkgever van de vreemdelingen die een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (hierna: gvva) als kennismigrant aanvragen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat erkenning als referent geen onderdeel en noodzakelijke voorwaarde van de gvva-procedure is, waarbij van belang is dat Richtlijn 2011/98/EU niet alleen van toepassing is op aanvragen van kennismigranten, maar generiek van toepassing is op alle aanvragen van een gvva. Verder heeft zij in aanmerking genomen dat kennismigranten ook via de procedure van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, kunnen worden toegelaten. De rechtbank heeft daarna overwogen dat, alleen al omdat er geen andere aanknopingspunten zijn met het Unierecht, het besluit van 13 april 2016 niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
4. De rechtbank heeft tenslotte aan de hand van het nationaalrechtelijk evenredigheidsbeginsel overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het legesbedrag van € 5.116,00 is gerelateerd aan de behandeling van de aanvraag tot erkenning als referent. Daarom heeft de rechtbank het beroep, voor zover ingesteld door [appellante], gegrond verklaard, het besluit van 13 april 2016 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
Grieven
5. De grieven richten zich tegen de hierboven onder 3. genoemde rechtsoverwegingen van de rechtbank.
6. Hetgeen de vreemdelingen in de eerste grief hebben aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
7. [appellante] klaagt dat de rechtbank, door te overwegen als zij heeft gedaan, niet heeft onderkend dat met de voorgeschakelde procedure om als referent erkend te worden niet langer sprake is van één enkele procedure, wat in strijd is met de richtlijn. Zij voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de verplichting hiervoor een legesbedrag van € 5.116,00 te betalen afbreuk doet aan het doel en het nuttig effect van de richtlijn en dat de hoogte van het legesbedrag niet evenredig is, zodat het geheven legesbedrag onrechtmatig is.
7.1. Uit artikel 1.9 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) volgt dat om een kennismigrant in dienst te kunnen nemen een werkgever een krachtens artikel 2c van de Vw 2000 erkende referent moet zijn. Ten tijde van belang bedroeg het legesbedrag voor de aanvraag erkenning referent ingevolge artikel 1.11 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: VV 2000) € 5.116,00.
7.2. Het doel van Richtlijn 2011/98/EU is hoofdzakelijk dat de lidstaten een enkele aanvraagprocedure tot stand brengen voor het verstrekken van een gvva. Daarnaast voorziet de richtlijn in het tot stand brengen van een gemeenschappelijk pakket rechten voor legaal in een lidstaat verblijvende werknemers uit derde landen. De richtlijn gaat over aanvragen van werknemers uit derde landen in het algemeen. Niet in geschil is dat de in de richtlijn voorziene enkele aanvraagprocedure in de wet is geïmplementeerd. Arbeidsmigranten kunnen met een gvva Nederland inreizen zonder dat hun werkgever erkend referent is. Voor de toelating van kennismigranten op grond van de Nederlandse kennismigrantenregeling heeft Nederland het erkend referentschap verplicht gesteld. De richtlijn staat hieraan echter niet in de weg. Het gebruik maken van de kennismigrantenregeling is facultatief. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet modern migratiebeleid, waarin het erkend referentschap is geïntroduceerd, volgt immers dat het in dienst nemen van vreemdelingen als kennismigrant de keuze van de werkgever is, waarbij hij het voordeel van de snelle toelatingsprocedure, waartoe hij als erkend referent toegang heeft, zal afwegen tegen de eenmalige lasten van de erkenningsprocedure (Kamerstukken I 2009-2010, 32052, D p. 7-8). Als de werkgever ervoor kiest zich niet als erkend referent te laten registreren, kan hij niettemin werknemers uit derde landen in dienst nemen door middel van de gvva. De procedure om als referent erkend te worden is dan ook niet in strijd met Richtlijn 2011/98/EU en het geheven legesbedrag doet geen afbreuk aan het doel van de richtlijn en aan het nuttig effect daarvan.
7.3. Het legesbedrag dat [appellante] heeft moeten betalen voor behandeling van haar aanvraag om erkenning als referent is verder niet onevenredig. Om de aanvraag te kunnen behandelen moet de staatssecretaris informatie opvragen bij de Kamer van Koophandel, een openbare orde check doen, de solvabiliteit van de werkgever beoordelen, nagaan of boetes aan de werkgever zijn opgelegd en - bij jonge bedrijven - advies vragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Vervolgens moet hij beoordelen of de werkgever aan de voorwaarden voor erkenning voldoet. De hoogte van het legesbedrag is aldus gebaseerd op de feitelijke diensten die voor de verwerking van de aanvraag en de erkenning als referent worden geleverd. Daarnaast is het legesbedrag een eenmalige investering die een economisch doel dient en leidt tot kostenbesparing. Als erkend referent kan de werkgever immers voor onbepaalde tijd via een snelle toelatingsprocedure kennismigranten, maar ook andere werknemers uit derde landen in dienst nemen. Gelet hierop is het geheven legesbedrag niet onrechtmatig. De grieven falen.
8. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond.
Het besluit van 12 april 2018
9. Bij besluit van 12 april 2018 heeft de staatssecretaris uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank en opnieuw beslist op het bezwaar van [appellante] Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
9.1. In het besluit van 12 april 2018 heeft de staatssecretaris de opbouw van het legesbedrag voor de afdoening van een aanvraag om erkenning als referent nader toegelicht. Samengevat wijst de staatssecretaris erop dat met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid op 1 juni 2013 de erkende referent in het leven is geroepen. Voor deze volledig nieuwe aanvraag was op dat moment nog geen kostprijsonderbouwing beschikbaar. Het vastgestelde bedrag betrof een inschatting op basis van de te verrichten toetsing van de aanvraag om erkenning. Een eventuele aanpassing van de leges voor afhandeling van een aanvraag om erkenning als referent zou bezien worden zodra het legeskostprijsonderzoek uit 2017 was afgerond. Op basis van de laatste kostenberekeningen geldt voor aanvragen om erkenning die op of na 3 mei 2018 worden ingediend een legesbedrag van € 3.861,00.
9.2. Gelet op wat hiervoor onder 7.3. is overwogen, is het geheven legesbedrag van € 5.116,00 niet onrechtmatig. Dat het legesbedrag voor behandeling van de aanvraag op basis van het legeskostprijsonderzoek uit 2017 is verlaagd ten opzichte van een eerste inschatting maakt dit niet anders, waarbij in aanmerking wordt genomen dat het verschil tussen beide bedragen niet bovenmatig is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het tegen het besluit van 12 april 2018, kenmerk Z1-24526460753, ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Verheij w.g. Hanrath
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2018
392. BIJLAGE
Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van
13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PB 2011, L 343)
Artikel 1
Deze richtlijn bepaalt:
a) één enkele aanvraagprocedure voor het verstrekken van een gecombineerde vergunning aan onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven met het oog op werk […]
b) een gemeenschappelijk pakker rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven […] gebaseerd op gelijke behandeling ten opzichte van de onderdanen van deze lidstaat.
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
d) 'één enkele aanvraagprocedure': procedure die op grond van één enkele aanvraag van een onderdaan van een derde land of van diens werkgever, om op het grondgebied van een lidstaat te mogen verblijven en te werken, tot een besluit over deze aanvraag van een gecombineerde vergunning leidt.
Artikel 3
1. Deze richtlijn is van toepassing op:
a) onderdanen van derde landen die verzoeken te mogen verblijven in een lidstaat met het oog op werk;
[…]
Artikel 10
De lidstaten kunnen in voorkomend geval van de aanvragers vergoedingen verlangen voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig deze richtlijn. De hoogte van dergelijke vergoedingen is evenredig en kan gebaseerd worden op de feitelijke diensten die voor de verwerking van de aanvraag en de verstrekking van de vergunning worden geleverd.
Awb
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot […] vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Artikel 6:24
Deze Afdeling is met uitzondering van artikel 6:12 van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep […] kan worden ingesteld.
Vw 2000
Artikel 2c
1. Onze minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot erkenning als referent in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen, en
b. de erkenning als referent te schorsen, in te trekken dan wel te wijzigen.
2. De erkenning als referent houdt verband met het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven.
3. De erkenning als referent geldt voor onbepaalde tijd.
4. De beschikking op een aanvraag omtrent de erkenning als referent wordt gegeven binnen drie maanden, welke termijn kan worden verlengd voor ten hoogste zes maanden, indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, dan wel een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, nodig is.
5. De aanvrager is in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag omtrent de erkenning als referent. […]
6. Onze Minister houdt een openbaar register van erkende referenten.
Vb 2000
Artikel 1.9
1. Ten behoeve van het verblijf van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven voor het verrichten van arbeid als kennismigrant, kan als referent optreden de krachtens artikel 2c van de Wet als referent erkende werkgever […].
VV 2000
Artikel 1.11 (zoals geldend ten tijde van de aanvraag)
1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag om de erkenning als referent is de aanvrager een bedrag van € 5.116 verschuldigd.
[…]
Artikel 1.11 (zoals geldend ten tijde van het besluit van 12 april 2018)
1. Ter zake van de afdoening van een aanvraag om de erkenning als referent is de aanvrager een bedrag van € 3.861 verschuldigd.
[…]