ECLI:NL:RBDHA:2020:7987
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake uitzetting en verblijfsvergunning
In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2020, in de zaak met nummer AWB 20/6247, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een Surinaamse man, had eerder zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zien intrekken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met terugwerkende kracht per 20 juli 2013. Tevens was hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en was er een zwaar inreisverbod van tien jaar opgelegd. Verzoeker had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat hij in vreemdelingenbewaring was gesteld met het oog op uitzetting.
De voorzieningenrechter overwoog dat er geen spoedeisend belang was, omdat er nog geen concrete datum van uitzetting bekend was. De staatssecretaris had aangegeven dat er op 11 augustus 2020 een noodpaspoort was aangevraagd bij de Surinaamse autoriteiten, maar dat er geen uitzettingsdatum was vastgesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de enkele omstandigheid dat verzoeker in vreemdelingenbewaring zat, niet voldoende was om te spreken van spoedeisend belang. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd daarom afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken, maar niet tijdens een openbare zitting vanwege coronamaatregelen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.