Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling met onbekende nationaliteit. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F.W. Verweij, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 2 september 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 27 september 2021 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was en aangaf de Nederlandse taal voldoende te beheersen, waardoor hij geen gebruik wenste te maken van een tolk.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij gedurende lange tijd in Nederland verbleef zonder zijn verblijf te legaliseren. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke juistheid van de gronden voor de maatregel voldoende was toegelicht en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De eiser had aangevoerd dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was en dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar de identiteit van de eiser nog liep en dat er nog geen definitieve reactie was op het verzoek om een laissez-passer bij de autoriteiten van Kaapverdië.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier. De beslissing werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd hoger beroep mogelijk gemaakt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.