ECLI:NL:RBDHA:2021:16394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
NL21.13219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van Dublinverordening en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die illegaal probeerde uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 23 augustus 2021 is de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, omdat er voldoende aanknopingspunten voor overdracht naar Spanje bestonden, ondanks het ontbreken van een overdrachtsbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dublinverordening van toepassing is en dat er een concreet aanknopingspunt voor overdracht aanwezig was, zoals een Eurodac-registratie in Spanje en een claimverzoek dat naar Spanje was verstuurd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat er geen lichter middel dan bewaring nodig was, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.13219
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C.F. Wassenaar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M. Chbab. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De grondslag van de maatregel
1. Eiser voert aan dat de maatregel op een onjuiste grondslag is gebaseerd. Er is namelijk nog geen overdrachtsbesluit genomen door verweerder, waardoor het zicht op overdracht ontbreekt en artikel 59a van de Vw niet van toepassing is. In de zaak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 juli 20141 is weliswaar bepaald dat een overdrachtsbesluit geen noodzakelijk vereiste is voor detentie op grond van artikel 59a van de Vw, maar die situatie verschilde van die van eiser. Er is nu namelijk wel instemming gevraagd aan de potentiële tot overname verplichte lidstaat, Spanje in dit geval, en die instemming is ook gegeven. Daarnaast heeft verweerder al op
28 juli 2021 een voornemen uitgebracht. Eiser zit inmiddels een week in bewaring op grond van artikel 59a van de Vw en verweerder heeft nog steeds geen overdrachtsbesluit genomen.
Het is daardoor ook niet mogelijk om tegelijk met het beroep tegen de maatregel van bewaring een rechtsmiddel in te stellen tegen het overdrachtsbesluit, waardoor eiser geen effectieve rechtsbescherming geniet.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de maatregel terecht op de grondslag van artikel 59a van de Vw heeft opgelegd. Voor deze grondslag is namelijk bepalend of de Dublinverordening op de vreemdeling van toepassing is.2 Er moet dan een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestaan zoals bedoeld in de Dublinverordening.3 In het geval van eiser waren er voldoende aanknopingspunten voor overdracht: er was een Eurodac registratie in Spanje, er is op 5 juli 2021 een claimverzoek verstuurd naar Spanje en Nederland heeft Spanje verzocht om sneller op dat verzoek te reageren omdat eiser na het verzenden van het claimverzoek inmiddels in bewaring was gesteld. Dit is voldoende voor de grondslag van artikel 59a van de Vw. Dat verweerder nog geen overdrachtsbesluit heeft genomen, maakt niet dat deze grondslag niet van toepassing is. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat er geen overdrachtsbesluit kan worden genomen zolang er nog geen (fictief) claimakkoord is ontvangen vanuit de Spaanse autoriteiten. De effectieve rechtsbescherming van eiser komt daarna pas aan de orde, aangezien hij beroep kan instellen tegen het overdrachtsbesluit zodra het is genomen door verweerder.
De bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden4 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden5 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat de lichte grond onder 4a vervalt, zodat die niet langer ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak6 kan verweerder met betrekking tot de zware gronden volstaan met een toelichting waaruit de feitelijke juistheid van de gronden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser was namelijk niet in het bezit van geldige
reisdocumenten op het moment dat hij Nederland is binnengekomen en dit heeft verweerder
2 Volgens de uitspraak van de ABRvS van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:919. 3 Artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). 4 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
5 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6 Uitspraak van de ABRvS van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
ook zo gemotiveerd in de maatregel. Aangezien een vreemdeling zonder geldige reisdocumenten Nederland niet op de voorgeschreven wijze kan zijn binnengekomen, mocht verweerder de zware grond onder 3a op deze manier motiveren. Ten aanzien van de lichte gronden onder 4c en 4d heeft verweerder de feitelijke juistheid en het risico op onttrekking voldoende in de maatregel gemotiveerd. Het enkele feit dat het GBA wordt genoemd in plaats van het BRP maakt dit niet anders. Daarnaast heeft verweerder tijdens de zitting opgemerkt dat dit een kennelijke verschrijving betreft. De zware en twee lichte genoemde gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
Lichter middel
6. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, aangezien hij zich eerder altijd aan zijn meldplicht in het AZC heeft gehouden, hij kalmeringsmiddelen gebruikt en er nog geen overdrachtsbesluit is genomen. Daarnaast wijst eiser erop dat hij heeft toegegeven een fout te hebben gemaakt en dat hij heeft verklaard dit niet nog een keer te zullen doen. Tot slot heeft hij recht op opvang en is er nog niet vastgesteld dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, waardoor een lichter middel op zijn plaats was geweest.
7. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak7 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank oordeelt dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Verweerder heeft terecht en kenbaar van doorslaggevend belang geacht dat eiser is aangetroffen terwijl hij illegaal probeerde uit te reizen naar Engeland en dat een lichter middel in dit geval niet effectief zal zijn. Dat eiser recht heeft op opvang en dat er nog niet zou zijn vastgesteld dat hij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, maakt niet dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Verder zijn de medische omstandigheden van eiser voldoende meegenomen in de motivering van de maatregel. Verweerder heeft dus mogen volstaan met de motivering zoals in de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
8. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Anders dan uit de brief van verweerder van 19 augustus 2021 blijkt, was eiser al op zaterdag
14 augustus 2021 in het detentiecentrum aanwezig. Eiser was dus al sinds die datum beschikbaar voor een vertrekgesprek, terwijl dit pas plaatsvond op 18 augustus 2021. Daarnaast zal de overdrachtstermijn op 6 september 2021 verlopen en is er nog geen overdrachtsbesluit genomen of een vlucht geboekt. Deze omstandigheden samengenomen maken dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat het in deze zaak niet gaat om een geplande inbewaringstelling. Eiser is namelijk aangetroffen terwijl hij illegaal probeerde uit te reizen naar het Verenigd Koninkrijk en is toen (ongepland) in bewaring gesteld. Verweerder heeft op 18 augustus 2021, vier dagen na de inbewaringstelling van eiser, twee vertrekhandelingen verricht. Er is een vertrekgesprek met eiser gevoerd en verweerder heeft een bericht aan de Spaanse autoriteiten verstuurd met het verzoek spoedig antwoord te geven op het claimverzoek, gezien de detentie van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende voortvarend gehandeld. Dat de overdrachtstermijn op 6 september zou verlopen volgt de rechtbank niet, aangezien er nog geen claimakkoord is. Ook kan verweerder zonder claimakkoord nog geen overdrachtsbesluit nemen of een vlucht boeken. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op overdracht
10. Tot slot voert eiser aan dat het zicht op overdracht binnen redelijke termijn ontbreekt, aangezien verweerder tot op heden nog steeds geen overdrachtsbesluit heeft genomen.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder de Spaanse autoriteiten op 18 augustus 2021 heeft ingelicht over de detentie van eiser. De reactietermijn op een claimverzoek bij vreemdelingen in bewaring is twee weken.8 Dat betekent dat de Spaanse autoriteiten tot uiterlijk 1 september 2021 de tijd hebben om op het claimverzoek te reageren. Partijen zijn het er over eens dat wanneer reactie vanuit Spanje uitblijft na 1 september 2021 er op dat moment sprake is van een fictief claimakkoord. De reactietermijn is dus nog niet verstreken en de rechtbank is daarom van oordeel dat het zicht op overdracht binnen redelijk termijn niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
8 Artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.