ECLI:NL:CRVB:2016:2651
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de WPC-schaal in het kader van militair invaliditeitspensioen en de beoordeling van medische grondslagen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig dienstplichtig en beroepsmilitair, had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen. De minister van Defensie had hem een invaliditeit van 25% toegekend, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 30%. De appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat de WPC-schaal niet geschikt was voor zijn specifieke heupproblemen, die voornamelijk rotatiebeperkingen betroffen. Hij voerde aan dat de minister de WPC-schaal geheel buiten toepassing had moeten laten en verwees naar rapporten van een orthopedisch chirurg die een hoger invaliditeitspercentage suggereerde.
De Raad oordeelde dat de WPC-schaal slechts als richtlijn geldt en dat de minister de codes ook partieel kan toepassen. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat de toegepaste invaliditeitspercentage van 30% niet onderschat was. De Raad bevestigde dat de minister voldoende had onderbouwd waarom de WPC-schaal in dit geval toepasbaar was en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.