ECLI:NL:CRVB:2016:2651

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
14-4069 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de WPC-schaal in het kader van militair invaliditeitspensioen en de beoordeling van medische grondslagen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig dienstplichtig en beroepsmilitair, had een aanvraag ingediend voor een militair invaliditeitspensioen. De minister van Defensie had hem een invaliditeit van 25% toegekend, maar na bezwaar werd dit verhoogd naar 30%. De appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat de WPC-schaal niet geschikt was voor zijn specifieke heupproblemen, die voornamelijk rotatiebeperkingen betroffen. Hij voerde aan dat de minister de WPC-schaal geheel buiten toepassing had moeten laten en verwees naar rapporten van een orthopedisch chirurg die een hoger invaliditeitspercentage suggereerde.

De Raad oordeelde dat de WPC-schaal slechts als richtlijn geldt en dat de minister de codes ook partieel kan toepassen. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en concludeerde dat de toegepaste invaliditeitspercentage van 30% niet onderschat was. De Raad bevestigde dat de minister voldoende had onderbouwd waarom de WPC-schaal in dit geval toepasbaar was en dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om tot een andere conclusie te komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

14/4069 MPW
Datum uitspraak: 7 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2014, 14/622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.S. Paulus van Pauwvliet hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Paulus van Pauwvliet. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was van 30 oktober 1989 tot en met 22 december 1991 dienstplichtig militair. Aansluitend is hij van 23 december 1991 tot en met 14 oktober 2003 aangesteld als beroepsmilitair voor bepaalde tijd. Op 18 mei 2009 heeft hij bij de minister een aanvraag ingediend om toekenning van een militair invaliditeitspensioen.
1.2.
Bij besluit van 20 april 2011 heeft de minister appellant met ingang van 19 mei 2008 een militair invaliditeitspensioen toegekend naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 25%. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportage verzekeringsgeneeskundig onderzoek van 21 september 2009. Uit deze rapportage komt naar voren dat appellant een aandoening heeft aan beide heupen die berust op een endogene predispositie. Voor deze aandoening is verergerend dienstverband aannemelijk. De aandoening uit zich bij appellant in een rotatiebeperking aan beide heupen. De mate van invaliditeit wordt vastgesteld op 25%. Hierbij is voor de linkerheup 10% gerekend op grond van WPC-nummer 0229 en 15% voor de rechterheup op grond van WPC-nummer 0233. Deze WPC-nummers zijn vergelijkenderwijs van toepassing verklaard.
1.3.
Bij besluit van 18 december 2013 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant gegrond verklaard, in die zin dat de mate van invaliditeit met ingang van 19 mei 2008 wordt berekend naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 30%. De minister heeft overwogen dat het rapport van 21 september 2009 - ondanks de waardering met een extra percentage van 5 - de toets der zorgvuldigheid kan doorstaan en daarmee als basis voor het bestreden besluit heeft kunnen en mogen dienen. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op de adviezen van de verzekeringsarts H.A. van der Kreek. Bij de berekening van het invaliditeitspercentage is uitgegaan van een percentage van 15 per heup onder toepassing van WPC-nummer 0232 vergelijkenderwijs.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De stelling van appellant dat de rechtbank zijn grond over de toepassing van de
WPC-schaal niet heeft besproken en dat de aangevallen uitspraak daarmee ontoereikend is gemotiveerd, treft geen doel. De rechtbank heeft immers, na bespreking van de zorgvuldigheid van het onderzoek en de medische grondslag van het bestreden besluit, geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de minister en dat de mate van invaliditeit met een percentage van 30 niet is onderschat. Daarmee heeft de rechtbank de beroepsgronden afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot het buiten toepassing laten van de WPC-schaal en een vernietiging van het bestreden besluit.
4.2.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de minister met toepassing van artikel 13, tweede lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen aanleiding had moeten zien om in zijn geval de WPC-schaal geheel buiten toepassing te laten, omdat de lichamelijke beperkingen van appellant voornamelijk zijn gelegen in de draaibeweging (rotatie) van de heupen, terwijl met de WPC-schaal uitsluitend de buig- en strekbeweging (flexie) kan worden beoordeeld. De WPC-schaal is dan ook niet geschikt om de heupproblematiek van appellant te waarderen. Appellant verwijst hiertoe naar de door hem ingebrachte rapporten van orthopedisch chirurg B.W. Schreurs. Scheurs komt in zijn rapportage van 21 mei 2013 met gebruikmaking van de AMA guides op een invaliditeitspercentage van 38. De minister dient het invaliditeitspercentage reëel te waarderen aan de hand van de werkelijke beperkingen, aldus appellant.
4.2.2.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2760) geldt de WPC-schaal slechts als richtlijn en staat het de minister vrij de betrokken codes ook partieel en/of vergelijkenderwijs van toepassing te achten. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Niet kan worden gezegd dat het onderzoek op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Van der Kreek heeft in zijn adviezen voldoende toegelicht op welke wijze de rotatiebeperkingen, bestaande uit een bewegingstraject van 100˚ rechts en 95˚ links, zijn vertaald naar de flexiebeperkingen van WPC-nummer 0232. De door appellant overgelegde onderzoeksbevindingen van Schreurs bieden daarom ook naar het oordeel van de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de daadwerkelijke beperkingen van appellant niet kunnen worden gewaardeerd met toepassing van de WPC-schaal.
4.2.3.
Niet is gebleken dat in dit geval de waardering van 30% die met de vergelijkenderwijs toegepaste schaal 0232 is toegekend, is onderschat. Hierbij acht de Raad van betekenis dat Schreurs in een aanvullende reactie van 26 november 2013 bevestigt dat toepassing van de WPC-schaal leidt tot een invaliditeitspercentage van 30. Verder is van belang dat bij de vaststelling van dit percentage de verbeterde toestand na een mogelijke chirurgische ingreep moet worden betrokken. Appellant heeft erop gewezen dat hij op advies van Schreurs tot op heden heeft afgezien van een chirurgische ingreep, omdat de ingreep mede in verband met slijtage van kunstheupen bij jonge patiënten slechts een tijdelijke oplossing vormt en geen definitieve oplossing. Dit doet evenwel niet af aan de verwachting dat een chirurgische ingreep de toestand van appellant aanmerkelijk zal verbeteren zodat hij met het vaststellen van het percentage van 30 niet te kort is gedaan.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD