ECLI:NL:RBDHA:2021:16353

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10497
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en staandehouding van een Dublinclaimant in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser die zich had gemeld bij het Centraal Opvang Asielzoekers (COA). De eiser, die eerder met onbekende bestemming (MOB) was vertrokken, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag voor de staandehouding, artikel 50 van de Vreemdelingenwet (Vw), juist was, omdat de eiser geen rechtmatig verblijf had als Dublinclaimant. De rechtbank oordeelde dat het rechtmatig verblijf van de eiser van rechtswege was geëindigd toen hij MOB vertrok en dat zijn melding bij het COA niet gelijkstond aan het indienen van een asielaanvraag. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring op basis van artikel 59a van de Vw gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10497
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Staandehouding
1. Eiser voert aan dat de grondslag voor de staandehouding onjuist is, omdat eiser zich heeft gemeld bij het Centraal Opvang Asielzoekers (COA) en daarmee een asielaanvraag heeft ingediend. Aangezien hij door een asielaanvraag in te dienen rechtmatig verblijf heeft is artikel 50 van de Vw niet de juiste grondslag geweest voor de staandehouding volgens eiser.
2. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat eiser op 2 maart 2021 met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken en zich op 19 juni 2021 weer heeft gemeld in Ter Apel voor opvang bij het COA. Op grond van artikel 62c, vierde lid, van de Vw eindigt het rechtmatig verblijf van een Dublinclaimant van rechtswege wanneer hij MOB vertrekt. Het eenmaal geëindigd rechtmatig verblijf herleeft niet indien een vreemdeling zich
opnieuw meldt bij een asielzoekerscentrum en daar opvang ontvangt van het COA.1 Op het moment dat eiser zich dus opnieuw in Ter Apel meldde nadat hij MOB was vertrokken, had hij geen rechtmatig verblijf als Dublinclaimant. De stelling dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend door zich te melden bij het COA is volstrekt niet onderbouwd. Er bevindt zich geen asielaanvraag in het digitale dossier en verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat in de systemen van verweerder niet een asielaanvraag is opgenomen. Gemachtigde kon desgevraagd ter zitting ook niet nader concretiseren wanneer die asielaanvraag zou zijn ingediend. Bovendien heeft eiser in het gehoor voor inbewaringstelling van 30 juni 2021 verklaard dat hij geen asielaanvraag wilde ondertekenen. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat het melden bij het COA gelijk staat aan het indienen van een asielaanvraag. Aangezien eiser geen rechtmatig verblijf had op het moment van staandehouding was artikel 50 van de Vw de juiste grondslag. De beroepsgrond slaagt dus niet.
De maatregel van bewaring
3. Eiser voert aan dat artikel 59a van de Vw de onjuiste grondslag is voor de maatregel van bewaring die aan hem is opgelegd. Verweerder heeft hem namelijk op grond van artikel 50 van de Vw staandegehouden omdat hij geen rechtmatig verblijf zou hebben. Aangezien artikel 59a van de Vw bedoeld is voor vreemdelingen die wel rechtmatig verblijf in Nederland hebben als Dublinclaimant is dat dus tegenstrijdig.
4. De rechtbank is van oordeel dat artikel 59a van de Vw de juiste grondslag is voor de maatregel van bewaring. Voor deze grondslag is namelijk alleen vereist dat de Dublinverordening op de vreemdeling van toepassing is.2 Aangezien er op 21 oktober 2020 een claimakkoord vanuit Spanje is ontvangen door verweerder, is aan dit vereiste voldaan. Bovendien heeft de ABRvS bepaald dat artikel 59a van de Vw prevaleert wanneer een vreemdeling op meerdere grondslagen in bewaring kan worden gesteld.3 De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden4 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is
1. Zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1164.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 maart
3 Zie onder andere de uitspraak van 28 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2162.
4 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
vertrokken;
en als lichte gronden5 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a en 3b en de lichte gronden onder 4a, 4c en 4d betwist.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3k feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser was niet in het bezit van geldige reisdocumenten op het moment dat hij Nederland is ingereisd. Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Ook staat vast dat eisers op 27 oktober 2020 een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en uit de motivering van de maatregel blijkt dat hij tot op heden geen medewerking heeft verleend aan de overdracht. Eiser heeft geweigerd mee te werken aan de verplichte covid-test en is met onbekende bestemming vertrokken voorafgaand aan de geplande overdracht. De twee genoemde gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een significant risico op onttrekking bestaat en kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De rechtbank laat daarom de beroepsgronden die gericht zijn tegen de overige gronden van de maatregel van bewaring onbesproken.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
5 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.