ECLI:NL:RBDHA:2021:16151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL21.11478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000, beoordeling van noodzakelijkheid en lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit claimt. Eiser is op 14 juli 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Hij heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 26 juli 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de noodzaak van de ophouding en de afwezigheid van zicht op overdracht, zorgvuldig overwogen.

Eiser betwist de rechtmatigheid van de ophouding en stelt dat deze niet noodzakelijk was voor de voorbereiding van een besluit. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de ophouding rechtmatig was, omdat er voldoende voorbereidingen zijn getroffen voor de inbewaringstelling. Eiser heeft ook aangevoerd dat er geen zicht op overdracht bestaat binnen de uiterste termijn, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de termijn niet is overschreden en dat er wel degelijk zicht op overdracht is.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder geen lichter middel heeft opgelegd, waarbij hij zijn medische omstandigheden heeft aangevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat de belangen van de inbewaringstelling zwaarder wegen dan die van eiser. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11478
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S.P. Quartey. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1985] .
2. Eiser voert allereerst aan dat het niet duidelijk is waarom de ophouding noodzakelijk was. Ophouding op grond van artikel 50a van de Vw vindt alleen plaats als dit nodig is voor de voorbereiding van een besluit. Deze noodzakelijkheid moet ook blijken uit het proces-verbaal van ophouding. Eiser wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 december 20201. Deze noodzakelijkheid blijkt niet en de ophouding is daarom onrechtmatig.
3. De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van ophouding staat vermeld dat de ophouding op grond van artikel 50a van de Vw noodzakelijk is in verband met de
voorbereiding van een besluit omtrent inbewaringstelling van de vreemdeling. Verder stelt verweerder terecht dat er gedurende de (kortdurende) ophouding verschillende voorbereidende handelingen voor de inbewaringstelling zijn verricht, zoals het gehoor voor de inbewaringstelling. De rechtbank is daarom van oordeel dat de ophouding rechtmatig is. De beroepsgrond slaagt niet.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser voert onder meer aan dat de zware grond onder 3k niet aan hem kan worden tegengeworpen, omdat hij wel wil meewerken aan zijn overdracht. Hij stelt enkel als eis dat hij samen met zijn vrouw en kind wil vertrekken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond onder 3k terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. In de Dublinprocedure is namelijk komen vast te staan dat eiser en zijn gestelde partner naar verschillende landen overgedragen moeten worden. Eiser kan dus niet samen met zijn gestelde partner worden overgedragen aan een andere lidstaat. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat de weigering van eiser om zonder zijn partner te vertrekken, betekent dat hij geen medewerking verleent aan zijn overdracht. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser de zware grond onder 3a niet heeft betwist.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a en 3k – en de daarbij gegeven motivering – terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Deze gronden kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser over de andere gronden heeft aangevoerd, hoeft daarom niet besproken te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat er geen zicht op overdracht bestaat binnen de uiterste overdrachtstermijn.
9. De rechtbank overweegt dat de uiterste overdrachtstermijn voor eiser verstrijkt op 3 augustus 2021. Eiser heeft niet onderbouwd dat verweerder niet vóór die datum nog een
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
overdracht kan plannen voor hem. De rechtbank is daarom van oordeel dat het zicht op overdracht niet ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd. Allereerst heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met eisers medische omstandigheden. Hij gebruikt voor zijn buikpijn namelijk traditionele geneesmiddelen uit een Afrikaanse winkel die niet verkrijgbaar zijn in het detentiecentrum. Verder had verweerder in ieder geval een lichter middel moeten toepassen toen de bewaring van zijn vrouw en kind werd opgeheven. Hij werd hierdoor namelijk van zijn vrouw en kind gescheiden en dit is onevenredig bezwaarlijk. Bovendien is het in het belang van zijn kind om bij hem te zijn.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Verweerder heeft ten aanzien van de medische klachten van eiser in de maatregel van bewaring gemotiveerd dat in het detentiecentrum medische zorg aanwezig is en dat niet is gebleken dat deze klachten eiser detentieongeschikt maken. Dat eiser stelt dat specifieke traditionele geneesmiddelen voor hem niet beschikbaar zijn in het detentiecentrum, betekent niet dat hem niet de benodigde medische zorg geboden kan worden. Verder overweegt de rechtbank dat de gestelde partner en het gestelde kind van eiser een gescheiden Dublinprocedure hebben gevolgd en nu ook in een gescheiden vertrektraject zitten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder aan eiser een lichter middel had moeten opleggen omdat de maatregelen van bewaring van zijn gestelde partner en kind zijn opgeheven. Verweerder heeft daarom mogen concluderen dat zijn eigen belangen bij de inbewaringstelling zwaarder wegen dan de belangen van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
30 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.