ECLI:NL:RBDHA:2021:16130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
NL21.86
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag van een Colombiaanse vrouw met een homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 22 juli 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Colombiaanse vrouw tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vrouw, die homoseksueel is, heeft aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Colombia vreest voor vervolging en ernstige schade vanwege haar seksuele geaardheid en eerdere problemen met criminele bendes. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vrees van de vrouw ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de vrouw geloofwaardig heeft verklaard dat zij in Colombia is mishandeld en verkracht door leden van een criminele bende, en dat zij vreest voor verdere vervolging bij terugkeer. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag onzorgvuldig is en vernietigt het bestreden besluit. De Staatssecretaris wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die zijn vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.86
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Y. Rikken).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw E.E.H. Willems. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielrelaas eiseres
1. Eiseres heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1988. Eiseres heeft het volgende aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd.
Van 2011 tot maart 2019 had zij een relatie met [A] . Van 2011 tot 2013 woonden zij in [plaats] , [plaats] . Toen een criminele bende [A] wilde rekruteren zijn zij naar [plaats] verhuisd. Daar leerde eiseres haar huidige vriendin/partner [B] kennen. Na zeven maanden keerden eiseres en [A] terug naar een andere plek in [plaats] .
In 2015 kreeg eiseres een relatie met [B] . In 2017 heeft eiseres aan [A] verteld dat zij op vrouwen viel, waarna het gedrag van [A] veranderde en hij haar fysiek mishandelde. Op 17 maart 2019 heeft eiseres aan [A] verteld dat zij een relatie heeft met een vrouw en dat deze vrouw zwanger is. Eiseres heeft [A] het huis uitgezet, waarna hij aan iedereen vertelde dat zij lesbisch is en dat zij hem had bedrogen.
Op 25 maart 2019 is eiseres in haar huis door ene [C] verkracht, een lid van de criminele bende van [D] . Volgens eiseres had [A] [C] op haar afgestuurd uit wraak omdat zij hem had verlaten.
Op 23 april 2019 is eiseres op weg naar haar werk door [C] bedreigd. Zij moest van hem informatie geven over de criminele bende van [E] , een rivaliserende bende die zich in de wijk van eiseres bevindt. Eiseres heeft op 29 april 2019 aan [C] verteld in welke wijk hij de leden van de bende van [E] kon vinden, waarna zij van [C]
200.000 pesos (ongeveer 50 euro) kreeg.
Op 8 september 2019 is eiseres nog een keer op een afgelegen terrein door [C] verkracht. Dit keer had [C] een handlanger bij zich, genaamd [F] .
Eiseres is op 15 februari 2020 uit Colombia vertrokken. Eiseres vreest dat zij bij terugkeer naar Colombia vanwege haar seksuele gerichtheid door [A] , [C] of de criminele bende [E] vermoord zal worden dan wel dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
  • de seksuele gerichtheid van eiseres;
  • de ondervonden problemen met de ex-partner ( [A] );
  • de problemen met criminele bendes.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit, herkomst en de seksuele gerichtheid van eiseres geloofwaardig. Verweerder gelooft ook dat eiseres door [A] is mishandeld, door [C] en zijn handlanger is verkracht en is gedwongen om informatie te geven over de bende [E] .
Primaire standpunt verweerder:
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen die zij met de criminele bendes had zich in de toekomst zullen herhalen. De stelling van eiseres dat zij bij terugkeer vreest voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege haar homoseksuele gerichtheid en eerdere problemen met criminele bendes, vindt verweerder daarom niet aannemelijk.
Over de gestelde vrees voor [C] / [F]
4. Verweerder gelooft dat eiseres twee keer door [C] is verkracht en ook dat eiseres op de weg naar haar werk door [C] is bedreigd. Verweerder gelooft echter niet dat eiseres bij terugkeer in Colombia nog steeds voor [C] te vrezen zal hebben. Verweerder meent dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat [C] nog steeds een reden heeft om achter haar te gaan. Verder zit [C] sinds 20 februari 2020 in de gevangenis, zodat verweerder de kans klein acht dat [C] eiseres opnieuw iets zal aandoen. Als [C] eiseres na de tweede verkrachting nog iets had willen aandoen, dan hij dat zelf kunnen doen aangezien eiseres pas op 15 februari 2020 uit Colombia is vertrokken en hij pas op 20 februari 2020 is opgepakt. De stelling dat [C] vanuit de gevangenis orders aan bendeleden kan geven om achter eiseres aan te gaan, volgt verweerder evenmin nu dit slechts een vermoeden van eiseres is.
Over de gestelde vrees voor de criminele bende [E]
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de vrees voor deze criminele bende evenmin aannemelijk heeft gemaakt. Uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat deze bende op de hoogte is dat zij informatie over hen aan [C] heeft doorgespeeld. Eiseres
heeft namelijk verklaard dat zij nooit problemen heeft gehad met [E] en dat zij zelf nooit iets van hen vernomen heeft. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiseres op 29 april 2019 informatie over [E] aan [C] heeft verstrekt en zij in de negen maanden tot haar vertrek uit Colombia op 15 februari 2020 geen problemen met deze bende heeft gehad. Het is daarom onwaarschijnlijk dat de bende van [E] weet dat eiseres informatie over hen aan [C] heeft doorgespeeld.
Over de gestelde vrees voor beide bendes
6. Verweerder vindt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de toekomst voor deze criminele bendes te vrezen heeft. Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij niet weet of deze bendes naar haar op zoek zijn, maar dat zij dit denkt of vermoedt. Daarnaast heeft eiseres verklaard dat de criminele bendes binnen hun eigen gebied en niet daarbuiten opereren om rivaliserende bendes niet te provoceren. Zolang eiseres buiten deze gebieden blijft, is de kans klein dat zij door hen benaderd zal worden, aldus verweerder.
Beroepsgrond 1: De vrees bij terugkeer is ten onrechte niet aannemelijk geacht
7. Eiseres stelt – kort gezegd – dat verweerder ten onrechte aanneemt dat zij tegen de criminele bendes en de dreigingen, zoals deze uit de dreigbrieven, verklaringen en video’s van haar partner en neef blijken, bescherming kan krijgen van de Colombiaanse autoriteiten. Volgens eiseres heeft zij met de overgelegde stukken de gegrondheid van haar vrees voor deze bendes aannemelijk gemaakt en dat zij vanwege haar seksuele gerichtheid in de negatieve belangstelling staat. Daarbij wijst eiseres erop dat uit de door haar overgelegde dreigbrieven – ongeacht van wie deze afkomstig zijn –blijkt dat deze aan haar persoonlijk zijn gericht en dat deze vanwege haar seksuele gerichtheid zijn gestuurd. De dreigbrieven zijn namelijk op haar woonadres in Colombia bezorgd en in één van de brieven staat het volgende:
“JIJ VERDOMD STOM LESBO’TJE WE WETEN AL DAT JIJ NIET HIER IN HET LAND BENT. JE BENT EEN TEEF DIE GEEN IDEE HEEFT MET WIE ZE AAN HET SOLLEN IS.”
Verder blijkt uit de verklaringen van haar partner en haar neef dat er nog geregeld door gewapende personen navraag naar haar wordt gedaan. Tot slot wijst eiseres erop dat zij in haar buurt een zekere bekendheid geniet omdat zij actief deelnam aan activiteiten en zij voetbaltoernooien voor jongeren organiseerde. Ook hierdoor vestigt zij de negatieve aandacht van criminele bendes op zichzelf.
Oordeel rechtbank over het primaire standpunt van verweerder
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vrees van eiseres dat haar bij terugkeer opnieuw ernstige problemen met [C] en/of [F] te wachten staan ongegrond is. Daarbij overweegt de rechtbank dat verweerder het geloofwaardig vindt dat eiseres vanwege haar seksuele geaardheid twee keer door [C] is verkracht, dat de eerste verkrachting in het huis van eiseres heeft plaatsgevonden en de tweede verkrachting bijna zes maanden later op een afgelegen terrein nadat eiseres de gevraagde informatie over de bende [E] al aan [C] had verstrekt. Het argument van verweerder dat eiseres niets meer van [C] te vrezen heeft, omdat zij al aan zijn “informatieverzoek” heeft voldaan, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Hetzelfde geldt voor de tegenwerping van verweerder dat eiseres niets meer van [C] te vrezen heeft, omdat hij na de tweede verkrachting en tot het vertrek van eiseres uit
Colombia, niet meer persoonlijk achter eiseres is aangegaan. Voor zover verweerder hiermee stelt dat eiseres op grond van het tijdsverloop niets meer van [C] te vrezen heeft, kan de rechtbank deze stelling niet volgen. Tussen de eerste en de tweede verkrachting zat immers ook een tijdsverloop van zes maanden. Het tijdsverloop tussen de laatste verkrachting en het vertrek van eiseres, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte van belang geacht voor zijn standpunt dat eiseres niet langer te vrezen heeft voor [C] . De rechtbank is voorts van oordeel dat de omstandigheid dat [C] op 20 februari 2020 is gearresteerd en gevangen gezet, ook niet betekent dat eiseres bij terugkeer in Colombia niets meer van hem te vrezen heeft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder aanneemt dat [C] nog steeds vast zal zitten als eiseres naar Colombia terugkeert, zonder te motiveren waarop verweerder dit heeft gebaseerd. Los hiervan, heeft verweerder de rol van [F] ook niet bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de vrees voor [C] betrokken. Dit terwijl verweerder geloofwaardig acht dat [F] als handlanger van [C] betrokken was bij de tweede verkrachting. Verweerder heeft ten onrechte niet beoordeeld in hoeverre eiseres bij terugkeer in Colombia voor hem te vrezen heeft.
9. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de vrees van eiseres’ voor de bende van [E] dan wel voor de personen die achter de dreigbrieven zitten en/of die navraag naar eiseres hebben gedaan ongegrond is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres met de door haar overgelegde dreigbrieven (ongeacht van wie deze afkomstig zijn) en de verklaringen van haar partner en neef – dat onbekende mannen nog steeds navragen waar eiseres verblijft – een begin van bewijs heeft geleverd dat zij vanwege haar seksuele gerichtheid wordt bedreigd en dat zij in de negatieve belangstelling staat van personen en of groeperingen in Colombia die het op haar gemunt hebben. Verweerder had deze vrees – zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang met de problemen die eiseres met [C] en [F] heeft ondervonden– moeten beoordelen. Dit heeft verweerder niet, althans niet kenbaar, gedaan. Gelet op wat in rechtsoverwegingen
8. en 9. is geoordeeld, is sprake van een motiveringsgebrek.
10. De rechtbank zal hierna beoordelen of het subsidiaire standpunt van verweerder wel kan worden gevolgd. Dat zou namelijk betekenen dat het bestreden besluit – ondanks het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek – toch inhoudelijk stand houdt.
Subsidiaire standpunt verweerder
11. Subsidiair stelt verweerder dat de homoseksuele gerichtheid van eiseres op zichzelf onvoldoende is om een gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade aan te nemen. Volgens verweerder blijkt dit ook niet uit de stukken die eiseres in beroep heeft overgelegd.
Voor zover eiseres vreest voor de criminele bendes dan wel andere personen of groeperingen bij wie zij in de negatieve belangstelling staat en deze voor aannemelijk moet worden gehouden, stelt verweerder dat zij hiervoor bescherming kan vragen bij de Colombiaanse autoriteiten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij deze niet kan krijgen en dat is wel nodig voor een geslaagd beroep op het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de Mens van 11 januari 2007 in de zaak Salah Sheekh tegen Nederland1. In dit verband werpt verweerder eiseres ook tegen dat zij geen aangifte tegen [C] heeft gedaan.
1. ECLI:CE:2007:0111JUD001194804 en ECLI:NL:XX:2007:BA5147.
Over de door eiseres overgelegde dreigbrieven en verklaringen/video’s van haar partner en neef – heeft verweerder overwogen dat niet duidelijk is van wie deze dreigingen afkomstig zijn, dat deze verklaringen niet afkomstig zijn van een objectieve bron en dat dan nog steeds geldt dat eiseres daartegen bescherming van de Colombiaanse autoriteiten kan inroepen.
Verder heeft verweerder zich over de algemene situatie van LHBTI-ers in Colombia – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat in Colombia geen sprake is van vervolging van LHBTI-ers, dat LHBTI’ers ook rechten hebben en dat de Colombiaanse overheid de positie van LHBTI’ers beschermt en wilt verbeteren. Volgens verweerder is niet gebleken dat
LHBTI’ers in Colombia geen effectieve bescherming tegen discriminatie en geweld kunnen krijgen. Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder in het voornemen verwezen naar verschillende openbare bronnen2 en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 oktober 20203 en van deze rechtbank van 2 april 2019 (zaaknummer:NL19.4618)4. Ter zitting heeft verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 19 mei 20175, aangevoerd dat het voldoende is dat in Colombia in zijn algemeenheid bescherming aan LHBTI’ers wordt geboden en dat de effectiviteit van die bescherming niet op voorhand hoeft vast te staan.
Beroepsgrond 2: Er is voor LHBTI’ers geen effectieve bescherming in Colombia
12. Eiseres voert aan dat de LHBTI-gemeenschap in Colombia, waartoe zij behoort, doelwit is van ernstige mensenrechtenschendingen en dat zij daartegen geen (effectieve) bescherming kan krijgen. Ter onderbouwing hiervan verwijst zij naar de volgende stukken:
het rapport van de hoge commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties van 26 februari 2020;
de bijlage “Beoordelingen vijfde tranche” bij de brief van de Staatssecretaris van de
Veiligheid en Justitie van 24 april 2017;
Human Rights Watch World Report 2021 Colombia Events 2020;
het artikel “LGBT+ Rights and Peace in Colombia: The Paradox Between Law and Practice” van 3 juli 2020;
het artikel “Colombia’s Female Social Leaders, LGBT+, and Land Rights Activists At Risk” van 24 november 2020;
het artikel “More than 60 LGBT, intersex people killed in Colombia in first eight months
of 2020” van 16 september 2020.
Eiseres stelt dat deze algemene informatie relevant is voor de aannemelijkheid van de door haar gestelde persoonlijke vrees en dat verweerder deze ten onrechte niet in de beoordeling heeft betrokken. Eiseres verwijst hiervoor naar artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn en paragraaf 43 van het
Handbook on Procedures and Criteria for determining refugee status. Uit de door haar overgelegde stukken – die niet op haar persoonlijke situatie zien6 – blijkt volgens eiseres dat de algemene situatie in [plaats] niet veilig is. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende feitelijke kennis over de situatie van de LHBTI-gemeenschap in Colombia. Ook is niet inzichtelijk gemaakt op grond
2 Zie pagina’s 6 en 7 van het voornemen.
6 Verschillende nieuwsberichten over mishandelingen van personen en moorden door gewapende bendes in [plaats] , Whatsappberichten over de moord op een (ex)vriendin van eiseres en gevechten tussen illegale groepen en de reactie van Staatssecretaris Francisco Ceron, een pamflet van de zelfverdedigingsgroep van de Gaitan-aanhangers en een video-bestand waarop neergeschoten
mensen zijn te zien. Zie pagina’s 7 en 8 van het bestreden besluit.
van welke achtergrondinformatie verweerder heeft geconcludeerd dat zij bij terugkeer naar Colombia geen risico op ernstige schade loopt. Dit terwijl er geen actueel ambtsbericht over Colombia is waaruit effectieve bescherming tegen LHBTI’ers in Colombia blijkt. Verder stelt eiseres – onder verwijzing naar het arrest inzake Salah Sheekh tegen Nederland, dat zij eerder slachtoffer is geworden van een wrede en onmenselijke behandeling, zodat het aannemelijk is dat zij bij terugkeer naar Colombia (een groter) risico loopt op ernstige schade.
Oordeel rechtbank over het subsidiaire standpunt van verweerder
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn subsidiaire standpunt ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Redengevend daarvoor is dat uit de door verweerder genoemde uitspraken van de ABRvS (en de onderliggende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem) en de uitspraak van deze rechtbank van 2 april 2019 niet blijkt welke stukken over de situatie van LHBTI’ers in Colombia zijn betrokken. Daar komt bij dat in de uitspraak van de ABRvS van 8 oktober 2020 sprake was van andere feiten en omstandigheden. De vreemdeling in die zaak kwam uit Venezuela en had in dat land vanwege zijn seksuele geaardheid problemen ondervonden. Volgens de Immigratie- en naturalisatiedienst kon deze vreemdeling naar Colombia gaan, omdat hij tevens over de Colombiaanse nationaliteit beschikte en geen persoonlijke ervaringen naar voren had gebracht waaruit bleek dat hij in Colombia geen effectieve bescherming kon krijgen. Dit is een wezenlijk verschil met de situatie van eiseres.
14. Daar staat tegenover dat eiseres Colombiaanse is en vanwege haar seksuele gerichtheid in Colombia daadwerkelijk persoonlijke problemen heeft ondervonden die verweerder geloofwaardig acht. Uit de in rechtsoverweging 7 geciteerde dreigbrief blijkt immers een duidelijk verband met de seksuele gerichtheid van eiseres. De overige stukken die eiseres heeft overgelegd, waaronder recente informatie uit 2020 en 2021 zijn van na de uitspraken van de ABRvS van 8 oktober 2020 en deze rechtbank van 2 april 2019. Daaruit komt naar voren dat de positie van LHBTI’ers in Colombia is verslechterd ten opzichte van de situatie zoals deze is beoordeeld in de openbare bronnen7 (uit 2011 tot en met 2019) die verweerder in het voornemen heeft aangehaald. Zo blijkt uit het door eiseres overgelegde stuk (c) dat geweld tegen LHBTI’ers in Colombia wijdverspreid voorkomt, dat als gevolg van gebrekkige opleiding en implementatie van wetgeving en protocollen het uiterst moeilijk is om medische en juridische hulp te krijgen voor geweld tegen LHBTI’ers en dat de daders van deze gewelddadigheden niet of nauwelijks worden opgepakt en berecht. Uit stuk (d) blijkt dat het juist de veiligheidsdiensten in Colombia zijn die geweld uitoefenen tegen
LHBTI’ers en dat de mate van dit geweld in 2014-2018, waarbij 545 LHBTI’ers in Colombia zijn omgekomen, erop wijst dat er in theorie wetgeving bestaat die bescherming voor geweld tegen LHBTI’ers biedt, maar dat deze in de praktijk niet wordt uitgevoerd. Uit de stukken (e) en (f) blijkt dat het geweld tegen LHBTI’ers in 2020 aanzienlijk is gestegen en dat zich onder de daders zelfs regelmatig politieagenten bevinden. Verweerder had, gelet op de recente informatie waaruit blijkt dat ook veiligheidsdiensten en politieagenten mede verantwoordelijk zijn voor het geweld tegen LHBTI’ers, en bij het ontbreken van een algemeen ambtsbericht over Colombia, zorgvuldiger moeten onderzoeken of in Colombia daadwerkelijk in zijn algemeenheid bescherming wordt geboden voor geweld tegen
LHBTI’ers. Pas als verweerder die vraag op een deugdelijk gemotiveerde wijze bevestigend
7 Zie pagina 6 en 7 van het voornemen.
beantwoordt, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
15. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres onzorgvuldig en onvoldoende heeft onderzocht en gemotiveerd. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat nader onderzoek en motivering van verweerder nodig is. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Proceskosten
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.