ECLI:NL:RBDHA:2019:4002
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een homoseksuele Colombiaan met dreigbrieven van guerrilla's
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Colombiaanse eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1997, heeft een homoseksuele geaardheid en heeft aangevoerd dat hij in Colombia bedreigd werd door guerrillagroepen, waaronder de FARC, en dat hij vanwege zijn geaardheid werd gepest en gediscrimineerd. De aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relevante elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig zijn, maar dat deze niet voldoende zijn om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook overwogen dat de situatie in Colombia niet zodanig is dat LHBT-ers zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.