ECLI:NL:RBDHA:2019:4002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
NL19.4618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een homoseksuele Colombiaan met dreigbrieven van guerrilla's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Colombiaanse eiser die asiel had aangevraagd in Nederland. De eiser, geboren in 1997, heeft een homoseksuele geaardheid en heeft aangevoerd dat hij in Colombia bedreigd werd door guerrillagroepen, waaronder de FARC, en dat hij vanwege zijn geaardheid werd gepest en gediscrimineerd. De aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relevante elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig zijn, maar dat deze niet voldoende zijn om een verblijfsvergunning te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Colombia een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook overwogen dat de situatie in Colombia niet zodanig is dat LHBT-ers zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht een vertrektermijn heeft onthouden en een inreisverbod heeft opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.4618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 21 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.4619, plaatsgevonden op 26 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Duivesteijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Op 26 november 2018 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een homoseksuele geaardheid heeft, waardoor hij op straat werd uitgescholden en gepest. Voorts kreeg eiser in een tijdsbestek van drie weken in 2014 drie dreigbrieven van guerilla’s genaamd “[X]”. In de brieven werd eiser aangespoord zich aan te sluiten bij de guerilla’s, anders zou hij gedood worden. De eerste twee brieven waren aan de vader van eiser gericht, de laatste brief aan eiser zelf. Eiser heeft vanwege de dreiging een jaar ondergedoken gezeten in Bogota, waar hij tweemaal het slachtoffer van straatroof is geworden. Eisers broer is in het verleden eveneens benaderd door een guerillabeweging en heeft zich veertien jaar geleden van het leven beroofd.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- eisers homoseksuele geaardheid;
- ontvangst van drie dreigbrieven van “[X]” in 2014;
- overige problemen vanwege zijn geaardheid in algemene zin;
- tweemaal het slachtoffer van straatroof in Bogota.
4. Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht maar zich op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen niet kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a of b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voorts meent verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting naar Colombia op grond van zijn persoonlijke situatie een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. .
5. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen. Ten onrechte is gesteld dat eiser zijn standpunt dat homoseksuelen in de praktijk nog steeds worden bedreigd en gediscrimineerd niet heeft onderbouwd met objectieve stukken. Eiser heeft namelijk verklaard over de drie dreigbrieven. Hoewel deze niet zijn overgelegd, is wel geloofwaardig geacht dat eiser deze brieven ontvangen heeft. Voorts heeft eiser consistent verklaard over zijn ervaringen in zowel zijn geboorteplaats als Bogota en betekent het feit dat eiser de wet aan zijn kant heeft nog niet dat die wet ook nageleefd wordt. Eiser heeft immers diverse stukken overgelegd waaruit blijkt dat de mate van straffeloosheid voor mensenrechtenschendingen in Colombia meer dan 90% bedraagt.
Verweerder heeft voorts ten onrechte gesteld dat eiser zijn leven relatief ongestoord heeft kunnen leven zonder ernstige nadelen van zijn seksuele geaardheid te ondervinden. Eiser is gepest en uitgescholden en vreest door de guerrilla meegenomen te worden om ofwel heropgevoed ofwel vermoord te worden. Eiser heeft zijn geaardheid geheim moeten houden en heeft zijn situatie altijd als extreem onveilig ervaren. Ook eisers ouders worden vanwege zijn geaardheid nog steeds onder druk gezet door de guerrilla. Vanwege zijn geaardheid was hij gedwongen al op jonge leeftijd te schuilen in Bogota, waar hij niet kon werken. Eiser kan zijn geaardheid in Colombia voorts niet op dezelfde wijze uiten als in Nederland.
Hetgeen door verweerder is tegengeworpen over het vredesakkoord met de FARC kan eiser niet volgen. De guerilla heeft nog steeds de macht in zijn dorp en bovendien blijkt uit stukken van de UN Office of the High Commissioner en Amnesty International dat de overheid in plattelandsgebieden vrijwel niet aanwezig is en plattelandsgebieden veel geweld ondervinden. Verweerder heeft daarmee miskend dat paramilitaire groepen volkomen straffeloos opereren en de overheid er nog niet in is geslaagd tegen het geweld bescherming te bieden.
Tot slot meent eiser dat hem ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en hem ten onrechte een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Eiser vreesde voor zijn veiligheid en heeft pas na zijn arrestatie begrepen dat hij asiel kon aanvragen. Eiser wenst legaal in Europa te kunnen verblijven nu Colombia voor hem niet veilig is en hij veel vrienden in Europa heeft wonen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank stelt vast dat de situatie in Colombia niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land die behoren tot de groep van LHBT zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser dient daarom met zijn verklaringen aannemelijk te maken dat hij persoonlijk vanwege zijn geaardheid voor vluchtelingrechtelijke vervolging heeft te vrezen of een reëel risico loopt op ernstige schade.
6.2
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie vanwege eisers seksuele geaardheid een ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert waardoor het leven in Colombia voor eiser onhoudbaar is geworden. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het feit dat eiser veel is gepest en uitgescholden, zijn ouders een hoger bedrag aan vacuna moesten betalen dan als hij geen homoseksuele geaardheid had gehad en de guerilla hem meedeelde dat nichten niet worden getolereerd, onvoldoende is om te stellen dat eiser onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Er is niet gebleken dat eiser is gearresteerd of gedetineerd vanwege zijn geaardheid, noch dat hij zich in het openbaar terughoudend heeft moeten opstellen met betrekking tot zijn geaardheid. In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser zich in het openbaar heeft kunnen uiten, een relatie met een persoon van hetzelfde geslacht aan heeft kunnen gaan waarmee hij voorts in het openbaar kon verschijnen en daarnaast met deze partner heeft samengewoond. Ook is niet gebleken dat eiser is uitgesloten van scholing, huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang, medische zorg of eerste levensbehoeften. Verweerder heeft in dit kader niet ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid geen toegang tot de arbeidsmarkt zou hebben of dat het voor hem onmogelijk zou zijn een inkomen te verwerven. Voor zover eiser heeft verwezen naar stukken omtrent de mensenrechtensituatie in Colombia wordt overwogen dat deze stukken niet zien op eisers persoonlijke situatie en daarom niet als onderbouwing kunnen dienen voor de stelling dat eiser persoonlijk vanwege zijn geaardheid heeft te vrezen voor vervolging. Dat eiser zijn situatie als onveilig heeft ervaren en het leven als homoseksueel in Nederland aangenamer vindt dan in Colombia, doet niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen.
6.3
Met betrekking tot eisers problemen met de FARC is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat deze niet kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft in dit kader terecht gesteld dat eiser heeft verklaard dat hij de dreigbrieven in een tijdsbestek van enkele weken in 2014 heeft ontvangen, en dat niet is gebleken dat hij nadien nog problemen met de FARC of een andere guerillabeweging heeft ervaren. Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij – gelet op het tijdsverloop – bij een terugkeer naar Colombia nu nog problemen met een guerillabeweging zal ervaren. Eisers stelling dat de guerillabeweging nog steeds de macht heeft in zijn dorp, kan voorts niet slagen nu deze stelling niet nader is onderbouwd. Uit de door eiser overgelegde stukken met betrekking tot geweld in Colombia blijkt wel dat er nog steeds sprake is van paramilitair geweld, maar verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht betoogd dat eiser daarmee nog niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
6.4
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Hieruit volgt dat verweerder ingevolge artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw 2000 bevoegd is eiser een vertrektermijn te onthouden. Eisers betoog dat hem ten onrechte een vertrektermijn is onthouden kan daarom niet slagen. Voorts heeft verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 een inreisverbod tegen eiser kunnen uitvaardigen. Eisers betoog dat hij de mogelijkheid wenst te behouden legaal in Europa te verblijven en in Europa vrienden heeft wonen die hij anders twee jaar lang niet kan bezoeken, vormt geen bijzondere individuele omstandigheid op grond waarvan moet worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Eisers betoog dat hem ten onrechte een inreisverbod van twee jaar is opgelegd, faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.