ECLI:NL:RBDHA:2021:16122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
NL21.9914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigering verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening en minderjarigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, een minderjarige asielzoeker. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelt dat hij minderjarig is en daarom niet aan Italië mag worden overgedragen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in eerdere verklaringen heeft aangegeven meerderjarig te zijn, met een geboortedatum van 1 maart 2001. De rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de geregistreerde leeftijd in Italië onjuist is. De door eiser overgelegde tazkera, die slechts vermeldt dat hij in 2020 17 jaar oud was, is onvoldoende om zijn minderjarigheid te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser meerderjarig is en dat de Dublinverordening van toepassing is.

Eiser heeft ook aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Italië het risico loopt geen toegang te hebben tot opvang en medische zorg. De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser heeft geen asielaanvraag ingediend in Italië en heeft niet onderbouwd dat hij bij terugkeer geen opvang zal krijgen. De rechtbank volgt verweerder in zijn conclusie dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder zijn dat een uitzondering op de Dublinverordening gerechtvaardigd zou zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9914
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.9915, op 13 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
M.O. Salim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek (fictief) aanvaard.
Minderjarigheid
2. Eiser voert in beroep aan dat hij minderjarig is, waardoor hij niet aan Italië mag worden overgedragen. Hij heeft hiertoe zijn originele, gelegaliseerde tazkera overgelegd, waarop vermeld staat dat betrokkene in het jaar 2020 17 jaar oud was. Eiser meent dat hij hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat hij minderjarig was op het moment dat hij op 24 december 2020 asiel aanvroeg in Nederland. Eiser kan zich niet verenigen met het feit dat
verweerder in de beschikking heeft geconcludeerd dat de door hem overgelegde originele, gelegaliseerde tazkera niet als identificerend document zoals bedoeld in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire kan worden aangemerkt. Het had volgens eiser op de weg van verweerder gelegen om Bureau Documenten in te schakelen om onderzoek te doen naar de tazkera, bij twijfel aan de echtheid of inhoud. Eiser voert aan dat op een Afghaanse tazkera (over het algemeen) geen exacte geboortedatum vermeld staat, maar dat er een schatting van de leeftijd wordt gegeven op het moment van afgifte van de tazkera. Dit heeft hij ook onderbouwd met het ambtsbericht over Afghanistan van november 2020 en het landenrapport Afghanistan van UK Home Office van december 2020.
3. De rechtbank stelt ten eerste vast dat eiser zelf tegen de Italiaanse autoriteiten heeft gezegd dat hij meerderjarig is, met een geboortedatum van 1 maart 2001. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)1 mag verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit gaan dat de registratie in een andere lidstaat zorgvuldig heeft plaatsgevonden, zodat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de – in dit geval – in Italië geregistreerde leeftijd onjuist is. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser daarin niet is geslaagd.
4. Eiser dient met identificerende documenten te onderbouwen dat hij minderjarig is. De tazkera die eiser ter onderbouwing van zijn minderjarigheid heeft overgelegd is onvoldoende zwaarwegend om af te zien van de in Italië opgegeven leeftijd, omdat dit document enkel de vermelding bevat dat eiser 17 jaar was in het jaar 2020. Het gaat daarbij volgens de overgelegde informatie om een schatting op het moment van de afgifte. Van eiser mag worden verwacht dat hij met concrete gegevens komt waaruit zijn minderjarigheid blijkt. Zonder vermelding van een geboortedatum voldoet de tazkera niet aan de eisen van paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire, waardoor verweerder de tazkera terecht niet als identificerend document heeft aangemerkt. Anders dan eiser stelt, is het bovendien niet gebleken dat er in het geheel geen geboortedata worden geregistreerd in Afghanistan. Omdat de tazkera geen datum bevat, heeft verweerder de authenticiteit van het document ook niet hoeven onderzoeken. Daarnaast is van belang dat eiser wisselend heeft verklaard over zijn leeftijd. Zo heeft hij in eerste instantie in het gehoor aangegeven dat zijn geboortedatum 17 januari 2003 was en zei hij in de correcties en aanvullingen op dit gehoor dat hij zijn geboortedatum niet wist. Verweerder houdt alles in aanmerking genomen terecht vast aan de meerderjarigheid van eiser. Considerans 13 en artikel 6 van de Dublinverordening, die zien op de belangen van het minderjarige kind, zijn daarom ook niet van toepassing.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Verder voert eiser aan dat hij als Dublinclaimant bij terugkeer naar Italië het risico loopt dat hij geen toegang heeft tot de opvang en medische zorg dan wel pas na een aantal weken. Hierbij verwijst hij naar het AIDA-rapport van 27 mei 2020, pagina 35.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en
1. uitspraak van 15 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2219 en de uitspraak van 28 augustus 2019 ECLI:NL:RVS:2019:2957.
25 februari 20212. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
7. Uit het AIDA-rapport, update mei 2020 blijkt dat er een periode kan voorbijgaan tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag en dat in die tijd de vreemdeling mogelijk geen toegang heeft tot opvangvoorzieningen. In de uitspraak van 15 oktober 2020 heeft de ABRvS dit AIDA-rapport betrokken bij haar beoordeling en geoordeeld dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de uitspraak M.T. tegen Nederland van 23 maart 20213 geoordeeld dat de opvangvoorzieningen in Italië aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Hierbij heeft het EHRM het genoemde AIDA-rapport meegenomen in haar beoordeling. Meer recent heeft het EHRM bevestigd dat de opvangvoorzieningen in Italië voldoen aan de daaraan te stellen eisen, in de uitspraak van A.B e.a. tegen Finland van 27 mei 20214. Hierin is vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij onder andere de circular letter van 8 februari 2021 betrokken en het feit dat er nieuwe wetgeving is met meer waarborgen en waarin bepaalde aanpassingen uit het Salvini-decreet worden teruggedraaid. Het door eiser aangehaalde AIDA-rapport maakt dus niet dat sprake is van een aan het systeem gerelateerd gebrek en een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie.
8. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt niet dat verweerder niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser heeft geen asielaanvraag ingediend in Italië, wat betekent dat hij geen eigen ervaringen heeft met het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij terugkeer naar Italië geen opvang zal krijgen. Bovendien mag verweerder er wegens het claimakkoord van uitgaan dat de asielaanvraag van eiser in Italië in behandeling zal worden genomen en dat hij in lijn met de Richtlijnen en verdragsverplichtingen zal worden behandeld. Als eiser meent dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt, is het aan hem om daarover te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen voor eiser onmogelijk of zinloos is.
9. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 ECLI:EU:C:2021:302.
4 Procedurenummer 41100/19.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. P.J.M. Mol T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.