Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8357
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).
Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.
A.H. van der Wal. Omdat er geen tolk was verschenen, is het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft op 11 juni 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiseres stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren [2000].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van
artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiseres betwist allereerst dat haar verloofde toestemming heeft gegeven voor het binnentreden, zoals staat opgenomen in het proces-verbaal. Daarnaast heeft verweerder geen machtiging tot binnentreden in het dossier gevoegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal omtrent het binnentreden van 1 juni 2021 blijkt, voor zover van belang, het volgende:
“Nadat hoofdagent [hoofdagent] bij kamer A had aangeklopt en aangeroepen met de woorden:“politie”, werd de deur geopend door een man. Vervolgens heeft hoofdagent [hoofdagent] zich gelegitimeerd en het doel van onze komst medegedeeld. Ik, verbalisant 1, zag dat de man toestemming gaf om binnen te komen aan hoofdagent [hoofdagent]. Daarna zijn ook wij verbalisanten en twee vrouwelijke collegae de kamer binnen gegaan.”
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat hij mag uitgaan van de inhoud van dit proces-verbaal, dat op ambtseed is opgemaakt. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet mag uitgaan van de inhoud van dit proces-verbaal. Verweerder heeft verder toegelicht dat de machtiging tot binnentreden niet aan het dossier is toegevoegd omdat geen gebruik is gemaakt van de machtiging nu er met toestemming kon worden binnengetreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiseres betwist ten aanzien van de zware grond 3a dat bij haar sprake is van
“asielshoppen” omdat Nederland het eerste land is waar zij naartoe is gegaan vanuit Italië. Eiseres kan ook niet legaal uitreizen naar Italië, omdat daar een coronatest voor nodig is en zij deze niet wenst af te nemen. Eiseres voert verder aan dat deze grond onvoldoende zwaarwegend is. Ten aanzien van de zware grond onder 3k voert eiseres aan dat verweerder, gelet op de gesprekken met haar waarin zij aangaf niet mee te zullen werken aan overdracht en niet mee te zullen werken aan het afnemen van een coronatest, al had kunnen en moeten weten dat er geen overdracht kon plaatsvinden. Dat maakt dat deze grond niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kon worden gelegd en dat ook deze grond onvoldoende zwaarwegend is. Daarnaast kunnen de bezwaren die eiseres in de Dublinprocedure heeft geuit tegen terugkeer naar Italië niet aan haar worden tegengeworpen in het kader van de inbewaringstelling. Eiseres betwist daarnaast de lichte gronden.
8. Wat eiseres heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Over de zware grond onder 3a is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze grond terecht en voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft in de maatregel onder andere opgenomen dat niet is gebleken dat eiseres in het bezit is geweest van paspoort, een geldig visum en ook anderszins niet is gebleken van een vooraf gegeven toestemming voor verblijf, waardoor verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres op niet voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Hierbij is verder van belang dat, zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20201 volgt, bij de zware grond onder 3a in het algemeen wordt volstaan met een feitelijke toelichting. De feitelijkheid van die zware grond geeft in beginsel grond om aan te nemen dat aan het vereiste van een significant risico op onderduiken is voldaan. Een nadere toelichting waarom uit die zware grond een significant risico op onderduiken volgt, is daarom niet vereist. Verder merkt de rechtbank op dat in de maatregel van bewaring bij deze grond slechts is opgenomen dat de Dublinverordening onder meer in het leven is geroepen om asielshoppen, waarbij de vreemdeling na afwijzing in een lidstaat doorreist naar een andere lidstaat om daar opnieuw een aanvraag in te dienen, te voorkomen en dus niet dat in het specifieke geval van eiseres sprake is van asielshoppen. Tot slot maakt het feit dat eiseres geen coronatest wenst af te leggen waardoor zij niet legaal naar Italië kan terugreizen niet dat de zware grond onder 3a feitelijk onjuist is. Over de zware grond 3k is de rechtbank verder van oordeel dat deze feitelijk juist is en voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft daarbij mee kunnen wegen dat eiseres tijdens het vertrekgesprek met DT&V op 13 april 2021 op de vraag of zij zal meewerken aan een overdracht aan Italië heeft geantwoord dat zij haar eigen weg wel vindt. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voor de motivering van de feitelijke juistheid van deze grond ook heeft kunnen verwijzen naar de verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor in de Dublinprocedure, aangezien zij deze verklaringen op zichzelf niet heeft betwist. Ook bij deze grond geldt tot slot dat het feit dat eiseres heeft gezegd dat zij geen coronatest wenst af te nemen niet maakt dat de grond feitelijk onjuist is of onvoldoende zwaarwegend. De rechtbank merkt verder op dat eiseres de zware grond onder 3m niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze grond aan de maatregel van bewaring ten grondslag kon leggen. Verweerder heeft gemotiveerd dat de uiterste overdrachtstermijn 30 juni 2021 was en dat het niet in de lijn der verwachtingen lag dat eiseres aan vrijwillig vertrek zal meewerken. Daarmee is gedwongen overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk.