ECLI:NL:RBDHA:2021:16105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
NL21.8357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse vrouw. Eiseres, die in Nederland verblijft, heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring rechtmatig was, omdat er voldoende zware gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico op onderduiken en de noodzaak van een overdracht naar Italië op basis van de Dublinverordening. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van het binnentreden door de autoriteiten en de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de inhoud van het proces-verbaal omtrent het binnentreden op ambtseed was opgemaakt en dat verweerder terecht had gesteld dat er geen andere afdoende maatregelen dan bewaring konden worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet disproportioneel was, ook al verbleef eiseres in een asielzoekerscentrum met haar partner. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8357
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.
A.H. van der Wal. Omdat er geen tolk was verschenen, is het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft op 11 juni 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiseres stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren [2000].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van
artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Over het binnentreden
3. Eiseres betwist allereerst dat haar verloofde toestemming heeft gegeven voor het binnentreden, zoals staat opgenomen in het proces-verbaal. Daarnaast heeft verweerder geen machtiging tot binnentreden in het dossier gevoegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het proces-verbaal omtrent het binnentreden van 1 juni 2021 blijkt, voor zover van belang, het volgende:
“Nadat hoofdagent [hoofdagent] bij kamer A had aangeklopt en aangeroepen met de woorden:“politie”, werd de deur geopend door een man. Vervolgens heeft hoofdagent [hoofdagent] zich gelegitimeerd en het doel van onze komst medegedeeld. Ik, verbalisant 1, zag dat de man toestemming gaf om binnen te komen aan hoofdagent [hoofdagent]. Daarna zijn ook wij verbalisanten en twee vrouwelijke collegae de kamer binnen gegaan.”
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat hij mag uitgaan van de inhoud van dit proces-verbaal, dat op ambtseed is opgemaakt. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder niet mag uitgaan van de inhoud van dit proces-verbaal. Verweerder heeft verder toegelicht dat de machtiging tot binnentreden niet aan het dossier is toegevoegd omdat geen gebruik is gemaakt van de machtiging nu er met toestemming kon worden binnengetreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiseres betwist ten aanzien van de zware grond 3a dat bij haar sprake is van
“asielshoppen” omdat Nederland het eerste land is waar zij naartoe is gegaan vanuit Italië. Eiseres kan ook niet legaal uitreizen naar Italië, omdat daar een coronatest voor nodig is en zij deze niet wenst af te nemen. Eiseres voert verder aan dat deze grond onvoldoende zwaarwegend is. Ten aanzien van de zware grond onder 3k voert eiseres aan dat verweerder, gelet op de gesprekken met haar waarin zij aangaf niet mee te zullen werken aan overdracht en niet mee te zullen werken aan het afnemen van een coronatest, al had kunnen en moeten weten dat er geen overdracht kon plaatsvinden. Dat maakt dat deze grond niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kon worden gelegd en dat ook deze grond onvoldoende zwaarwegend is. Daarnaast kunnen de bezwaren die eiseres in de Dublinprocedure heeft geuit tegen terugkeer naar Italië niet aan haar worden tegengeworpen in het kader van de inbewaringstelling. Eiseres betwist daarnaast de lichte gronden.
8. Wat eiseres heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Over de zware grond onder 3a is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze grond terecht en voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft in de maatregel onder andere opgenomen dat niet is gebleken dat eiseres in het bezit is geweest van paspoort, een geldig visum en ook anderszins niet is gebleken van een vooraf gegeven toestemming voor verblijf, waardoor verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres op niet voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Hierbij is verder van belang dat, zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20201 volgt, bij de zware grond onder 3a in het algemeen wordt volstaan met een feitelijke toelichting. De feitelijkheid van die zware grond geeft in beginsel grond om aan te nemen dat aan het vereiste van een significant risico op onderduiken is voldaan. Een nadere toelichting waarom uit die zware grond een significant risico op onderduiken volgt, is daarom niet vereist. Verder merkt de rechtbank op dat in de maatregel van bewaring bij deze grond slechts is opgenomen dat de Dublinverordening onder meer in het leven is geroepen om asielshoppen, waarbij de vreemdeling na afwijzing in een lidstaat doorreist naar een andere lidstaat om daar opnieuw een aanvraag in te dienen, te voorkomen en dus niet dat in het specifieke geval van eiseres sprake is van asielshoppen. Tot slot maakt het feit dat eiseres geen coronatest wenst af te leggen waardoor zij niet legaal naar Italië kan terugreizen niet dat de zware grond onder 3a feitelijk onjuist is. Over de zware grond 3k is de rechtbank verder van oordeel dat deze feitelijk juist is en voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft daarbij mee kunnen wegen dat eiseres tijdens het vertrekgesprek met DT&V op 13 april 2021 op de vraag of zij zal meewerken aan een overdracht aan Italië heeft geantwoord dat zij haar eigen weg wel vindt. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voor de motivering van de feitelijke juistheid van deze grond ook heeft kunnen verwijzen naar de verklaringen van eiseres tijdens het aanmeldgehoor in de Dublinprocedure, aangezien zij deze verklaringen op zichzelf niet heeft betwist. Ook bij deze grond geldt tot slot dat het feit dat eiseres heeft gezegd dat zij geen coronatest wenst af te nemen niet maakt dat de grond feitelijk onjuist is of onvoldoende zwaarwegend. De rechtbank merkt verder op dat eiseres de zware grond onder 3m niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze grond aan de maatregel van bewaring ten grondslag kon leggen. Verweerder heeft gemotiveerd dat de uiterste overdrachtstermijn 30 juni 2021 was en dat het niet in de lijn der verwachtingen lag dat eiseres aan vrijwillig vertrek zal meewerken. Daarmee is gedwongen overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk.

1.ECLI:NL:RVS:2020:829

9. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a, 3k en 3m – en de daarbij gegeven motivering – terecht aan eiseres zijn tegengeworpen. Deze gronden kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiseres over de lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiseres voert verder aan dat er ten tijde van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. Eiseres had van te voren verteld dat zij niet zou meewerken aan een coronatest. Aangezien het hebben van een negatieve coronatest een vereiste is voor het kunnen plaatsvinden van een overdracht aan Italië, was van tevoren al duidelijk dat eiseres niet kon worden overgedragen. Verweerder kon daardoor niet overgaan tot het opleggen van de maatregel van bewaring. De maatregel is hiermee bovendien een pressiemiddel geworden. Dit is in strijd met artikel 5 van het Europese verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11. In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er voorafgaande aan de opheffing van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. Verweerder had al voor het opleggen van de maatregel van bewaring een vlucht voor eiseres geboekt op 8 juni 2021. Verder overweegt de rechtbank dat de maatregel van bewaring is bedoeld om tot een gedwongen overdracht te komen. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat de maatregel van bewaring niet is bedoeld om het afnemen van een coronatest af te dwingen. Dit blijkt ook uit het feit dat de maatregel van bewaring bij eiseres direct is opgeheven nadat zij in bewaring nogmaals heeft laten weten niet te zullen meewerken aan een coronatest. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 5 van het EVRM. Dat eiseres van te voren heeft meegedeeld dat zij niet wilde meewerken aan de test, maakt verder naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij niet in bewaring kon worden gesteld, aangezien zij mogelijk later alsnog van gedachte zou kunnen veranderen en toch zou instemmen met het afnemen van de test. Daarom stond niet op voorhand al vast dat een overdracht niet zou kunnen plaatsvinden. Daarbij is ten slotte van belang dat van eiseres mag worden verwacht dat zij meewerkt aan de verplichting tot terugkeer naar Italië. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder voorafgaande aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel. De maatregel van bewaring is disproportioneel, gelet op de leeftijd van eiseres. Daarnaast verbleef eiseres in een asielzoekerscentrum met haar partner en was er geen reden om aan te nemen dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. Er is dus geen sprake van een significant risico op onttrekken.
13. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 20152 en 10 april 20153 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20144.

2.ECLI:NL:RVS:2015:674

4 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
14. Bij de belangenafweging heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiseres de mogelijkheid die zij heeft gehad om zelf haar vertrek te regelen niet heeft benut. De gronden van de maatregel rechtvaardigen immers al dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Dat eiseres in het asielzoekerscentrum verbleef met haar partner, maakt dat niet anders. Verder heeft verweerder kunnen meewegen dat uit de uitlatingen en houding van eiseres kan worden geconcludeerd dat zij niet wil terugkeren naar Italië en dat het toepassen van een lichter middel daarom niet het gewenste resultaat zou opleveren. De enkele omstandigheid dat eiseres een jongvolwassen vrouw is, maakt verder niet dat de maatregel van bewaring disproportioneel is. Eiseres heeft daartoe ook geen andere omstandigheden aangevoerd. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting niet heeft weersproken dat eiseres een vaste partner heeft die in Nederland verblijft. In dit kader is van belang dat eiseres in het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die maakten dat zij bij haar partner moest blijven en dat zij niet in bewaring kon worden gesteld. Dit had wel op de weg van eiseres gelegen, aangezien het enkele feit dat zij een partner heeft niet maakt dat zij niet in bewaring kan worden gesteld. Daarbij is verder van belang dat bij eiseres en haar partner sprake is van twee aparte verblijfsprocedures. De partner van eiseres is opgenomen in de nationale asielprocedure, omdat is gebleken dat hij een verblijfsvergunning heeft in Italië, terwijl op eiseres de Dublinverordening van toepassing is. De rechtbank volgt verder het standpunt van verweerder dat het feit dat de overdracht op zichzelf een scheiding zou kunnen betekenen tussen eiseres en referent geen omstandigheid is die kan worden betrokken bij het opleggen van de maatregel van bewaring, aangezien dit dient te worden betrokken bij de toelatingsprocedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder mocht concluderen dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast met het oog op de overdracht aan Italië. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
09 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.