Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.8640, NL21.8641, NL21.8642, NL21.8643, NL21.8644 en NL21.8645
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser] ,eiser, V-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer 2] , mede namens hun minderjarige kinderen:
[A], V-nummer: [V-nummer 3] ,
[B], V-nummer: [V-nummer 4] ,
[C]V-nummer: [V-nummer 5]
[D], V-nummer: [V-nummer 6] hierna gezamenlijk eisers
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).
Bij besluiten van 3 juni 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 juni 2021 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eisers stellen de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum 1] 1984 respectievelijk [geboortedatum 2] 1991, [geboortedatum 3] 2016, [geboortedatum 4] 2017, en [geboortedatum 5]
2021.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag
worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eisers:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek; en als lichte gronden vermeld dat eisers:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Bij de maatregel van bewaring van eiser heeft verweerder als extra zware grond vermeld dat hij: 3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken.
4. Eisers betwisten ten aanzien van de zware grond 3a dat sprake is van het naar goeddunken inreizen, omdat Nederland het eerste land is waar zij naartoe zijn gegaan vanuit Italië. Daarnaast geldt het niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen voor elke Dublinclaimant dus deze grond kan niet worden opgelegd in het kader van de maatregel van bewaring. Ten aanzien van de zware grond onder 3k voeren eisers aan dat het enkele bestaan van een overdrachtsbesluit niet voldoende is om een significant risico op onttrekken te kunnen aannemen. Dat geen gevolg is gegeven aan het overdrachtsbesluit is daarvoor ook niet voldoende, omdat zonder coronatest niet naar Italië gevlogen kan worden en eisers deze test niet wensen af te nemen. Verweerder heeft verder bij de motivering van deze grond verwezen naar het aanmeldgehoor, terwijl daarin is verklaard dat er bereidheid bestaat om zelf weg te gaan als dat kan. Verweerder heeft verder voordat de vlucht is geboekt niet eerder gekeken of er bereidheid is om voor de vlucht de coronatest te ondergaan. Eisers betwisten daarnaast de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd.
5. Wat eisers hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Over de zware grond onder 3a is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze grond terecht en voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Hierbij is van belang dat, zoals uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20201 volgt, bij de zware