Overwegingen
1. Eiser stelt de Oekraïense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1989. Eiser heeft verblijfsrecht in Slowakije.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de maatregel van bewaring heeft opgelegd en geen toepassing heeft gegeven aan artikel 59, derde lid, van de Vw. In het gehoor bij de ophouding van 3 juni 2021 heeft eiser ingestemd met uitzetting naar Slowakije. Hij vertelde ook dat hij met de auto naar Nederland is gekomen en ook met zijn auto wenst terug te keren. Ook in het gehoor van 4 juni 2021 voorafgaande aan de maatregel van bewaring heeft eiser opnieuw aangegeven dat hij zelfstandig wenst terug te keren. Dat eiser beschikking heeft over een auto, blijkt ook uit het proces-verbaal van aanhouding. Uit het voorgaande blijkt dus dat eiser zelfstandig wenst terug te keren en dat hij daar de gelegenheid toe had. Niet is gebleken dat verweerder in de maatregel van bewaring heeft getoetst aan artikel 59, derde lid, van de Vw, ondanks dat eiser voor het opleggen daarvan hier een beroep op heeft gedaan. Nu de maatregel van inbewaringstelling toch is opgelegd, is dit onrechtmatig omdat het besluit in strijd met artikel 59, derde lid, van de Vw is genomen. Eiser voert in dit kader subsidiair aan dat verweerder voorafgaande aan de opheffing van de maatregel van bewaring had moeten volstaan met een lichter middel. Verweerder had eiser de gelegenheid moeten geven om zelfstandig met zijn auto Nederland te verlaten. Daarbij is van belang dat eiser al eerder gehoor heeft gegeven aan het eerder opgelegde bevel tot vertrek. Hij kwam terug naar Nederland om boetes te betalen, om te voorkomen dat deze hoger zouden worden. Dat hij de boetes in Slowakije had kunnen betalen, doet daar niet aan af omdat hij hier niet aan had gedacht. Eiser is nu per vliegtuig uitgezet, waardoor zijn auto is achtergebleven in Alkmaar.
6. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van verhoor van 4 juni 2021 in het kader van de ophouding volgt dat eiser heeft verklaard dat hij met zijn auto naar Nederland is gekomen en ook graag met zijn auto wenst terug te keren. Tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 4 juni 2021 heeft eiser verklaard dat hij al terug wilde gaan naar Slowakije en benadrukt hij nogmaals dat hij graag zijn auto wil meenemen. Vervolgens blijkt uit het proces-verbaal dat dit gehoor aan het einde is onderbroken, omdat de toenmalige gemachtigde van eiser hem wilde spreken. Nadat het gehoor is hervat, heeft de gemachtigde expliciet erop gewezen dat eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om terug te keren naar Slowakije omdat de mogelijkheid daartoe bestaat. In het proces-verbaal is vervolgens kort gemotiveerd waarom toch aanleiding wordt gezien om de maatregel van bewaring op te leggen.
7. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van bewaring niet is gemotiveerd waarom geen lichter middel is opgelegd door eiser in de gelegenheid te stellen om zelfstandig terug te keren, ondanks dat hij te kennen heeft gegeven Nederland te willen verlaten en er door de gemachtigde expliciet op is gewezen dat de mogelijkheid daartoe bestaat. Verweerder heeft zich pas ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser zijn vertrekwens onvoldoende concreet heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom geen toepassing is gegeven aan artikel 59, derde lid, van de Vw. In dit verband is verder het volgende van belang.
8. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
9. De rechtbank overweegt dat in de maatregel van bewaring is gemotiveerd dat gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en omdat eiser heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat hij niet naar Nederland mocht reizen geen lichter middel is opgelegd. Daarnaast is gemotiveerd dat door eiser niet overtuigend is gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van zijn vertrek kan volstaan. De rechtbank stelt vast dat verweerder slechts heeft volstaan met een algemene motivering. Verweerder heeft de verklaringen van eiser dat hij zelfstandig wenst terug te keren met zijn auto niet meegewogen. Eiser heeft dit verklaard tijdens de beide gehoren voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Ook heeft eiser tijdens het vertrekgesprek van 8 juli 2021 aangegeven te zullen meewerken aan zijn terugkeer naar Slowakije en benoemt hij nogmaals dat hij een auto heeft in Nederland. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser geen lichter middel is toegepast. Daarbij is verder van belang dat eiser aantoonbaar, nadat hij op 28 februari 2021 een bevel tot terugkeer naar Slowakije heeft gekregen, zelfstandig is teruggekeerd naar Slowakije. Deze beroepsgrond slaagt.
10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
11. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.100,-.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.