ECLI:NL:RBDHA:2021:15780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiseres, een Letse nationaliteit hebbende vrouw, was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was opgelegd op 27 februari 2021, met als reden dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou belemmeren. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij tevens verzocht om schadevergoeding. Op 12 maart 2021 werd de maatregel van bewaring opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was en of eiseres recht had op schadevergoeding.

De rechtbank overwoog dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij rechtmatig in Nederland verbleef. Eiseres had een beschikking ontvangen waarin haar rechtmatig verblijf was beëindigd, en tegen dit besluit waren geen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank concludeerde dat eiseres op de hoogte was van haar verplichtingen en dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat zij bereid was om zelfstandig terug te keren naar Letland.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3375
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Özdemir), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 12 maart 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiseres heeft zich per telefoon laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Letse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiseres voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig waren, omdat het plegen van misdrijven een aantal jaren terug is begaan.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Verweerder heeft ter zitting de grond onder 4e laten vallen. Wat eiseres heeft aangevoerd over de gronden geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten nu de overgebleven gronden niet zijn bestreden en de maatregel kunnen dragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij ten onrechte in bewaring is gesteld omdat zij toegezegd heeft zich aan de op te leggen voorwaarden te zullen houden. Zij heeft een beschikking ontvangen waarin haar rechtmatig verblijf is geëindigd, maar zij heeft niet begrepen dat zij binnen 28 dagen Nederland moest verlaten. Eiseres is een EU-burger en voor EU-burgers gelden strenge voorwaarden om uitgezet te worden. Ze heeft verklaard werk te zoeken en wil de ruimte hebben om zelfstandig terug te keren.
7. Voor zover eiseres stelt dat zij niet onrechtmatig in Nederland verblijft, wijst de rechtbank op het besluit van 20 november 2020, waarbij haar rechtmatig verblijf in Nederland is beëindigd. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit formele rechtskracht heeft. De beschikking is op 1 december 2020 aan haar uitgereikt en de strekking van het besluit is met behulp van een tolk aan haar meegedeeld. Dit is door eiseres niet bestreden. Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat het eiseres duidelijk was dat zij Nederland binnen 28 dagen na de bekendmaking van het besluit had moeten verlaten. Onder deze omstandigheden was verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om haar een nadere termijn te gunnen om zelfstandig Nederland te verlaten. Eiseres heeft haar stelling dat zij in Nederland werk zoekt op geen enkele manier nader onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor zover eiseres stelt dat verweerder had dienen te volstaan met een minder verstrekkende maatregel overweegt de rechtbank het volgende.
9. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan
de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat eiseres tijdens het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling op
27 februari 2021 onder meer heeft verklaard niet bereid te zijn om zelf terug te keren naar Letland en dat zij voldoende middelen had om zelf een reisdocument aan te schaffen, maar dat niet heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien om aan te nemen dat eiseres nu wel zelfstandig naar Letland zou vertrekken. Dat eiseres heeft verklaard dat zij in Letland geen plek heeft om naartoe te gaan geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 mei 2021
en zal worden openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.