ECLI:NL:RBDHA:2021:15758
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf van een Slowaakse gemeenschapsonderdaan
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Slowaakse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in 2000, heeft een beroep gedaan op rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan op basis van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In eerste instantie heeft de Staatssecretaris vastgesteld dat de eiseres geen rechtmatig verblijf had, maar in een later besluit werd dit herzien en werd vastgesteld dat zij vanaf 28 september 2020 rechtmatig verblijf had. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 8 april 2021 heeft de eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres sinds 22 februari 2010 ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat zij gedurende bepaalde periodes een bijstandsuitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de eiseres meer dan vijf jaar in Nederland verblijft, niet is aangetoond dat zij gedurende deze periode rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiseres over haar langdurige verblijf en de relatie met haar ouders in Nederland gewogen, maar heeft geconcludeerd dat zij niet voldoet aan de vereisten voor duurzaam verblijf zoals vastgelegd in artikel 8.17 van het Vb.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten dat de eiseres geen aanspraak kan maken op duurzaam verblijf. Het beroep van de eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.