ECLI:NL:RBDHA:2021:15758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9227
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake rechtmatig verblijf van een Slowaakse gemeenschapsonderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Slowaakse eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, geboren in 2000, heeft een beroep gedaan op rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan op basis van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). In eerste instantie heeft de Staatssecretaris vastgesteld dat de eiseres geen rechtmatig verblijf had, maar in een later besluit werd dit herzien en werd vastgesteld dat zij vanaf 28 september 2020 rechtmatig verblijf had. De eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 april 2021 heeft de eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres sinds 22 februari 2010 ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat zij gedurende bepaalde periodes een bijstandsuitkering heeft ontvangen. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel de eiseres meer dan vijf jaar in Nederland verblijft, niet is aangetoond dat zij gedurende deze periode rechtmatig verblijf heeft gehad. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiseres over haar langdurige verblijf en de relatie met haar ouders in Nederland gewogen, maar heeft geconcludeerd dat zij niet voldoet aan de vereisten voor duurzaam verblijf zoals vastgelegd in artikel 8.17 van het Vb.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht heeft besloten dat de eiseres geen aanspraak kan maken op duurzaam verblijf. Het beroep van de eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 2000, van Slowaakse nationaliteit,eiseres
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehad.
Bij besluit van 19 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en vastgesteld dat eiseres vanaf 28 september 2020 rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8.12 van het Vb.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is verschenen de moeder van eiseres, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft de Slowaakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Eiseres staat sinds 22 februari 2010 ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). Van 24 oktober 2018 tot 11 augustus 2019 en van 28 oktober 2019 tot 30 juni 2020 heeft eiseres een beroep op de algemene middelen gedaan. Zij heeft in deze periodes een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet ontvangen. Sinds 28 september 2020 heeft eiseres een arbeidsovereenkomst en krijgt eiseres zelfstandig inkomsten uit arbeid. De bijstandsuitkering is stopgezet. De door eiseres verrichte arbeid wordt door verweerder aangemerkt als reële en daadwerkelijke arbeid.
In het bestreden besluit stelt verweerder vast dat eiseres sinds 28 september 2020 rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8.12, eerste lid, onder a van het Vb. Tevens stelt verweerder vast dat eiseres geen duurzaam verblijf heeft verworven in de zin van artikel 8.17 van het Vb. Hoewel eiseres minstens vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven, is niet gebleken dat zij gedurende deze gehele periode rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van artikel 8.12 van het Vb.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij hoewel zij pas op 22 februari 2010 is ingeschreven in de BRP zij vanaf haar geboorte ononderbroken in Nederland heeft gewoond. Eiseres is in Nederland naar school geweest en heeft geen enkele band met Slowakije. Zowel de ouders als de jongere broers van eiseres wonen in Nederland. Eiseres stelt te moeten worden aangemerkt als rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn in de zin van artikel 8.7, tweede lid, onder c, van het Vb, waarbij de omstandigheid dat haar ouders niet voldoende inkomsten genereerden daar geen afbreuk aan doet omdat zij geboren en getogen is in Nederland. Hieruit vloeit volgens eiseres voort dat zij vijf jaar rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en aanspraak maakt op duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 van het Vb.
4. Ter zitting heeft eiseres een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 september 2019 [1] en de bijbehorende annotatie, waarbij zij het standpunt heeft ingenomen dat mee moet worden gewogen dat zij gedurende vele jaren van haar verblijf in Nederland geen beroep op de algemene middelen heeft gedaan en dat de Wajong-uitkering van haar vader niet kan worden aangemerkt als een beroep op de algemene middelen. Verweerder heeft verzocht deze beroepsgrond buiten beschouwing te laten. De rechtbank is van oordeel dat het eerst ter zitting naar voren brengen van deze beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde. [2] Voor verweerder was het niet mogelijk om hier op adequate wijze op te reageren. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd waarom zij deze beroepsgrond niet eerder in de voorliggende procedure heeft kunnen aanvoeren. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing.
5. Onder verwijzing naar het rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) [3] en de uitspraak van de ABRvS van 15 november 2017 [4] stelt de rechtbank vast dat eiseres voor de verkrijging van duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 van het Vb niet alleen vijf jaar ononderbroken op het grondgebied van een lidstaat moet hebben verbleven, maar dat ze tevens moet hebben voldaan aan de vereisten van artikel 7 Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn), zoals geïmplementeerd in artikel 8.12 van het Vb. Eiseres heeft meer dan vijf jaar in Nederland verbleven. Eiseres voldoet dus aan het eerste vereiste. Er is echter niet gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiseres dan wel haar moeder gedurende een periode van vijf jaar over voldoende middelen van bestaan beschikten. Eiseres voldoet hiermee niet aan het tweede vereiste voor de verkrijging van duurzaam verblijf. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres geen aanspraak kan maken op duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 van het Vb.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat het niet toekennen van duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 van het Vb in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Zij heeft namelijk intensief contact met haar ouders en andere in Nederland woonachtige familieleden en op grond van artikel 8.12 van het Vb heeft zij een minder bestendig verblijfsrecht waardoor sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiseres heeft rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8.12 van het Vb en wordt niet met enige verwijderingsmaatregel bedreigd. Er is hiermee naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen sprake van enige inmenging in het familie- of privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het feit dat eiseres op grond van artikel 8.12 van het Vb een minder bestendig verblijfsrecht heeft dan op grond van artikel 8.17 van het Vb doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft kunnen besluiten dat eiseres ingevolge genoemde regelgeving niet in aanmerking komt voor duurzaam verblijf in de zin van artikel 8.17 van het Vb.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
(de rechter is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ABRvS, 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2502.
2.Zie bijv. ABRvS, 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1343.
3.HvJEU, 21 december 2011, ECLI:EU:C:2011:866 en HvJEU, 17 april 2018, ECLI:EU:C:2018:256.
4.ABRvS, 15 november 2017 ECLI:NL:RVS:2017:3170.