ECLI:NL:RBDHA:2021:15430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, die onder toezicht staat van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Wortel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 februari 2021, waarbij haar de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel is opgelegd omdat er een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en de voorbereiding van haar vertrek of uitzettingsprocedure belemmert.

Tijdens de zitting op 15 februari 2021 heeft eiseres haar bezwaren tegen de bewaringsgronden toegelicht, waarbij zij onder andere aanvoerde dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is, omdat zij mogelijk niet 'fit to fly' zal worden verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen medische redenen zijn die het zicht op uitzetting in twijfel trekken. Eiseres heeft weliswaar aangegeven dat zij medische klachten heeft, maar er is geen bewijs dat deze klachten haar uitzetting zouden belemmeren.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres overwogen dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom bewaring noodzakelijk is en dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres zijn meegewogen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 17 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1700
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 3 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw K.A. Mensah.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De bewaringsgronden
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat zij geen gevolg zal geven aan haar verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres alle bewaringsgronden betwist, behalve de zware grond 3c en de twee lichte gronden 4c en 4d. Gelet daarop staat niet ter discussie dat eiseres eerder een visum heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hieraan geen gevolg heeft gegeven. Ook staat vast dat eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Deze zware en twee lichte gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
3. Eiseres voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is, omdat ze wellicht niet fit-to-fly zal worden verklaard. Eiseres geeft namelijk meermaals in de gehoren en vertrekgesprekken aan dat zij last heeft van een brandend hoofd. Er is echter nergens in het dossier terug te vinden dat een arts haar heeft onderzocht, terwijl ze wel medicatie slikt. Hierdoor ontbreekt het zicht op uitzetting en is de maatregel van bewaring onrechtmatig.
4. In wat eiseres over haar medische gesteldheid aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is. Uit het dossier blijkt niet dat er zodanige medische problemen zijn dat moet worden getwijfeld aan de mogelijkheid van uitzetting. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
5. Eiseres voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat zij zich tot nu toe altijd aan de meldplicht heeft gehouden. Het is daarom niet nodig om eiseres in bewaring te houden. Dit maakt volgens eiseres de maatregel van bewaring onrechtmatig.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak3 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Weliswaar heeft eiseres zich aan de meldplicht heeft gehouden, maar dit heeft niet tot haar zelfstandig vertrek of een actieve poging daartoe geleid. De rechtbank volgt
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
verweerder daarom in zijn stelling dat een lichter middel in dit geval niet effectief voor de uitzetting van eiser wordt geacht. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank een risico dat eiseres zich aan het toezicht onttrekt. Dit volgt ook uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft in deze zaak dus mogen besluiten dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.