ECLI:NL:RBDHA:2021:15429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Akkas, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 5 februari 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat de eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring werd gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafrechtelijke aanhouding van de eiser niet ter toetsing voorligt, en dat de bewaringsrechter niet kan oordelen over de rechtmatigheid van deze aanhouding. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij niet met zijn telefoon in zijn hand op de stoep fietste, verworpen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris niet verplicht was om een lichter middel, zoals een meldplicht, toe te passen, omdat de omstandigheden van de eiser dit niet rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1835
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Akkas),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer S. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Strafrechtelijk voortraject
1. Allereerst voert eiser aan dat hij ten onrechte strafrechtelijk is aangehouden omdat hij niet met zijn telefoon in zijn hand op de stoep fietste. Eiser erkent dat deze strafrechtelijke aanhouding niet ter toetsing voorligt.
2. Zoals eiser al aangeeft, ligt het voortraject niet ter toetsing voor. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen namelijk niet in geschil is dat hier sprake is van een strafrechtelijke aanhouding en daarover mag de bewaringsrechter niet oordelen. Voor zover aangevoerd als beroepsgrond, slaagt deze niet.
De bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alle gronden heeft betwist, behalve de zware gronden 3b en 3c en de lichte grond 4d. Gelet daarop staat niet ter discussie dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken en eerder een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt, waaraan hij geen gevolg heeft gegeven. Ook staat vast dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Deze twee zware en één lichte grond zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat vrijheidsbeneming in de vorm van bewaring een uiterst middel is. Aangezien eiser nog nooit eerder in vreemdelingenbewaring is gesteld, zou verweerder hem de kans moeten bieden om doormiddel van een meldplicht in vrijheid te werken aan zijn zelfstandige terugkeer.
6. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak3 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser anderhalf jaar geleden met onbekende bestemming uit het AZC is vertrokken en al die tijd geen actie heeft ondernomen om aan reis- of identiteitsdocumenten te komen ten behoeve van zijn (zelfstandig) vertrek. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat een lichter middel in dit geval niet effectief voor de uitzetting van eiser wordt geacht. Gelet daarop bestaat er naar het oordeel
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
van de rechtbank een risico dat eiser zich aan het toezicht onttrekt. Dit volgt ook uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft in deze zaak dus mogen besluiten dat een lichter middel niet zal leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. De beroepsgrond slaag niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.