ECLI:NL:RBDHA:2018:16311

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
5 april 2019
Zaaknummer
AWB 17/16579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning met terugwerkende kracht en gezinshereniging onder Besluit 1/80

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging met haar Turkse echtgenoot, die onder de reikwijdte van artikel 13 van Besluit 1/80 valt. De staatssecretaris had de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken tot 25 september 2012, omdat zij meer dan vier maanden buiten Nederland had verbleven en niet meer voldeed aan de voorwaarden van haar verblijfsvergunning. Eiseres voerde aan dat deze intrekking in strijd was met artikel 13 van Besluit 1/80, dat lidstaten verbiedt nieuwe beperkingen op te leggen aan de toegang tot de arbeidsmarkt van Turkse werknemers en hun gezinsleden.

De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht inderdaad een nieuwe beperking vormde in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. De rechtbank volgde de Europese jurisprudentie die stelt dat een Turkse onderdaan, die een beroep kan doen op Besluit 1/80, alleen kan worden geconfronteerd met intrekking van het verblijfsrecht in geval van frauduleus handelen dat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en oordeelde dat eiseres recht had op gezinshereniging met haar echtgenoot, ongeacht haar rechtmatig verblijf in Nederland.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij de eerdere intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet meer van toepassing is. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/16579
[persoonsnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 juli 2018 in de zaak tussen

[de persoon] ,

geboren op [geboortedatum] 1986, van Turkse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde mr. A. Agayev),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde mr. N. Leander).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken tot 25 september 2012. Bij hetzelfde besluit is de aanvraag van eiseres van 13 december 2016 tot verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verblijf bij [de echtgenoot] ” afgewezen. Het primaire besluit is tevens een terugkeerbesluit. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 november 2017 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Voorts heeft verweerder eiseres in het bezit gesteld van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 (artikel 9 document).
Op 19 december 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Vervolgens heeft de rechtbank aanleiding gezien het onderzoek op 29 maart 2018 te heropenen, om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen over de nationaliteit van haar echtgenoot, tevens referent. Op 30 maart 2018 is deze nadere informatie ontvangen. Bij brief van 2 mei 2018 heeft verweerder gereageerd op de door eiseres overgelegde informatie. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek op 3 juni 2018 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft de Turkse nationaliteit. Zij beschikt sinds 12 januari 2011 over een verblijfsvergunning met als doel “verblijf bij [de echtgenoot] ”. Deze was geldig tot 12 januari 2017.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken met ingang van 25 september 2012 wegens verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland. Hiervan is sprake omdat eiseres voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven. Daarnaast heeft verweerder de verblijfsvergunning ingetrokken, omdat eiseres niet langer voldoet aan het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is verleend. Zij woonde in die maanden immers niet met haar echtgenoot op het adres in Nederland. Verweerder heeft om dezelfde redenen de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder voornoemde intrekking en afwijzing gehandhaafd en eiseres in het bezit gesteld van een artikel 9 document.
3. Eiseres voert aan dat de verblijfsvergunning niet met terugwerkende kracht ingetrokken had mogen worden. Zij heeft als gezinslid van een Turkse werknemer een verblijfsvergunning gekregen en daarom valt zij onder Besluit 1/80 [1] . Verder voert eiseres aan dat intrekking met terugwerkende kracht een nieuwe verzwarende maatregel is die in strijd is met artikel 13 van Besluit 1/80 . Uit het arrest Unal [2] van het HvJEU [3] blijkt dat het verblijfsrecht van een Turkse onderdaan – die een beroep kan doen op Besluit 1/80 – alleen kan worden ingetrokken als sprake is van frauduleus handelen dat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 mei 2015 [4] .
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80.
5. De rechtbank heeft het wettelijk kader opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 13 van Besluit 1/80 mogen de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn (de standstill-bepaling).
6.2
Op grond van artikel 16, eerste lid, van Besluit 1/80 zijn de bepalingen uit Besluit 1/80 van toepassing met ingang van 1 december 1980.
6.3
Niet in geschil is dat referent, gezien zijn arbeidsverleden, Turks werknemer is in de zin van Besluit 1/80. Hij valt daarmee onder de reikwijdte van artikel 13 van Besluit 1/80. In geschil is de vraag of eiseres, als echtgenote van een dergelijke Turkse werknemer, rechten kan ontlenen aan Besluit 1/80. Verweerder stelt van niet, omdat uit artikel 7 van Besluit 1/80 volgens verweerder blijkt dat eiseres gehouden is om drie jaar aaneengesloten in Nederland te verblijven als gezinslid van een Turkse werknemer. Dit is benadrukt in het arrest Pehlivan [5] . Eiseres heeft geen drie jaar ononderbroken bij referent in Nederland gewoond en daarom kan zij geen rechten ontlenen aan Besluit 1/80, aldus verweerder.
6.4
De rechtbank is, anders dan verweerder, van oordeel dat nu referent onder de reikwijdte van artikel 13 van Besluit 1/80 valt eiseres, als echtgenote van referent, zich ook op artikel 13 van Besluit 1/80 kan beroepen. De rechtbank wijst op de arresten Europese Commissie tegen Nederland [6] en Dogan [7] , waaruit kan worden afgeleid dat eiseres een afgeleid recht op gezinshereniging met haar in Nederland wonende en werkende Turkse echtgenoot heeft, ongeacht of zij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Verweerders verwijzing naar het arrest Pehlivan, gaat dan ook niet op.
6.5
In voornoemde door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft de rechtbank onder meer geoordeeld – kort gezegd – dat intrekking van een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht een nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd.
6.6
De rechtbank ziet in onderhavige zaak geen aanleiding om anders te oordelen dan in voornoemde uitspraak is gedaan. Het betoog van eiseres dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 25 september 2012 zich niet verdraagt met artikel 13 van Besluit 1/80 wordt dan ook gevolgd, zodat de beroepsgrond slaagt.
7. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, onvoldoende aanleiding om het geschil thans finaal te beslechten. Het bestreden besluit bevat namelijk naast het besluit ten aanzien van de intrekking van de verblijfsvergunning tevens een besluit ten aanzien van de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning van eiseres. Verweerder zal dus, onder herroeping van het primaire besluit voor zover dit inhoudt dat de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, vervolgens een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiseres moeten nemen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 751,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van schriftelijke inlichtingen na de zitting met een waarde per punt van € 501,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning van eiseres;
- herroept het primaire besluit voor zover daarbij is beslist dat de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht wordt ingetrokken tot 25 september 2012.
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 751,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE Wettelijk kader
Recht van de Europese Unie
Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
Artikel 6
1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:
- na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;
- na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;
- na vier jaar legale arbeid in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.
2. Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.
Artikel 7
Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:
- hebben het recht om — onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang — te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste 3 jaar aldaar legaal wonen;
- hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste 5 jaar aldaar legaal wonen.
Kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen, ongeacht hoe lang zij in de betreffende Lid-Staat wonen, in die Lid-Staat op ieder arbeidsaanbod reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken Lid-Staat heeft gewerkt.
Artikel 13
De Lidstaten van de Gemeenschap en Turkije mogen geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
Nationale regelgeving
Vreemdelingenwet (Vw) 2000
Op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.
Op grond van artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000
In paragraaf B1/6.2.1 van de Vc 2000 is, voor zover hier van belang, bepaald dat verweerder aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, heeft verplaatst. Verweerder neemt daarbij in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Voetnoten

1.Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije.
2.Zaaknummer C-187/10.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie.
5.HvJEU 16 juni 2011, C-484/07
6.HvJEU 29 april 2010, C-92/07
7.HvJEU 10 juli 2014 C-138/13