ECLI:NL:RBDHA:2018:16311
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning met terugwerkende kracht en gezinshereniging onder Besluit 1/80
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging met haar Turkse echtgenoot, die onder de reikwijdte van artikel 13 van Besluit 1/80 valt. De staatssecretaris had de verblijfsvergunning van eiseres met terugwerkende kracht ingetrokken tot 25 september 2012, omdat zij meer dan vier maanden buiten Nederland had verbleven en niet meer voldeed aan de voorwaarden van haar verblijfsvergunning. Eiseres voerde aan dat deze intrekking in strijd was met artikel 13 van Besluit 1/80, dat lidstaten verbiedt nieuwe beperkingen op te leggen aan de toegang tot de arbeidsmarkt van Turkse werknemers en hun gezinsleden.
De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht inderdaad een nieuwe beperking vormde in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80. De rechtbank volgde de Europese jurisprudentie die stelt dat een Turkse onderdaan, die een beroep kan doen op Besluit 1/80, alleen kan worden geconfronteerd met intrekking van het verblijfsrecht in geval van frauduleus handelen dat heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en oordeelde dat eiseres recht had op gezinshereniging met haar echtgenoot, ongeacht haar rechtmatig verblijf in Nederland.
De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, waarbij de eerdere intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht niet meer van toepassing is. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht worden vergoed.