ECLI:NL:RBDHA:2021:15106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
NL20.9703
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Vollebregt - Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende asielaanvraag en vergoeding kosten iMMO-rapport

In deze zaak heeft eiser, van Burundese nationaliteit, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 8 december 2020 ingewilligd op grond van de b-grond van de Vreemdelingenwet, met een ingangsdatum van 25 juli 2018. Eiser is het niet eens met deze beslissing en stelt dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning op de a-grond, met terugwerkende kracht naar de datum van zijn eerste asielaanvraag op 8 april 2008. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten van een iMMO-rapport dat hij heeft laten opstellen ter ondersteuning van zijn asielrelaas.

De rechtbank heeft de zaak op 21 december 2021 behandeld. Eiser is verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de opvolgende asielaanvraag niet kan worden aangemerkt als een verzoek om bestuurlijke heroverweging, en dat de ingangsdatum van de vergunning correct is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de kosten van het iMMO-rapport, dat door eiser is ingediend ter ondersteuning van zijn aanvraag, in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de vergoeding van deze kosten en herroept het besluit in dat opzicht.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en veroordeelt de verweerder tot betaling van de kosten van het iMMO-rapport, vastgesteld op € 4.446,75. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling hiervan. De proceskosten worden vastgesteld op € 5.942,75.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9703

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hofstede),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Eiser heeft op 29 april 2020 beroep, geregistreerd onder NL20.9703, ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij besluit van 8 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De vergunning is verleend met ingang van 25 juli 2018 en geldig tot 25 juli 2023.
Dit besluit is ook een dwangsombesluit. De bestuurlijke dwangsom is vastgesteld op
€ 1442,-. Volgens verweerder is hij geen rechterlijke dwangsom verschuldigd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Burundese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum].
2. Eiser heeft eerder, op 8 april 2008, een asielaanvraag ingediend. Deze is bij besluit van 12 april 2008 afgewezen. Het hiertegen gerichte beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 19 februari 2010 (AWB 08/12930) ongegrond verklaard. Dit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bevestigd bij uitspraak van 18 maart 2010 (201002008/1/V2).
3. Eisers opvolgende asielaanvraag, van 25 juli 2018, is bij besluit van
8 december 2020 ingewilligd. Daarmee is eiser het eens. Hij vindt alleen dat hem op een andere grond asiel had moeten worden verleend en met ingang van de datum van zijn eerste asielaanvraag. Ook vindt hij dat verweerder de kosten van het iMMO-rapport van
9 maart 2018 moet vergoeden, en dat hem naast een bestuurlijke dwangsom ook een rechterlijke dwangsom moet worden toegekend.
4. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Verweerder is met het besluit van 8 december 2020 weliswaar tegemoetgekomen aan het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing, en zijn asielaanvraag is ook ingewilligd, maar verweerder is eiser niet tegemoetgekomen in zijn bezwaren genoemd onder 3. Het beroep van eiser richt zich dan ook op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede tegen dat besluit. Hieronder zal de rechtbank de beroepsgronden van eiser gericht tegen het besluit van 8 december 2020 bespreken.
5. Eiser voert in de eerste plaats aan dat hem een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (de a-grond) - en niet op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (de b-grond) - verleend had moeten worden. Hij heeft, gelet op zijn ervaringen, een gegronde vrees voor vervolging op grond van de (toegedichte) politieke activiteiten van zijn vader en op grond van zijn etnische afkomst.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [1] volgt dat in deze situatie geen belang bestaat om door te procederen. Dit belang ontstaat als verweerder tot intrekking of niet-verlenging van de aan eiser verleende vergunning besluit. Op dat moment kan eiser de beslissing om de vergunning niet op de a-grond te verlenen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering ten volle aan de orde stellen, zonder dat hem daarbij wordt tegengeworpen dat het besluit in zoverre in rechte is komen vast te staan.
Eisers stelling op zitting dat hij toch een belang heeft om door te procederen omdat hij alleen met een verblijfsvergunning op de a-grond in aanmerking kan komen voor een hypotheek, is niet onderbouwd. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Afdeling.
6. Eiser voert ook aan dat de asielvergunning hem verleend had moeten worden met ingang van 8 april 2008, de datum van zijn eerste asielaanvraag. Uit de huidige inwilliging van de asielaanvraag blijkt dat destijds, in 2008, door verweerder een onjuiste beslissing is genomen door het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig te achten en de aanvraag af te wijzen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 1 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:298) waaruit volgt dat in beginsel op grond van artikel 44, tweede lid van de Vw de aanvraag voor een asielvergunning wordt ingewilligd met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Artikel 44, tweede lid, staat er niet aan in de weg dat wordt uitgegaan van een eerdere ingangsdatum dan de datum van de opvolgende aanvraag als de vreemdeling heeft verzocht om een bestuurlijke heroverweging van een eerder oordeel. De opvolgende asielaanvraag is aan te merken als een verzoek tot een bestuurlijke heroverweging van een eerder afwijzend besluit zodat uitgegaan dient te worden van een eerdere ingangsdatum, namelijk 8 april 2008. Op dat moment voldeed eiser aan de wettelijke vereisten om in aanmerking te komen voor een asielvergunning. Destijds zijn de verklaringen van eiser over de door hem ondervonden problemen door verweerder ten onrechte als ongeloofwaardig terzijde geschoven, wat nu kennelijk, als gevolg van het iMMO-rapport, niet langer het geval is.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt ook deze beroepsgrond niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1430) volgt dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging moet worden onderscheiden van een opvolgende asielaanvraag. Een verzoek om bestuurlijke heroverweging doet zich voor als een vreemdeling betoogt dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht (vanaf de datum van die eerdere aanvraag) moet worden ingewilligd.
Artikel 44, tweede lid, van de Vw staat bij een besluit op een verzoek om bestuurlijke heroverweging niet in de weg aan het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met een eerdere ingangsdatum dan de datum van het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Heeft een vreemdeling geen verzoek om bestuurlijke heroverweging gedaan, maar enkel een opvolgende aanvraag ingediend, dan geldt onverkort het in artikel 44, tweede lid, van de Vw neergelegde uitgangspunt dat verweerder bij inwilliging de verblijfsvergunning asiel verleent met ingang van de datum waarop hij de opvolgende aanvraag heeft ontvangen.
Hieruit volgt dat de opvolgende asielaanvraag van eiser, anders dan hij betoogt, niet ook is aan te merken als een verzoek om bestuurlijke heroverweging.
6.1.1
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat de toelichting opvolgende asielaanvraag van 22 oktober 2018 dan wel de correcties en aanvullingen op het rapport gehoor opvolgende aanvraag, van 29 oktober 2018, een verzoek om bestuurlijke heroverweging bevatten.
De rechtbank stelt met verweerder vast dat in de toelichting noch de correcties en aanvullingen is betoogd dat de eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd.
Voor zover eiser stelt dat verweerder het overleggen van het iMMO-rapport van
9 maart 2018, dat ook betrekking heeft op de situatie in 2008, heeft moeten opvatten als een impliciet verzoek om bestuurlijke heroverweging, slaagt deze stelling niet. Van een vreemdeling mag worden verwacht dat hij expliciet verzoekt om de eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht vanaf de datum van die eerdere aanvraag in te willigen. De rechtbank is het eens met verweerder dat eiser niet uitdrukkelijk om een bestuurlijke heroverweging heeft verzocht.
Zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven kan een verzoek om bestuurlijke heroverweging op ieder moment worden ingediend bij verweerder. Dit kan eiser dus alsnog doen.
Verweerder heeft de asielaanvraag in het bestreden besluit dus terecht ingewilligd met ingang van 25 juli 2018.
7. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder de kosten van het iMMO-rapport zou moeten vergoeden. Eiser heeft deze kosten in redelijkheid moeten maken om zijn asielrelaas te staven en deze kosten zijn ook redelijk te achten. Verweerder is daar in de besluitvorming ten onrechte aan voorbij gegaan. Eiser verzoekt de rechtbank te bepalen dat verweerder wordt veroordeeld om op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb tot vergoeding van deze kosten over te gaan.
7.1
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat als een iMMO-rapport wordt ontvangen in een opvolgende aanvraag, verweerder doorgaans niet zal overgaan tot vergoeding van de kosten, ook als het rapport heeft bijgedragen aan de uiteindelijke inwilliging. Dit is anders als een vreemdeling feiten en omstandigheden naar voren brengt op grond waarvan redelijkerwijs niet van hem kan worden verwacht dat hij dit rapport (of ander medisch steunbewijs) eerder kon indienen. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat verweerder deze lijn baseert op het (interne) IND- informatiebericht 2020/129.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eisers beroepsgrond. Verweerder is in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op het verzoek van eiser - gedaan bij brief van
27 maart 2020 - dat de kosten van het iMMO-rapport vergoed zouden moeten worden. Dit levert een motiveringsgebrek op. De rechtbank ziet in de door verweerder gegeven motivering in het verweerschrift - zoals toegelicht ter zitting - geen aanleiding om dit gebrek te passeren of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op dit punt in stand te laten.
De rechtbank ziet aanleiding om ten aanzien van de gevraagde kostenvergoeding zelf in de zaak te voorzien. Daartoe overweegt zij als volgt.
7.2.1
Zoals ook de gemachtigde van eiser op zitting heeft betoogd, komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
De rechtbank is van oordeel dat eiser in redelijkheid het rapport door het iMMO heeft kunnen laten opstellen om zijn asielrelaas en de gevolgen hiervan voor zijn medische situatie te staven. Het iMMO speelt immers in de asielrechtpraktijk een rol van betekenis waar het gaat om het bieden van de mogelijkheid om medisch (steun)bewijs te leveren. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder het asielrelaas van eiser in de vorige procedure niet geloofwaardig heeft geacht en dat tussen partijen niet in geschil is dat de inhoud van het iMMO-rapport in de huidige procedure tot inwilliging van de aanvraag heeft geleid. De kosten van € 4.446,75, zoals vermeld op de overgelegde factuur, komen de rechtbank daarbij niet onredelijk voor en zijn door verweerder ook niet weersproken. De rechtbank stelt deze kosten daarom vast op € 4.446,75. De rechtbank zal verweerder veroordelen tot het betalen van deze kosten aan eiser.
8. Gelet op het hiervoor onder 7.2 geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep
gericht tegen het bestreden besluit gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport. De rechtbank zal het bestreden besluit ook in zoverre herroepen. Verder zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
9. Ten slotte ziet de rechtbank zich nog gesteld voor de vraag of eiser nog een belang
heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
9.1
Eiser betoogt dat verweerder nog steeds niet tijdig een besluit heeft genomen op zijn asielaanvraag, voor zover deze ziet op zijn verzoek om tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw over te gaan en wel met ingang van 8 april 2008. Ook heeft verweerder nog steeds geen besluit genomen over de vergoeding van de kosten van het iMMO rapport. Eiser verzoekt de rechtbank dan ook een rechterlijke dwangsom vast te stellen in die zin dat verweerder binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak op deze punten een nieuw besluit dient te nemen en te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee verweerder deze termijn overschrijdt.
9.2
Anders dan eiser betoogt, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. Dat volgt uit het voorgaande. Immers, eiser heeft geen belang bij doorprocederen over de verleningsgrond, hij heeft geen verzoek om bestuurlijke heroverweging ingediend en verweerder zal door de rechtbank worden veroordeeld tot het betalen van de kosten van het iMMO-rapport. Voor het gegrond verklaren van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, het verweerder opdragen een besluit te nemen op de door eiser aangedragen drie punten en het opleggen van een rechterlijke dwangsom bestaat daarom op dit moment geen aanleiding meer.
10.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is niet-ontvankelijk.
11. Niet is in geschil dat het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen terecht is ingesteld, omdat de wettelijke beslistermijn op 23 januari 2019 is verstreken en de ingebrekestelling van 14 april 2020 geldig is. Verder is het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag;
- verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het bestreden besluit;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover niet is beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten van het iMMO-rapport en herroept het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van € 5.942,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt - Kuipers, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Markwat, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1625.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423.