ECLI:NL:RBDHA:2021:14254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
C/09/620213 / FA RK 21-7388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en voogdij na echtscheiding met betrekking tot kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 22 december 2021, betreft het een verzoek van de vader, [Y], om de onmiddellijke terugkeer van zijn kinderen naar Suriname na een verhuizing naar Nederland door de moeder, [X]. De moeder had de kinderen met toestemming van de vader voor een vakantie naar Nederland meegenomen, maar is niet teruggekeerd. De vader, die de Surinaamse nationaliteit heeft, stelt dat de moeder zonder zijn toestemming de kinderen heeft meegenomen, wat volgens hem ongeoorloofde vasthouding is in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank oordeelt dat de toeziende voogdij van de vader, die op basis van Surinaams recht is vastgesteld, niet impliceert dat hij gezagsrechten heeft in de zin van het Verdrag. De rechtbank concludeert dat de moeder geen toestemming van de vader nodig had voor de verhuizing van de kinderen naar Nederland, en dat er derhalve geen sprake is van ongeoorloofde vasthouding. De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de kinderen af, en benadrukt dat de moeder de kinderen onvoorbereid naar Nederland heeft meegenomen, wat niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank benoemt een bijzondere curator om de belangen van de kinderen te behartigen en merkt op dat de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd zijn na deze beschikking, tenzij er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-7388
Zaaknummer: C/09/620213
Datum beschikking: 22 december 2021

Internationale kinderontvoering

Beschikking in het kader van het op 3 november 2021 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 1] , Suriname,
advocaat: mr. D.D.S. Doelam te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
- een F9-formulier van 26 november 2021, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de brief van 3 december 2021, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het verslag van de bijzondere curator van 7 december 2021;
  • de brief van 8 december 2021, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • een aanvullend verweerschrift van 13 december 2021 van de zijde van de moeder;
  • een brief van 13 december 2021, met bijlage, van de zijde van de vader.
Op 30 november 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. J.T.W. van Ravenstein. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Op genoemde regiezitting is aan partijen de gelegenheid geboden om een crossborder mediation traject te volgen, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, teneinde tot een minnelijke regeling te komen. Partijen hebben daar om hen moverende redenen geen gebruik van gemaakt.
Bij beschikking van deze rechtbank is [bijzondere curator] op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek benoemd tot bijzondere curator over na te noemen kinderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verslag van de bijzondere curator van 7 december 2021.
Op 13 december 2021 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder, bijgestaan door haar advocaat, de bijzondere curator en [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden kinderen te bevelen, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [datum huwelijk] 2014 tot [datum echtscheiding] 2020.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:
- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Suriname,
- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] .
- Bij beschikking van het Kantongerecht in het Eerste Kanton te [plaats] van [datum beschikking] 2021 is de moeder tot voogdes en de vader tot toeziend voogd over de kinderen benoemd. Bij deze beschikking is ook een contactregeling bepaald, waarbij de kinderen bij vader zijn: om het ene weekend van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 17.00 uur, alsmede elke woensdag van 14.00 uur tot 18.00 uur, op feestdagen en verjaardagen van 14.00 tot 18.00 uur en de helft van de schoolvakanties.
- Op 11 augustus 2021 heeft de moeder met de kinderen haar woning te [woonplaats 1] , Suriname verlaten en is met de kinderen naar Nederland vertrokken.
- De vader heeft de Surinaamse nationaliteit, de moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- De vader heeft zich op 18 oktober 2021 gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. [nummer] .

Beoordeling

De vader heeft zijn verzoek gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Hoewel Suriname geen partij is bij het Verdrag, is volgens artikel 2 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) deze wet tevens van toepassing in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die niet door een verdrag worden beheerst.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
De rechtbank ziet in het bepaalde in artikel 2 en 13 lid 3 van de Uitvoeringswet aanleiding de regels van het Verdrag naar analogie toe te passen.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Suriname hadden. Ook niet in geschil is dat de vader toestemming heeft gegeven aan de moeder om met de kinderen naar Nederland op vakantie te gaan van 11 augustus 2021 tot 8 september 2021. Wel in geschil is of de moeder met de kinderen, zonder toestemming van de vader, in Nederland mag blijven. Bepalend daarbij is hier welke betekenis dient te worden gegeven aan de positie van de vader als toeziend voogd, zodat kan worden vastgesteld of in strijd met zijn gezagsrecht is gehandeld.
Volgens de vader houdt deze toeziende voogdij, in combinatie met de actieve rol die hij had in het leven van de kinderen, in dat hij feitelijk het gezagsrecht uitoefende en dat de moeder toestemming aan hem had moeten vragen voor een verhuizing naar Nederland. Wat betreft deze actieve rol stelt de vader dat hij samen met de moeder verantwoordelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader was tijdens het huwelijk kostwinnaar en de moeder zorgde thuis voor de kinderen. Naast zijn werk was de vader zeer betrokken bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. De vader is van mening dat de ouders ook na de echtscheiding nog gezamenlijk met het gezag belast zijn, omdat de kinderen tijdens het huwelijk zijn geboren en in de beschikking van de kantonrechter te Suriname van [datum beschikking] 2021 zorgtaken aan de vader zijn toebedeeld. De vader beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling dat hij nog steeds het gezag over de kinderen uitoefent op een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2017:16424) en een uitspraak van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2017:798). Nu de moeder geen toestemming aan hem heeft gevraagd voor verhuizing naar Nederland met de kinderen, is er sprake van ongeoorloofde vasthouding, aldus de vader. Hij is daarbij van mening dat de moeder, door op deze manier de voogdij uit te oefenen, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de belangen van de kinderen zelf. De moeder heeft de kinderen, zonder dat ze daarop voorbereid waren, op ondoordachte en onzorgvuldige wijze uit hun vertrouwde en veilige leefomgeving weggehaald. De moeder heeft daarbij geen rekening gehouden met de schadelijke gevolgen die dit voor de kinderen kan meebrengen. Bovendien heeft de moeder, door met de kinderen naar Nederland te verhuizen, een inbreuk gemaakt op het recht op omgang dat de vader met de kinderen heeft. Aan de door de kantonrechter te Suriname vastgelegde omgangsregeling kan namelijk geen uitvoering meer worden gegeven nu de kinderen in Nederland verblijven.
De moeder is van mening dat zij als voogdes over de kinderen mag bepalen waar de kinderen wonen, zonder dat zij daarvoor toestemming van de vader nodig heeft. Volgens de moeder is de rol van de toeziend voogd beperkt tot toezichthoudende taken en heeft de toeziend voogd niets van doen met de uitoefening van het gezagsrecht. Er is daarom geen sprake van ongeoorloofde vasthouding, aldus de moeder.
De rechtbank overweegt als volgt. De toeziende voogdij is geregeld in de artikelen 419 tot en met 429 van het Surinaamse Burgerlijk Wetboek (hierna: SBW). Volgens artikel 424 SBW bestaan de verplichtingen van de toeziende voogd in het waarnemen van de belangen van de minderjarige, wanneer deze met die van de voogd in strijd zijn. De artikelen 425 tot en met 427 SBW hebben betrekking op toezicht op verplichtingen van de voogd van vermogensrechtelijke aard. Artikel 428 SBW bepaalt dat de toeziende voogd, indien – samengevat – de voogdij niet wordt uitgeoefend, benoeming van een nieuwe voogd dient te bewerkstelligen en intussen alle daden van voogdij moet verrichten die geen uitstel dulden.
Naar het oordeel van de rechtbank houdt de toeziende voogdij naar Surinaams recht daarom niet in dat aan de vader een gezagsrecht toekomt in de zin van artikel 7 lid 2 onder a van het (analoog toegepaste) Verdrag. Het feit dat een door de rechter vastgestelde omgangsregeling van kracht is en de vader een actieve rol speelt in het leven van de kinderen, maakt dat niet anders, omdat dergelijk intensief contact en betrokkenheid bij het leven van de kinderen immers ook mogelijk is zonder formeel gezag. De twee door de vader aangehaalde uitspraken kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden. In tegenstelling tot wat de vader lijkt te menen, volgt hier niet uit dat sprake is van gezamenlijk gezag bij een voogd en een toeziend voogd. In beide uitspraken is enkel overwogen dat juist de
toeziendvoogd geen wijziging in de verblijfplaats van de kinderen mag brengen zonder toestemming van de voogd.
Dat betekent dat de moeder geen toestemming van de vader nodig had voor de verhuizing van de kinderen naar Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is dus geen sprake van ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag. De manier waarop de moeder heeft gehandeld, verdient verre van de schoonheidsprijs. Het zou de moeder hebben gesierd als zij ten minste met de vader had gesproken over haar voornemen. Dat dit niet mogelijk was, is niet gebleken. De door moeder als reden genoemde angst voor de vader, zowel die van haarzelf als die van de kinderen, strookt niet met het tot op heden regulier plaatsvindende directe contact via onder andere
videocalls.Het strookt evenmin met de door de kantonrechter in Suriname bepaalde ruime contactregeling tussen de vader en de kinderen, het door de moeder tijdens de zitting gedane voorstel dat de vader in de kerstvakantie naar Nederland kan komen en de kinderen een week bij zich kan hebben, noch met de door kinderen gedane positieve uitlatingen over de vader bij de bijzondere curator. Dit nog daargelaten dat angst op zichzelf geen reden voor de moeder kan zijn om elke vorm van overleg met de vader te mijden. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft zij de vader en de kinderen voor een voldongen feit geplaatst. De rechtbank acht de wijze waarop de moeder de kinderen onvoorbereid heeft meegenomen naar Nederland, zonder dat zij afscheid hebben kunnen nemen van hun vader, hun school en hun vriendjes en vriendinnetjes, niet in hun belang. Ook acht de rechtbank de komst naar Nederland zonder op enige wijze daadwerkelijk de voortzetting van het fysieke contact met hun vader te borgen, niet in het belang van de kinderen. Hoewel de moeder onder meer tijdens de zitting heeft verklaard het contact tussen de man en de kinderen niet in de weg te willen staan, heeft zij dit door haar handelswijze feitelijk wel gedaan. Dit is des te meer verdrietig, nu uit het verslag van de bijzondere curator duidelijk naar voren komt dat beide kinderen hun vader missen en beginnen te glunderen als zij over hem spreken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de moeder haar tijdens de zitting gedane toezegging over het bevorderen van het contact tussen de man en de kinderen na zal komen en alles in het werk zal stellen om de kinderen regelmatig persoonlijk contact met hun vader te laten hebben.
Kosten
Nu het verzoek tot teruggeleiding wordt afgewezen, bestaat geen aanleiding de moeder te veroordelen in de kosten. Dit verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de kinderen:
- [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Suriname,
- [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2017 te [geboorteplaats 2] ,
naar Suriname;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van heden als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Dam, A. Emmens en A.M.M. Vingerling, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. P. Hillebrand als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2021.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.