Schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad
4. De vrouw heeft verzocht om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen. Het hof overweegt hieromtrent dat alleen al vanwege het feit dat de rechtbank de bestreden beschikking
nietuitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, schorsing niet mogelijk is. Het hof zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
Toepassing van het HKOV en de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (de Uitvoeringswet)
5. Vaststaat dat Suriname geen Verdragsluitende Staat is in de zin van het HKOV, zodat op grond van de artikelen 2 en 3 van de Uitvoeringswet, waarin is bepaald dat de Uitvoeringswet tevens van toepassing is in de gevallen van internationale ontvoering van kinderen die jonger zijn dan 16 jaren en die niet door een verdrag worden beheerst , artikel 13 lid 3 Uitvoeringswet van toepassing is. Dat artikellid bepaalt dat in de gevallen waarin geen verdrag toepasselijk is de rechter het verzoek kan afwijzen op de gronden vermeld in de artikelen 12, tweede lid, 13 en 20 van het HKOV. Het hof zal voornoemde artikelen van het HKOV, mede gelet op de universele toepassing daarvan, als toetsingskader hanteren.
Ongeoorloofde overbrenging minderjarige
6. Tussen partijen staat vast dat er sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 lid 1 van het HKOV
7. Gezien het feit dat minder dan een jaar is verstreken tussen het niet doen terugkeren van de minderjarige naar Suriname, en het tijdstip van de indiening van het verzoek van de man tot teruggeleiding, moet op grond van artikel 12 HKOV de terugkeer van de minderjarige worden gelast, tenzij sprake is van (een van) de weigeringsgronden van artikel 13 van het HKOV.
8. In artikel 13 van het HKOV is het volgende bepaald:
1. Niettegenstaande het bepaalde in het voorgaande artikel, is de rechterlijke of administratieve autoriteit van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon, de instelling of het lichaam dat zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat:
a. a) de persoon, de instelling of het lichaam dat de zorg had voor de persoon van het kind, het recht betreffende het gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging of het niet doen terugkeren, of naderhand in deze overbrenging of het niet doen terugkeren had toegestemd of berust; of dat
b) er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
2. De rechterlijke of administratieve autoriteit kan eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
3. Bij het beoordelen van de in dit artikel bedoelde omstandigheden, houden de rechterlijke of administratieve autoriteiten rekening met de gegevens omtrent de maatschappelijke omstandigheden van het kind, die zijn verstrekt door de centrale autoriteit of enige andere bevoegde autoriteit van de Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft.
Artikel 13 lid 1 sub a van het HKOV (toestemming of berusting)
9. Het hof overweegt dat zodra de vrouw te kennen gaf niet terug te zullen keren met de minderjarige naar Suriname, de man alles in het werk heeft gesteld om de terugkeer van de minderjarige te bewerkstelligen. Van een berusting van de man in of toestemming met een voortgezet verblijf in Nederland van de minderjarige vanaf 1 januari 2017 is het hof niet gebleken.
Artikel 13 lid 1 sub b van het HKOV (lichamelijk of geestelijk gevaar)
10. Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte beslist dat de minderjarige dient terug te keren naar Suriname. Dit is in strijd met het belang van de minderjarige. De vrouw verwijst naar de uitzonderingsgronden van artikel 13 lid 1 sub b HKOV die verzet tegen terugkeer mogelijk maken. De vrouw vreest dat de man agressief gedrag zal vertonen naar de minderjarige naarmate zij ouder wordt en een eigen wil krijgt. Daar is de man volgens de vrouw niet tegen opgewassen. De vrouw heeft om die reden onvoldoende vertrouwen en veiligheid om zich weer in Suriname te vestigen. Zij heeft inmiddels vaste woonruimte in Den Haag en een baan als verpleegkundige in de gezondheidszorg.
De vrouw heeft geen mogelijkheden en perspectieven in Suriname, nog los van de politiek onveilige situatie in Suriname. Daarnaast kan zij, zo heeft zij ter zitting bij het hof gesteld, in Suriname door de hoge prijzen niet rondkomen van het veel lagere salaris dat zij zou verdienen in Suriname ten opzichte van haar salaris in Nederland. De vrouw kan verder door het verbreken van de relatie met haar vriend niet terugkeren naar Suriname omdat haar voormalige vriend uit een bekende familie komt. Het belang van de minderjarige is er niet bij gediend als de vrouw hier in Nederland woont en de minderjarige in Suriname. De minderjarige is nog te kwetsbaar om in een voor haar ongewisse situatie te belanden in Suriname zonder haar moeder, hetgeen uitdrukkelijk in strijd is met haar belang in de zin van artikel 3 lid 1 IVRK en 8 EVRM.
11. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken. De man betoogt dat terecht is overwogen door de rechtbank dat er geen ernstig risico bestaat dat de minderjarige door haar terugkeer wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel anderszins in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De man betwist de door de vrouw gestelde mishandeling of agressief gedrag, hij is hiervoor ook nooit veroordeeld. De vrouw zou wat de man betreft met de minderjarige kunnen terugkeren naar Suriname. De vrouw kan daar net als voorheen, veilig en ongestoord wonen en werken.
Het belang van de minderjarige verzet zich tegen een langer verblijf in Nederland, aldus de man.
12. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft overwogen dat het beroep van de vrouw op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 aanhef en onder b HKOV niet opgaat. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen de vrouw daarover in hoger beroep nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep zijn er, mede gelet op de in deze toe te passen restrictieve uitleg van de weigeringsgrond (vgl. HR 20 januari 2006, NJ 2006,545 en HR 20 oktober 2006, NJ 2007,383 en 385), onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat sprake is van een ernstig risico dat de minderjarige door haar terugkeer naar Suriname wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. De minderjarige heeft van 2012 tot eind december 2016 in Suriname in gezinsverband met de man gewoond. Gesteld noch gebleken is dat het niet goed ging met de minderjarige aldaar. De minderjarige is daar naar school gegaan. Nadien heeft zij regelmatig contact met de man gehad en zij is ook in Nederland geregeld weekenden dan wel anderszins bij hem (geweest). De man heeft een woning in Nederland vlakbij de woning van de vrouw. Anders dan waar de vrouw kennelijk van uit gaat, zijn de door deze bepaling gestelde voorwaarden niet reeds vervuld op de enkele grond dat het belang van de minderjarige in Suriname minder goed zou zijn gediend dan in Nederland.
13. Het beroep van de vrouw op artikel 3 lid 1 IVRK en artikel 8 EVRM en haar, door de man gemotiveerd weersproken, stelling dat zij niet terug kan gaan naar Suriname als gevolg waarvan het belang van de minderjarige wordt geschaad omdat de minderjarige niet zonder haar moeder in Suriname kan en wil verblijven, maakt het oordeel van het hof niet anders. Uit de stukken in het dossier en, met name, uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat er voor de vrouw geen beletselen zijn om in Suriname te wonen, anders dan economische redenen of het gebrek aan familieleden. Dat door de teruggeleiding naar Suriname, de vrouw en de minderjarige in strijd met het Verdrag voor de rechten van het kind en het EVRM zullen worden gescheiden, is naar het oordeel van het hof, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, door de vrouw dan ook onvoldoende onderbouwd. Het lijkt eerder een bewuste keuze van de vrouw geweest te zijn om Suriname te verlaten en zich in Nederland te vestigen, zo heeft zij al op de dag van haar aankomst in Nederland een arbeidsovereenkomst als verpleegkundige ondertekend.
Artikel 13 lid 2 van het HKOV (verzet van de minderjarige)
14. De vrouw stelt dat de minderjarige uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven niet terug te willen naar Suriname.
15. De man betwist de stelling van de vrouw. De man betoogt dat de rechtbank terecht de stelling van de vrouw dat de minderjarige zich verzet tegen terugkeer naar Suriname heeft gepasseerd.
16. Het hof overweegt als volgt. De minderjarige is in raadkamer door het hof gehoord zoals dat in beginsel in alle kinderontvoeringszaken, waarbij kinderen van zes jaar of ouder betrokken zijn, plaatsvindt. Het hof heeft ter zitting van dit kindgesprek zakelijk verslag gedaan. Aan het verzoek van de vrouw om de minderjarige te horen is daarmee voldaan.
17. Het hof is van oordeel dat hetgeen de minderjarige heeft aangegeven, nog afgezien van de vraag of de minderjarige een mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden, onvoldoende is in het licht van de uitzonderingsbepaling van artikel 13 lid 2 van het HKOV. Van verzet tegen haar terugkeer als bedoeld in laatstgemelde bepaling is niet gebleken. De door de minderjarige geuite bezwaren, die voornamelijk zien op de tijd die zij moet besteden aan school in Suriname, zijn aan te merken als een wens om liever (op een school) in Nederland te blijven, aangezien zij de omstandigheden in Nederland beter/prettiger vindt.
18. Nu geen sprake is van één of meer van de in artikel 13 HKOV genoemde weigeringsgronden, terwijl minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, alsmede gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 13 is overwogen, dient ingevolge artikel 12 lid 1 HKOV de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen.
19. Het hof zal dan ook in zoverre de bestreden beschikking bekrachtigen, met dien verstande dat het hof, nu de door de rechtbank bepaalde datum van teruggeleiding vanwege dit hoger beroep is verstreken en het hof uit de opstelling van de vrouw afleidt dat zij de minderjarige niet zelf naar Suriname zal terugbrengen, de vrouw zal bevelen dat zij de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de man afgeeft uiterlijk op 25 maart 2017, opdat de man de minderjarige zo spoedig mogelijk zelf mee terug kan nemen naar Suriname.