ECLI:NL:RBDHA:2021:14227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
NL 21.1981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libanese eiser en afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Libanese eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 2 februari 2021 was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 25 februari 2021 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de eiser in de gelegenheid te stellen zijn onderzoekswensen kenbaar te maken, waarna de partijen hun standpunten hebben uitgewisseld. De eiser heeft een contra-expertise overgelegd die de echtheid van een uitreisverbod zou ondersteunen, maar de staatssecretaris heeft dit document betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de echtheid van het uitreisverbod. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en vernietigt het besluit van de staatssecretaris. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante aspecten in samenhang moeten worden bekeken. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.946,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.1981
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1969, van Libanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

ProcesverloopMet een besluit van 2 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Syrisch-Libanese taal is verschenen M.D.M. Metig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen zijn onderzoekswensen naar het uitreisverbod kenbaar te maken. Dat heeft eiser gedaan op 12 maart 2021. Verweerder heeft hierop gereageerd op 26 maart 2021. Naar aanleiding daarvan heeft de rechtbank de onderzoeksvragen vastgesteld.
Verweerder heeft vervolgens op 30 april 2021 een rapportage van het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) en op 17 mei 2021 een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten (BD) overgelegd. Op 22 juli 2021 heeft eiser een rapport van een contra-expert overgelegd. Daarna hebben partijen nog éénmaal hun standpunten uitgewisseld.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens op 22 september 2021 gesloten.

Overwegingen

Asielrelaas
1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is op [medio] mei 2008 ’s avonds door mannen van Hezbollah gestopt op weg vanuit zijn werk. Hierbij is eisers vriend in het hoofd geschoten. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij als [functie] een eigen bedrijf heeft. In 2018 is hij door de televisiezender [naam zender] gevraagd een project in Syrië te doen, wat eiser heeft geweigerd vanwege de oorlog. Hierna is eiser meermaals bedreigd door medewerkers van [naam zender] . Volgens eiser is de televisiezender eigendom van Hezbollah. Uiteindelijk is tegen eiser een uitreisverbod uitgevaardigd. Op de dag dat eiser hier achter kwam, heeft hij Libanon verlaten. Eiser vreest dat bij terugkeer zijn paspoort zal worden ingenomen en dat hij zal worden aangehouden en vermoord.
Standpunt verweerder
2.1
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Incident op 8 mei 2008;
Problemen met Hezbollah na weigering project [naam zender] .
2.2
Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (element a) worden door verweerder geloofwaardig geacht. Ook eisers verklaringen over het incident op [medio] mei 2008 (element b) worden geloofwaardig geacht. Deze twee elementen zijn echter niet te herleiden tot één van de gronden van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, waardoor eiser op basis van deze elementen niet kan worden aangemerkt als vluchteling. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat het incident op [medio] mei 2008 tegen hem persoonlijk gericht was en dat de daders daadwerkelijk leden van Hezbollah waren. Eiser heeft zijn leven na het incident ook probleemloos kunnen voortzetten. Eisers gestelde problemen met Hezbollah na weigering van het project van [naam zender] (element c) zijn door verweerder niet geloofwaardig geacht.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan het door hem overgelegde uitreisverbod. Hangende het voornemen heeft verweerder slechts een korte verklaring van het onderzoek van het document overgelegd en niet het resultaat met een nadere motivering van BD. Eiser verwijst naar de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats ‘sHertogenbosch, van 19 januari 2019 [1] , waarin de rechtbank stelt dat uit het M.D. en M.A. arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [2] volgt dat verweerder aandachtig en nauwkeurig onderzoek moet doen naar de schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en dat het weigeren van documenten zonder beoordeling van de authenticiteit, relevantie en bewijskracht een te formalistische aanpak is. Bovendien moet er blijkens Werkinstructie 2014/10 een hoge waarde aan de verklaring van de advocaat over het uitreisverbod worden gehecht. Dit geldt te meer gelet op de positie van de advocaat en het feit dat de advocaat zijn identiteit en beroep met documenten heeft onderbouwd. Uit voornoemd arrest volgt ook dat verweerder rekenschap moet geven aan de aard van de documenten, de wijze waarop eiser aan de documenten is gekomen en hun relevantie voor het asielrelaas. Eiser is verder van mening dat verweerder, gelet op hetgeen bekend is over Hezbollah en het rechtssysteem in Libanon, ten onrechte niet aannemelijk acht dat Hezbollah invloed heeft gehad op het uitvaardigen van het uitreisverbod. Daarbij is van belang dat er geen strafrechtelijk onderzoek naar eiser loopt. Ook betwist hij dat hij op onderdelen tegenstrijdig en vaag zou hebben verklaard. Naar aanleiding van de zitting heeft verweerder nog wel een verklaring over het uitreisverbod van BD overgelegd, maar deze verklaring is volgens eiser niet afdoende. Verweerder heeft ook ten onrechte geen waarde gehecht aan de overgelegde contra-expertise na de schorsing van het onderzoek ter zitting. Eiser verwijst in dit kader naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [3]
Oordeel rechtbank
4.1
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 25 februari 2021 geschorst, omdat de rechtbank een onderzoek naar het uitreisverbod en de omstandigheden waaronder het is verkregen noodzakelijk achtte. Na de schorsing hebben eiser en verweerder eerst hun onderzoekswensen kenbaar gemaakt.
4.2
Verweerder heeft op 30 april 2021 antwoorden gestuurd van het TOELT met betrekking tot de ondertekenaar van het uitreisverbod, [naam 1] , en de uitvoerende partij. Ten aanzien van [naam 1] heeft TOELT op internet informatie gevonden, maar over de uitvoerende partij niet.
4.3
Eiser heeft op 22 juli 2021 een contra-expertise van [naam 2] van HH Expert Consultancy Ltd. overgelegd. Hierin staat onder meer beschreven wat zijn kennis is en hoe hij te werk gaat. Vermeld is om wat voor document het gaat en op welke manier onderzoek is gedaan. Het document is vergeleken met referentiemateriaal. In het rapport staat dat er geen bijzonderheden te zien zijn bij de handgeschreven en de geprinte tekst, en ook niet in de gebruikte tekst en stijl en de wijze waarop de data op het document zijn aangebracht. De conclusie van het rapport is dat het door eiser overgelegde reisdocument hoogstwaarschijnlijk echt is.
4.4
Verweerder heeft op 13 augustus 2021 een reactie van BD op de contra-expertise overgelegd. In deze verklaring staat dat het door eiser overgelegde uitreisverbod geen echtheidskenmerken heeft. Volgens BD is de stempel op het document van matige kwaliteit en zegt de legalisatie niets over de inhoud en echtheid van het document, maar geeft dit aan dat het document is afgegeven door een daartoe bevoegd persoon en dat de handtekening op het document inderdaad tot de ondertekenaar behoort. In de verklaring staat ook dat BD niet of nauwelijks dergelijke uitreisverboden krijgt aangeboden voor onderzoek. In de verklaring staat de volgende conclusie:
“Bureau Documenten onderzoekt op jaarbasis meer dan 50.000 documenten waarvan verreweg het grootste deel geen documenten zijn waarin een grote hoeveelheid echtheidskenmerken zijn aangebracht. Ondanks dit enorme aanbod is het toch mogelijk dat wij van bepaalde documenten geen of te weinig vergelijkingsmateriaal of referentiemateriaal hebben. Het feit dat Hassan Hafidi beweerd wel over het juiste referentiemateriaal te beschikken vind ik dan ook bijzonder. Dat het document is bekeken op het formaat, het logo, de Arabische taal, verder is vergroot en met een microscoop is onderzocht op overschrijvingen, wijzigingen of ander geknoei zien wij als algemeen onderzoek. Dit heeft Bureau Documenten natuurlijk ook vastgesteld, alleen kan op basis van het niet vinden van wijzigingen of overschrijvingen en het juiste logo een document niet positief beoordeeld worden. Om tot een positieve conclusie te komen is in ieder geval ook betrouwbaar vergelijkingsmateriaal nodig. Bureau Documenten ziet ook na het lezen van deze contra-expertise geen aanleiding om de conclusie te wijzigen.”
4.5
De rechtbank merkt allereerst op dat in de ‘Verkorte verklaring van onderzoek documenten’ van BD van 26 januari 2021 alleen staat dat BD geen uitspraak kan doen over de echtheid van het document. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat de reden dat BD geen uitspraak kan doen over de echtheid van het document is dat er onvoldoende vergelijkingsmateriaal beschikbaar is, wat ook wordt bevestigd in verweerders brief van 26 maart 2021. Pas in de beroepsprocedure is BD ingegaan op het door BD zo genoemde algemene onderzoek dat het heeft uitgevoerd, zoals beschreven in rechtsoverweging 4.4. Daarmee blijkt niet dat verweerder zich er bij het nemen van het bestreden besluit van heeft vergewist dat het onderzoek inzichtelijk is en zorgvuldig tot stand is gekomen. Al om die reden is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. In de beroepsfase heeft BD alsnog toegelicht welk onderzoek is verricht. De rechtbank ziet aanleiding om deze reactie hierna te bespreken, nu eiser gelegenheid heeft gehad een contra-expertise in te brengen en beide partijen vervolgens nog hebben kunnen reageren.
4.6
De rechtbank ziet in de door verweerder overgelegde reactie van BD geen aanleiding om te twijfelen aan het rapport van de contra-expert. Uit het onderzoeksrapport van de contra-expert blijkt dat hij meerdere onderzoekstechnieken heeft gebruikt, waaronder ‘forensic comparisons using computer software’, ‘microscopic examinations’, het gebruik van ‘illuminated loups and magnifiers’ en een vergelijkingsonderzoek met soortgelijke documenten. Daarbij is onder meer gekeken naar het format, het embleem van de
Lebanese General Security, de handtekening, de inktstempel, de tekst en de datum van uitgifte van het document. Ook is gezocht naar tekenen van vervalsing of ander geknoei. In de reactie hierop stelt BD dat dit ‘algemeen onderzoek’ is en dat BD ‘natuurlijk’ ook zulk onderzoek heeft gedaan. Dat kan zo zijn, maar uit deze reactie komt niet naar voren dat er op grond van het algemene onderzoek reden is om te oordelen dat het document vals of vervalst is. In de reactie op de contra-expertise acht BD het verder ‘bijzonder’ dat de contra-expert beweert over vergelijkingsmateriaal te bezitten. De rechtbank stelt vast dat de enige onderbouwing voor deze stelling is dat BD zelf geen vergelijkingsmateriaal heeft om het uitreisverbod te onderzoeken. De rechtbank vindt dat een te snelle aanname die een concrete onderbouwing ontbeert. Daarbij moet in acht worden genomen dat de contra-expert in zijn rapport schrijft dat hij in de hoedanigheid van getuige-deskundige en documentonderzoeker honderden officiële en semiofficiële Arabische documenten heeft onderzocht. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat de contra-expert wel over vergelijkingsmateriaal beschikt, ook al beschikt BD daar niet over.
4.7
Verweerder heeft nog verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg. [4] Het betreft in die zaak de vergoeding van de kosten van een door de contra-expert opgestelde contra-expertise. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, is van oordeel dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat de contra-expert in staat is om een volwaardig tegenonderzoek te verrichten. Evenmin is gebleken dat hij over betrouwbaar referentiemateriaal beschikt. Voor zover verweerder hiermee de deskundigheid van de contra-expert in twijfel wil trekken, is hij hierin niet geslaagd, alleen al omdat niet duidelijk is op welke informatie deze uitspraak is gebaseerd. De contra-expert heeft in zijn rapport onderbouwd welke opleiding hij heeft gevolgd en welke scholing hij nog volgt. Daarbij zijn ook verschillende opleidingen in 2021 genoemd. BD is daar niet specifiek op ingegaan.
4.8
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder de door eiser overgelegde contra-expertise niet door middel van de verklaring van BD van tafel heeft kunnen schuiven. De overgelegde contra-expertise bevat naar het oordeel van de rechtbank concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het door verweerder genomen besluit om aan eiser geen asielvergunning te verlenen. Daarbij hecht de rechtbank er belang aan dat er naast het overgelegde uitreisverbod, meer in het voordeel van eiser pleit. Zo volgt uit de op 30 april 2021 overgelegde verklaring van TOELT dat de
Lebanese General Directorate of General Security, die genoemd staat op het uitreisverbod, volgens hun website onder meer verantwoordelijk is voor ‘Preparing notices and pursuits related to investigations, to entry ban, or to travel ban’. Ook blijkt uit de verklaring van TOELT dat in een artikel uit 2015 van de krant Al-Safir staat dat [naam 1] is benoemd tot hoofd van het bureau voor operationele zaken. Deze functie is dezelfde als bij de ondertekening op het uitreisverbod staat vermeld. Het document is ook gelegaliseerd. Daarmee staat vast dat het is ondertekend door [naam 1] en dat hij daartoe bevoegd was. Het is, zoals BD terecht naar voren brengt, formeel inderdaad zo dat een legalisatie niet iets over de inhoud van het document zegt. Niettemin kan de legalisatie toch, afhankelijk van de aard van het document, de echtheid daarvan ondersteunen. In dit geval gaat het om een document van één pagina waarop zowel het uitreisverbod als de handtekening staan van een bevoegd persoon. Dat weegt in het voordeel voor de conclusie dat het om een echt document gaat. Verder heeft eiser eerder in de procedure een verklaring van zijn Libanese advocaat van 7 januari 2021 overgelegd, die eisers asielrelaas omtrent de ontdekking van het uitreisverbod en wat daarna is gebeurd onderschrijft. Bij deze verklaring is ook de advocatenpas van eisers advocaat overgelegd. De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat omdat het een door eiser ingeschakelde advocaat is, aan zijn verklaring geen betekenis toekomt. Tot slot heeft eiser een Libanese antecedentenverklaring overgelegd, waaruit blijkt dat eiser geen veroordelingen op zijn naam heeft staan. De echtheid van dit document is door BD positief beoordeeld op 17 mei 2021.
5. De rechtbank merkt op dat de vraag of het uitreisverbod echt is, cruciaal is bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Gelet daarop en op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet gedragen kan worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, wat in strijd is met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder opnieuw alles in samenhang te bekijken. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.946, waarvan € 450,- voor het inbrengen van een deskundigenrapport en € 1.496,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.946,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.E.A. Naaijkens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Arrest van 19 januari 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0119JUD005868912.
3.Arrest van 10 juni 2021, C-921/19, LH tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, ECLI:EU:C:2021:478.
4.Uitspraak van 23 juli 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8282.