Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is gewond geraakt tijdens de KMS-opleiding ‘Leiding geven onder verzwaarde omstandigheden (LOVO). Tijdens een tactische verplaatsing te voet door bosachtig terrein op 30 september 2020 rond 23:00 uur is zij in een kuil gestapt en heeft daarbij haar kuit- en scheenbeen van haar rechterbeen gebroken. Van dit ongeval is een proces-verbaal opgemaakt.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het ongeval aangemerkt als bedrijfsongeval omdat het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder zij moeten worden verricht en niet aan de schuld of onvoorzichtigheid van eiseres is te wijten. Het ongeval kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als dienstongeval omdat het ongeval niet heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van de militaire dienst onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. In bezwaar heeft verweerder zijn besluit gehandhaafd.
3. De relevante bepalingen zijn opgenomen in een bijlage. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
4. Eiseres betoogt dat er sprake is geweest van oorlogsnabootsende omstandigheden. De militairen moesten een oorlogssituatie simuleren, waarbij zij feitelijk fysiek in een vermoeide toestand werden gebracht. Zij waren al ruim een week aan het oefenen, waarbij zij weinig slaap en eten hadden gehad en veel fysieke inspanning hadden moeten leveren. Zij mochten geen licht voeren en niet hardop praten. Dit alles simuleert volgens eiseres een oorlogssituatie.
Verder was het terrein niet gereedgemaakt zodat uitgeputte cursisten daar veilig in het donker konden lopen. Obstakels zoals boomstammen en kuilen zijn niet verwijderd. Daarom ziet eiseres dat Defensie wel degelijk de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk buiten werking heeft gesteld. Ook daarom is volgens eiseres sprake van buitengewone omstandigheden, zijnde oorlogsnabootsende omstandigheden.
5. Daarnaast betoogt eiseres dat in ieder geval sprake is van een beroepsincident. Zij begaf zich in een gevaarzettende situatie waaraan zij zich vanwege de uitoefening van haar functie niet kon onttrekken. De bospaden zijn niet vooraf aan de oefening geprepareerd en veilig gemaakt. Er werd wel van eiseres verwacht dat zij zich in het donker hierover begaf. Had zij dat niet gedaan dan was zij in de oefening gefaald. Hoewel haar voorganger haar nog had gewaarschuwd voor de kuil, kon zij die in het donker niet opmerken. Zij had geen andere keus dan slechts haar voorganger te volgen, omdat die de kuil had ontweken. Zij kon zich dus ook niet aan de feitelijke kuil onttrekken. Verweerder heeft geen enkele overweging gewijd aan het beroepsincident, waardoor het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep moet al om die reden gegrond worden verklaard.
6. Op 20 oktober 2021 heeft eiseres een verklaring van een instructeur van de LOVO van 7 juli 2021 overgelegd met een uitleg over de door eiseres gevolgde gevechtscursus.
7. Verweerder heeft op de beroepsgronden gereageerd. Ook heeft hij een reactie gegeven op de verklaring van de instructeur. Hij blijft bij wat in het bestreden besluit staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de verklaring van de instructeur buiten beschouwing te laten omdat deze van na het bestreden besluit is en omdat eiseres deze verklaring al veel eerder had kunnen overleggen. De rechtbank ziet geen reden de verklaring buiten beschouwing te laten omdat de verklaring is ingediend ter nadere onderbouwing van een beroepsgrond en dus geen nieuw feit of omstandigheid waarmee verweerder bij zijn besluitvorming geen rekening heeft kunnen houden. Verder acht de rechtbank het moment van indiening van de verklaring niet in strijd met de goede procesorde omdat deze is ingediend binnen de tiendagentermijn. Dat eiseres de verklaring eerder had kunnen overleggen, maakt dit niet anders. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder wel een gedegen reactie op de verklaring heeft kunnen geven. De rechtbank laat de verklaring daarom niet buiten beschouwing.
9. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar bezwaarschrift heeft gesteld dat het ongeval moet worden aangemerkt als dienstongeval. Zij heeft zich daarbij primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van de taak en waaraan zij zich niet kon onttrekken.
In het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd waarom er geen sprake is van een beroepsincident en het ongeval ook niet in die zin niet als dienstongeval kan worden aangemerkt. Dit besluit bevat dus een motiveringsgebrek.
10. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft namelijk in het verweerschrift en op zitting alsnog goed gemotiveerd waarom er ook geen sprake is van een beroepsincident. Niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor is benadeeld.
De rechtbank overweegt dat geen sprake is van een gevaarzettende situatie waaraan eiseres zich niet kon onttrekken als bedoeld in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder b, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV). Zoals uit de Nota van Toelichting bij het Besluit van 19 juni 2014 tot wijziging van de bepalingen inzake volledige schadevergoeding voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers en voor slachtoffers van bedrijfsongevallen onder militairen en onder burgerambtenaren van Defensie alsmede tot invoering van een «ereschuldregeling» voor veteranenblijkt, gaat het dan om gevallen waarin zij door haar werkzaamheden een verhoogd risico loopt, terwijl er evenwel geen sprake is van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Het gaat dan om incidenten tijdens de reguliere vredesbedrijfsvoering waarbij sprake is van een zeker risico dat onlosmakelijk is verbonden aan de uitoefening van de functie, maar waarbij geen direct verband is met de bijzondere taken van de krijgsmacht of de voorbereiding (oefenen) op de uitoefening van deze taken. De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van was, omdat het ongeval van eiseres heeft plaatsgevonden tijdens een opleiding en niet tijdens de normale uitoefening van haar werkzaamheden als militair. Verweerder heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat een oefening als die waarin eiseres gewond is geraakt kan worden stilgelegd of in ieder geval voor de verwonde persoon eindigen, waarmee ook de gevaarzetting eindigt.
11. Verder overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter het oefenen van de uitvoering van de oorlogstaak, waarvoor hij is bestemd, een normaal onderdeel is van het uitoefenen van de militaire dienst door een beroepsmilitair. Volgens de systematiek van artikel 2 van het Besluit AO/IV gebeurd dit in beginsel onder normale omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke maatregelen ter voorkoming van ongevallen worden getroffen. Daarnaast is het mogelijk dat een oorlogstaak wordt geoefend onder buitengewone omstandigheden. De oefening van de desbetreffende oorlogstaak wordt dan gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd.
12. De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor bij punt 4 door eiseres genoemde
omstandigheden niet volgt dat sprake is van een oefening onder oorlogsnabootsende omstandigheden.Dit blijkt ook niet uit de verklaring van de instructeur van 7 juli 2021. Dat eiseres tijdens een tactische verplaatsing in vermoeide toestand met volle bepakking door bosachtig terrein in een kuil is gestapt, is geen aanwijzing dat sprake is van een verhoogd risico in de zin van de onder 8 genoemde rechtspraak. Niet aannemelijk is dat bij de verplaatsingsoefening niet de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen konden worden gehandhaafd, rekening houdend met de omstandigheid dat de oefening plaatsvond in het donker. Dat tijdens de gevechtscursus de reguliere veiligheidsnormen niet in acht zijn genomen juist omdat, zoals eiseres stelt in haar brief van 20 oktober 2021, de cursist moet laten zien te beschikken over de capaciteiten om koste wat kost de taak te volbrengen, blijkt niet uit de door eiseres overgelegde verklaring van de instructeur. In deze verklaring wordt ook helemaal niets over de veiligheidsnormen gezegd.
13. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder het ongeval terecht heeft aangemerkt als bedrijfsongeval. Van een dienstongeval of beroepsincident is geen sprake.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. De rechtbank komt uit op twee punten (1 voor het beroepschrift en 1 voor de zitting), met een waarde van € 748,- per punt en een wegingsfactor 1.