ECLI:NL:RBDHA:2020:12832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Defensie over bedrijfsongeval tijdens militaire training

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een marinier en de staatssecretaris van Defensie. De marinier, eiser, had letsel opgelopen aan zijn rechter knie tijdens de Mountain Warfare Training (MWT) in Schotland in oktober/november 2018. Eiser stelde dat het letsel een dienstongeval was, terwijl de staatssecretaris het ongeval aanmerkte als een bedrijfsongeval. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 22 oktober 2019, waarin het letsel niet als gevolg van een ongeval werd erkend. Het bestreden besluit van 20 januari 2020 herzag dit, maar kwalificeerde het ongeval niet als dienstongeval.

De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond via een skypeverbinding op 9 december 2020. Eiser heeft tijdens de MWT letsel opgelopen tijdens een mars met zware bepakking onder slechte omstandigheden. De rechtbank heeft overwogen of de omstandigheden van het ongeval als buitengewoon konden worden aangemerkt volgens de relevante wetgeving, met name het Besluit AO/IV. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden niet voldeden aan de criteria voor een dienstongeval, omdat de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet geheel of gedeeltelijk buiten werking waren gesteld.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het ongeval van eiser niet plaatsvond onder de bijzondere omstandigheden die vereist zijn voor de kwalificatie als dienstongeval. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.P.A.J. Kamp),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd een letsel van eiser aan te merken als gevolg van een ongeval.
Bij besluit van 20 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder na het bezwaar van eiser het primaire besluit herroepen en in die zin dat wel sprake is van een bedrijfsongeval, maar niet van een dienstongeval als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen (Besluit AO/IV).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid plaatsgevonden via een skypeverbinding op 9 december 2020. Daaraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser heeft tijdens de Mountain Warfare Training (MWT) die eind oktober/begin november 2018 in Schotland plaatsvond letsel opgelopen aan zijn rechter knie. Tijdens een mars op 25 oktober 2018 is eisers rechter knie dik geworden. Na de nachtmars op 26 oktober 2018 kreeg eiser pijn in zijn rechterknie. Op 29 oktober 2018 volgde een tweedaagse mars. De eerste dag van de mars heeft eiser uitgelopen met pijnstilling. Na deze mars is eiser bij de Algemeen Militair Verpleegkundige geweest. Zij dacht aan overbelasting van de knie. De volgende dag was de knie nog dik en is besloten om de tweede dag niet mee te lopen. Terug in het kamp is eiser gezien door een arts. De knie was toen dik dat de knieschijf moeilijk zichtbaar was. Besloten is om eiser pijnstilling te geven en de knie in te tapen. In de eerste week van november had eiser een minder zware week en heeft hij zijn knie minder hoeven belasten. Voorafgaande aan de twee dagen durende eindoefening is eiser naar de ziekenboeg gegaan omdat zijn knie nog steeds pijnlijk en dik was. De arts zei dat de knie overbelast was en dat hij niets kapot kon lopen. Tijdens deze Final Training Exercise (FTX), die plaatsvond van 10 tot en met 13 november 2018, is eiser in nacht van 12 november 2018 tijdens een mars met zware bepakking in de bergen onder slechte terrein- en weersomstandigheden diverse malen op zijn knie ten val gekomen.
Ten gevolge van het letsel van het kraakbeen in zijn rechter knie is eiser arbeidsongeschikt geraakt voor zijn werkzaamheden als marinier.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval en niet als een dienstongeval, omdat geen sprake was van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Omdat het ongeval echter wél in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan eiser opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht (deelname aan (een) bergmars(en)) – en niet aan eisers schuld of onvoorzichtigheid is te wijten – heeft verweerder het ongeval aangemerkt als bedrijfsongeval.
3. Ingevolge artikel 147, derde lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) beslist de minister of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst, van welke beslissing de militair schriftelijk in kennis wordt gesteld. In artikel 7 van het Besluit Aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) wordt, kort gezegd, bij ontslag een aanspraak op een militair invaliditeitspensioen toegekend aan de militair bij wie een invaliditeit met dienstverband is vastgesteld. Onder invaliditeit met dienstverband wordt ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit AO/IV, voor zover hier van belang, verstaan een invaliditeit die het gevolg is van de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden.
4.
Ingevolge artikel 2, zesde lid, van het Besluit AO/IV worden tot de buitengewone omstandigheden in de zin van het vijfde lid mede gerekend:
a. het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico;
b. gevaarzettende situaties die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van zijn taak waaraan de militair zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;
c. afzonderlijk door Onze Minister te bepalen gevallen die bijzonder van aard zijn en waarbij een verhoogd risico aanwezig is;
een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, of de Commandant Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.
5. Tussen partijen is in geschil of bij het deelnemen aan de MWT, dan wel de FTX in bijzonder, sprake was van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.
6. In zijn uitspraak van 14 maart 2013 (ECLI:NL:CRVB:20013:BZ4349) (parachutespringer) heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) overwogen dat ter beantwoording van de vraag of van een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV sprake is, het volgende van belang is.
“Normaal onderdeel van het uitoefenen van de militaire dienst door een beroepsmilitair is het oefenen van de uitvoering van de oorlogstaak, waarvoor hij is bestemd. Blijkens de systematiek van artikel 2 van het Besluit AO/IV geschiedt dit in beginsel onder normale omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke maatregelen ter voorkoming van ongevallen worden getroffen. Daarnaast is het mogelijk dat een oorlogstaak wordt geoefend onder buitengewone omstandigheden. De oefening van de desbetreffende oorlogstaak wordt dan gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd.”
De Raad heeft daaraan toegevoegd dat niet is uitgesloten dat een ongeval, waarbij sprake is geweest van het oefenen van militaire basisvaardigheden van vaktechnische aard, kan worden aangemerkt als een dienstongeval. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 18 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG9497) heeft overwogen is immers beslissend of het oefenen van de desbetreffende vaardigheid daadwerkelijk gebeurde onder oorlogsnabootsende omstandigheden.
7. Eiser stelt dat het ongeval moet worden aangemerkt als dienstongeval. Daartoe voert eiser aan dat de mariniers zich met een mars over een aanzienlijke afstand moesten verplaatsen en dat zij dit deden met zware bepakking, waarbij de bepakking van eiser zwaarder was dan die van de andere mariniers omdat hij als verbindelaar naast de gebruikelijke bepakking een radio moest dragen. In totaal was het gewicht van de bepakking van eiser zo’n vijfenveertig kilo. Daarbij vond de mars plaats onder hevige regenval op zeer onbegaanbare terreinomstandigheden in de bergen. Zowel eiser als zijn mede-mariniers zijn tijdens deze mars meerdere malen uitgegleden en ten val gekomen. Eiser is ondanks het letsel en de pijn aan de rechterknie door blijven gaan.
Verder voert eiser aan dat deze omstandigheden evident het nabootsen van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. Van slechts reguliere omstandigheden zoals bedoeld bij een bedrijfsongeval als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV) en artikel 5 van de Regeling proces-verbaal is geen sprake.
Eiser verwijst naar de uitspraken van deze rechtbank van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12183 en 20 februari 2013, ECLI:NL:RBDH:2013:BZ5024.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1
Voor het inhoudelijk vaststellen van de eventuele invaliditeitsaanspraken van betrokkene komt onder meer geen betekenis toe aan artikel 4, onder a, van de Regeling proces-verbaal van ongeval en rapportage medische aangelegenheden, welke regeling, zoals de Raad in de genoemde uitspraak van 18 december 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BG9497) heeft overwogen slechts een samenstel van regels bevat voor het opmaken van proces-verbaal.” Ook aan de opsomming in de Bijlage III bij die regeling komt voor het vaststellen van eventuele invaliditeitsaanspraken geen doorslaggevende betekenis toe, zoals reeds blijkt uit de toelichting in de aanhef bij die Bijlage III. Daarin is immers vermeld dat het hier gaat om casusposities die slechts een indicatie bieden en waaraan geen rechten kunnen worden ontleend.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor bij punt 6 door eiser genoemde
omstandigheden niet volgt dat sprake is van een oefening onder oorlogsnabootsende omstandigheden. Zoals eiser heeft verklaard was bij hem al voorafgaande aan de FTX een knieletsel vastgesteld. Dat eiser tijdens een mars met zware bepakking in ruig terrein bij slechte weersomstandigheden in een aanvalsoefening enkele keren is gevallen, is geen aanwijzing dat sprake is van een verhoogd risico als omschreven in de uitspraak van de Raad genoemd bij punt 5. Niet aannemelijk is dat bij de verplaatsings- en aanvalsoefening niet de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen konden worden gehandhaafd, rekening houdend met de omstandigheid dat de oefening plaatsvond in het donker.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat het ongeval van eiser qua risico niet vergelijkbaar met de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van deze rechtbank van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12183 en 20 februari 2013, ECLI:NL:RBDH:2013:BZ5024. In de eerstgenoemde zaak ging het om een oefening die niet was beschreven in de betreffende opleidingssyllabus, maar werd uitgevoerd op initiatief van de instructeur. Het betrof een afdaaloefening met volle, met oorlogsbepakking vergelijkbare, bepakking, van 10 m hoogte. De oefening vond ongezekerd plaats en er waren geen andere beschermende middelen. De instructeurs deden niet meer dan aangeven wanneer de betrokkene kon afdalen en wanneer zij een noodstop moest uitvoeren. In de tweede zaak betrof de oefening het doorlopen van een militaire verdedigingsbaan en het ‘house of pain’. De Raad heeft bij uitspraak van 29 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:219 de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geoordeeld dat deelname aan de eindoefening en met name de zelfverdedigingsbaan voor de betrokkene een verhoogd risico inhield. De Raad heeft van belang geacht dat het de bedoeling was om tijdens de eindoefening specifieke oorlogsomstandigheden na te bootsen en dat met het oog daarop de deelnemer slechts in beperkte mate was voorzien in beschermende middelen. Daardoor is een verhoogd risico op letsel voor de deelnemers ontstaan. De Raad acht voorts aannemelijk dat teneinde een oorlogssituatie na te bootsen, het niet de bedoeling was dat de instructeur die werd ingezet bij de militaire zelfverdedigingsbaan en toezicht hield op de oefening, ingreep om aan het geweld een eind te maken, terwijl dat in een normale setting, bijvoorbeeld in de sportzaal, wel het geval is.
8.4.
Geconcludeerd wordt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het eiser overkomen ongeval niet plaatsvond in een situatie als omschreven in artikel 2, zesde lid, aanhef en onder a, van het Besluit AO/IV.
Van omstandigheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit AO/IV is geen sprake, zoals eiser ter zitting heeft beaamd. Verweerder heeft dan ook terecht zijn besluit om het ongeval aan te merken als een bedrijfsongeval gehandhaafd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.