In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een marinier en de staatssecretaris van Defensie. De marinier, eiser, had letsel opgelopen aan zijn rechter knie tijdens de Mountain Warfare Training (MWT) in Schotland in oktober/november 2018. Eiser stelde dat het letsel een dienstongeval was, terwijl de staatssecretaris het ongeval aanmerkte als een bedrijfsongeval. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 22 oktober 2019, waarin het letsel niet als gevolg van een ongeval werd erkend. Het bestreden besluit van 20 januari 2020 herzag dit, maar kwalificeerde het ongeval niet als dienstongeval.
De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij het onderzoek ter zitting plaatsvond via een skypeverbinding op 9 december 2020. Eiser heeft tijdens de MWT letsel opgelopen tijdens een mars met zware bepakking onder slechte omstandigheden. De rechtbank heeft overwogen of de omstandigheden van het ongeval als buitengewoon konden worden aangemerkt volgens de relevante wetgeving, met name het Besluit AO/IV. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden niet voldeden aan de criteria voor een dienstongeval, omdat de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet geheel of gedeeltelijk buiten werking waren gesteld.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het ongeval van eiser niet plaatsvond onder de bijzondere omstandigheden die vereist zijn voor de kwalificatie als dienstongeval. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.