ECLI:NL:RBDHA:2020:7685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring van een bedrijfsongeval tijdens militaire oefening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, sergeant bij de Koninklijke Landmacht, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser was tijdens een brancardrace op 22 maart 2019 geblesseerd geraakt aan zijn linkerknie. De staatssecretaris had het ongeval aangemerkt als een bedrijfsongeval, maar de eiser stelde dat het een dienstongeval was. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder de brancardrace plaatsvond niet wezenlijk afweken van de normale omstandigheden voor een militaire oefening. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen niet waren nageleefd. De eiser had aangevoerd dat de oefening onder buitengewone omstandigheden had plaatsgevonden, maar de rechtbank vond dat de aanwezigheid van instructeurs en medisch personeel voldoende waarborgen bood voor de veiligheid. De rechtbank verwierp het beroep van de eiser en verklaarde het ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en ambtenarenrecht, en de eiser had de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Schurgers).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het ongeval dat eiser op 22 maart 2019 is overkomen aangemerkt als bedrijfsongeval.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Eiser heeft deelgenomen aan het onderzoek, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 22 maart 2019 heeft eiser, sergeant (KL), deelgenomen aan een oefening die onderdeel was van zijn vakopleiding. Eiser is tijdens een brandcardrace geblesseerd geraakt aan zijn linkerknie. Tijdens het onderzoek heeft eiser verklaard dat de knie nog niet volledig is hersteld en dat niet zeker is of hij kan terugkeren in zijn functie.
Het bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat voor de beoordeling of er sprake is van een bedrijfsongeval of van een dienstongeval van doorslaggevend belang is of tijdens de brancardrace sprake was van een situatie waarbij niet alle gebruikelijke veiligheidsmaatregelen werden of konden worden gehandhaafd. Daarvan is naar de mening van verweerder niet gebleken. Tijdens de brancardrace was een instructeur aanwezig. Tevens was geneeskundig personeel aanwezig, onder leiding van de instructeur.
Voorts is niet gebleken dat de oefening plaatsvond onder omstandigheden waarbij niet alle gebruikelijke veiligheidsmaatregelen werden of konden worden gehandhaafd. Dat er sprake was van een aaneenschakeling van oefeningen met slaapdeprivatie als gevolg maakt dit niet anders. Aan de brief van de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan niet die waarde worden toegedicht die eiser voorstaat. Het onderzoek van de Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kent een geheel ander beoordelingskader dan de beoordeling van verweerder.
Het betoog van eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat wel degelijk sprake is van een dienstongeval. Dat er tijdens de oefening een instructeur en medisch personeel aanwezig waren, doet niet af aan de omstandigheden waaronder de oefening werd verricht. Hij heeft daartoe verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12183.
De instructeur heeft het parcours op de tankbaan nabij de Oirschotse heide zo uitgezet dat eiser en zijn medecursisten werden geconfronteerd met een route die als oorlogsnabootsend moest worden beschouwd. Door de weersomstandigheden stonden de kuilen op het parcours vol met water. De oefening had ook op asfalt kunnen plaatsvinden of op een terrein waaruit de kuilen waren gehaald. Daarnaast was sprake van maximale slaapdeprivatie bij de cursisten ten tijde van het afleggen van het parcours. Tot slot is aan eiser medegedeeld dat hij niet van de route af mocht wijken op het moment dat hij het parcours aflegde. Omdat verweerder niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen heeft getroffen ter voorkoming van ongevallen, waardoor de oefening onder buitengewone omstandigheden heeft plaatsgevonden, zoals die zich bij een daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen, stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van een dienstongeval. De brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 juli 2019 is daarvoor ook een aanwijzing, aldus eiser.
Juridisch kader
4. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is normaal onderdeel van het uitoefenen van de militaire dienst door een beroepsmilitair het oefenen van de uitvoering van de oorlogstaak, waarvoor hij is bestemd. Blijkens de systematiek van artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (het Besluit) geschiedt dit in beginsel onder normale omstandigheden, waarbij alle gebruikelijke maatregelen ter voorkoming van ongevallen worden getroffen. Daarnaast is het mogelijk dat een oorlogstaak wordt geoefend onder buitengewone omstandigheden. De oefening van de desbetreffende oorlogstaak wordt dan gedaan onder nabootsing van bijzondere omstandigheden, zoals die zich bij daadwerkelijk operationeel optreden in een oorlogssituatie kunnen voordoen en waarbij deze bijzondere omstandigheden een verhoogd risico op verwonding of letsel met zich meebrengen. In het algemeen zal dit verhoogde risico aanwezig zijn wanneer, juist om de oorlogssituatie realistisch na te bootsen, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen (kunnen) worden gehandhaafd. Zie de uitspraak van 29 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:219.
6. De omstandigheden waaronder eiser op 22 maart 2019 de brancardrace heeft afgelegd weken naar het oordeel van de rechtbank niet in bijzondere mate af van de normale omstandigheden waarmee een militair tijdens een oefening wordt geconfronteerd.
In zijn brief van 2 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vermeld dat het ongeval van eiser plaatsvond tijdens een oefening op niveau 4 en dat bij een oefening op niveau 4 de Arbowet niet van toepassing is. Niet gebleken is echter dat tijdens de brancardrace, die een deel was van de oefening van 22 maart 2019, niet alle normaal gebruikelijke veiligheidsmaatregelen waren getroffen. Niet is gebleken bijvoorbeeld dat de instructeur geen aanwijzingen mocht geven om een ongeval te voorkomen. Dat een brancardrace mogelijk is onder veiligere omstandigheden, bijvoorbeeld op een andere ondergrond of wanneer militairen minder vermoeid zijn, betekent niet dat sprake is van een verhoogd risico in de zin van de rechtspraak over dit onderwerp. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 25 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:654. De zaak die heeft geleid tot die uitspraak is naar het oordeel van de rechtbank vergelijkbaar met deze zaak.
7. De rechtbank oordeelt het ongeval van eiser qua risico niet vergelijkbaar met de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van deze rechtbank van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:12183. In die zaak ging het om een oefening die niet was beschreven in de betreffende opleidingssyllabus, maar werd uitgevoerd op initiatief van de instructeur. Het betrof een afdaaloefening met volle, met oorlogsbepakking vergelijkbare, bepakking, van 10 m hoogte. De oefening vond ongezekerd plaats en er waren geen andere beschermende middelen. De instructeurs deden niet meer dan aangeven wanneer de betrokkene kon afdalen en wanneer zij een noodstop moest uitvoeren.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 augustus 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Op grond van artikel 147, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wordt naar regels bij ministeriële regeling te stellen van elk ongeval dat aan een militair in werkelijke dienst tijdens de uitoefening van de dienst is overkomen zo spoedig mogelijk een proces-verbaal opgemaakt. De militair is verplicht, zodra hij daartoe redelijkerwijs in staat is, kennis te geven van een hem overkomen ongeval als vorenbedoeld aan zijn commandant.
Op grond van artikel 147, derde lid, van het AMAR beslist Onze Minister of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst, van welke beslissing de militair schriftelijk in kennis wordt gesteld.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt voor de toepassing van dit besluit onder arbeidsongeschiktheid met dienstverband verstaan: een arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken, die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit wordt voor de toepassing van dit besluit onder invaliditeit met dienstverband verstaan een invaliditeit van ten minste 10% ten gevolge van:
a. verwonding, ziekten of gebreken, welke zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden;
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verbonden, dan wel welke tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen of vermoeienissen; of
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting zijn gekomen of verergerd mede door inwerking van bijzondere, zeer nadelige invloeden, waaraan de beroepsmilitair in verband met de uitoefening van de militaire dienst in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden is blootgesteld geweest.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Besluit wordt onder buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden verstaan:
a. een uitzonderingstoestand in de zin van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden;
b. de deelname aan operaties ter bevordering of handhaving van de internationale rechtsorde;
c. de verlening van bijstand, zoals onder meer bedoeld in artikel 71 Wetboek van Militair Strafrecht, de artikelen 57, 58 of 59 van de Politiewet 2012 en artikel 146, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor zover sprake is van een verhoogd risico.
Op grond van artikel 2, zesde lid, van het Besluit worden tot de buitengewone omstandigheden in de zin van het vijfde lid mede gerekend:
a. het onder oorlogsnabootsende omstandigheden in praktijk brengen van theoretisch onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van oorlogstaken te verwerven, op te voeren of te onderhouden, voor zover sprake is van een verhoogd risico;
b. gevaarzettende situaties die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van zijn taak waaraan de militair zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;
c. afzonderlijk door Onze Minister te bepalen gevallen die bijzonder van aard zijn en waarbij een verhoogd risico aanwezig is;
een en ander voor zover de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen ter bescherming van de gezondheid geheel of gedeeltelijk door de Commandant Zeestrijdkrachten, de Commandant Landstrijdkrachten, de Commandant Luchtstrijdkrachten, of de Commandant Koninklijke Marechaussee buiten werking zijn gesteld.