ECLI:NL:RBDHA:2021:13609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de mate van invaliditeit van een militair met PTSS na hernieuwde vaststelling van het invaliditeitspensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een militair, en de minister van Defensie over de herbeoordeling van zijn invaliditeitspensioen. Eiser had eerder een invaliditeitspensioen van 22,92% toegekend gekregen, maar na een herbeoordeling was dit percentage vastgesteld op 15,42%. Eiser was van mening dat deze herbeoordeling onterecht was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten, die voortvloeien uit een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van zijn uitzendingen naar Libanon en de Sinaï.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij eiser zijn bezwaren tegen het bestreden besluit van de minister naar voren heeft gebracht. Eiser stelde dat de subrubrieken zelfzorg en basale communicatie niet correct waren toegepast, waardoor zijn mate van invaliditeit kunstmatig laag werd gehouden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsarts voldoende onderbouwing had gegeven voor de vastgestelde scores.

De rechtbank heeft ook de juridische kaders besproken, waaronder de relevante regelgeving en de toepassing van het PTSS Protocol. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister op juiste gronden de mate van invaliditeit had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de subrubrieken buiten toepassing te laten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J. van der Torn),
en

de minister van Defensie (voorheen de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 5 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het militair invaliditeitspensioen van eiser hernieuwd vastgesteld op 15,42% met ingang van 1 december 2020. Daarbij is een medische eindtoestand aangenomen.
Bij besluit van 25 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2021.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is als militair gedurende zijn diensttijd driemaal uitgezonden. Tweemaal naar Libanon (1980 en 1981) en eenmaal naar de Sinaï woestijn (1982). Als gevolg van de uitzendingen lijdt eiser aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Eiser is met ingang van 14 oktober 2015 een militair invaliditeitspensioen toegekend naar een mate van invaliditeit van 22,92%. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder na een herbeoordeling de mate van invaliditeit op juiste gronden heeft vastgesteld op 15,42% (afgerond 16%).
Wat vindt eiser?
2. Aan het bestreden besluit zijn ten grondslag gelegd het verzekeringsgeneeskundig rapport van verzekeringsarts A. Meij van 26 oktober 2020 en de brief van verzekeringsarts R. Bhaggoe van 17 februari 2021. Deze rapportages zijn niet onaantastbaar. Eiser acht zich verdergaand beperkt dan door verweerder is aangenomen. Eiser meent dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar al zijn klachten en onvoldoende informatie is betrokken bij de beoordeling. Eiser acht de toegekende scores te laag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De subrubrieken zelfzorg en basale communicatie
3.1.
Eiser stelt dat de subrubrieken zelfzorg (subrubriek 1) en basale communicatie (subrubriek 5) buiten toepassing dienen te worden gelaten omdat deze de mate van invaliditeit kunstmatig laag houden. De subrubriek zelfzorg is nauwelijks relevant en voor basale communicatie moet altijd een nul worden gescoord. Dit blijkt uit het Beleidshandboek MIO-SMO.
Dat is volgens eiser in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
3.2.
In artikel 13, eerste lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen (Stb. 1997, 67) is bepaald dat bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband wordt uitgegaan van de War Pensions Committee-schaal (WPC-schaal). Ingevolge het tweede lid kan de minister in bepaalde gevallen afwijken van de WPC-schaal dan wel aanwijzingen geven ter nadere invulling van de toepassing ervan.
Op 1 juli 2008 is in werking getreden de ministeriële regeling van 27 juni 2008 (Stcrt. 2009, 11661) (Regeling). Deze is met terugwerkende kracht gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 februari 2012 (Stcrt. 2012, 3183). Op grond van artikel 1 van de Regeling worden, voor zover hier van belang, bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband ter nadere invulling van de WPC-schaal de volgende protocollen en richtlijn gehanteerd:
a. (…);
b. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stressstoornis (PTSS Protocol), bij de Regeling gevoegd als bijlage 2;
c. (…).
3.3.
De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift. Het betoog van eisers komt neer op een exceptieve toetsing van de Regeling. Deze toetsing houdt volgens de hoogste bestuursrechter [1] het volgende in:
“Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Daarnaast komt in de rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld in de uitspraak van 19 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2441, tot uitdrukking dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige gebreken kunnen kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn.”
3.4.
De hoogste bestuursrechter heeft eerder overwogen [2] dat het PTSS Protocol over het geheel genomen geen dusdanige gebreken vertoont dat het niet of slechts onder toepassing van een correctiefactor aan een invaliditeitsbeoordeling ten grondslag mag worden gelegd. Het protocol als zodanig kan de voor een wet in materiële zin geldende terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan.
3.5.
Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om daarover anders te oordelen. Zoals de hoogste bestuursrechter in de genoemde uitspraak heeft overwogen, ontbreekt een algemeen aanvaarde standaard voor invaliditeitsbeoordelingen en biedt de wijze van totstandkoming van het PTSS Protocol voldoende waarborg dat het daarin neergelegde stelsel in overeenstemming is met de actuele stand van de medische wetenschap.
Bovendien heeft verweerder gemotiveerd betwist dat voor de subrubrieken zelfzorg en basale communicatie altijd een nul moet worden gescoord. Wanneer bijvoorbeeld een militair met PTSS zichzelf niet verzorgt en erop moet worden gewezen dat hij moet douchen, kan wel sprake zijn van een score op het punt van zelfzorg. Wanneer PTSS leidt tot een vergelijkbare situatie als bij een psychose kan ook een score worden gegeven bij de subrubriek basale communicatie. [3]
De rechtbank ziet daarom geen grond om de subrubrieken 1 en 5 wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing te laten.
3.6.
Anders dan namens eiser ter zitting is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts voor de onderbouwing van zijn advies over de mate waarin de betrokkene psychische beperkingen ondervindt op de subrubrieken genoemd in het PTSS-protocol, mag verwijzen naar de pagina’s uit het verzekeringsgeneeskundig rapport waarop hij zich baseert en waarin steun is te vinden voor het advies. De verzekeringsarts hoeft bij betwisting niet op iedere afzonderlijke passage uit de anamnese in te gaan, nu het gaat om het totale beeld van de beperkingen dat uit de rapportage naar voren komt.
De subrubriek seksuele functie
3.7.
Eiser vindt dat de beoordelend verzekeringsarts ten onrechte stelt dat eiser geen seksuele functiestoornissen heeft. Eiser merkt op dat uit het psychiatrisch rapport van 30 augustus 2017 van prof. dr. van Marle volgt dat het libido van eiser intact is, maar dat er een jarenlange angst voor intimiteit bestaat. Door eisers psychische klachten lukt het hem niet om empathie voor zijn partner op te brengen. Eiser stelt dan ook dat het ontbreken van seksualiteit voortvloeit uit zijn psychische stoornis in de vorm van angst en het ontbreken van empathie.
Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat in het Beleidshandboek MIO – SMO is bepaald dat het voorheen vereiste criterium van een specifieke behandeling met objectivering vanuit de behandelende sector is komen te vervallen en dat het gaat om verlies aan functioneren.
3.8.
De rechtbank is het niet met eiser eens. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage geschreven dat het ontbreken van seksualiteit iets is waar eiser zich boos over maakt; relatieproblemen spelen nog steeds een rol. Het actuele beeld is volgens de reactie van de verzekeringsarts op de beroepsgronden te vinden op de pagina’s 4, 5, 6 en 7 van het verzekeringsgeneeskundig rapport van 20 juni 2020. Eiser benoemt op pagina 5 dat hij zelf geen seksuele problemen heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts hiermee voldoende heeft onderbouwd dat eiser geen seksuele functiestoornissen heeft, die moeten leiden tot het aannemen van een beperking in de subrubriek seksuele functie.
Verweerder stelt verder terecht dat de subrubriek 4 ziet op beperkingen van het seksuele functioneren en niet beperkingen met het aangaan van een seksuele relatie.
Structuur aanbrengen (subrubriek 8)
3.9.
Eiser stelt dat ten minste een beperking klasse 1 moet worden aangenomen op de subrubriek structuur aanbrengen, nu wel degelijk sprake is van het vergeten van taken en niet adequaat kunnen voltooien van taken en zijn partner alle administratie op zich heeft genomen. Zoals uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages blijkt heeft de partner van eiser zowel de bankrekening en het betalingsverkeer als de administratie van eiser overgenomen, omdat toen eiser dit nog zelf deed dit resulteerde in schulden en aanmaningen. Verder is eiser na zijn behandeling weer terug aan het werk gegaan, maar heeft een veel lagere functie moeten aanvaarden. Eiser kan vanwege zijn klachten en beperkingen zijn functie als teamcoach niet meer volbrengen. Dit komt met name doordat hij niet meer in staat is het administratieve deel van zijn oude functie uit te voeren.
3.10.
De rechtbank is het ook op dit punt niet eens met eiser. De verzekeringsarts heeft geadviseerd dat eiser in staat is om concentratie en aandacht vol te houden. Eiser kan volgens de verzekeringsarts zelfstandig complexe taken in het dagelijks leven voltooien (werk, klussen) en handelt daarbij doelmatig. Bij de vorige beoordeling was eiser niet in staat om te werken. Inmiddels is eiser weer aan het werk. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts hiermee voldoende heeft onderbouwd dat waar bij de vorige beoordeling nog een beperking klasse 1 werd aangenomen, thans geen beperking meer aanwezig is die moet leiden tot een score. Dat eisers partner de administratie doet is onvoldoende om aan te nemen dat eiser niet in staat moet worden geacht om de eigen rekening en betalingsverkeer te beheren en het advies van de verzekeringsarts voor onjuist moet worden gehouden.
De overige ter zitting genoemde passages leiden niet tot het oordeel dat het advies van de verzekeringsarts voor onjuist moet worden gehouden.
Omgaan met stressvolle gebeurtenissen (subrubriek 10)
3.11.
Eiser stelt dat verweerder ten onrechte een beperking klasse 1 heeft aangenomen in plaats van klasse 2. Hij stelt dat zijn situatie met betrekking tot het omgaan met stressvolle gebeurtenissen niet is gewijzigd. Anders dan de verzekeringsarts heeft aangenomen heeft eiser niet soms maar dagelijks moeite om onder de spanning van alledaagse stress normale levensactiviteiten vol te houden. Eiser kan niet tegen normale huis-tuin-en-keuken-geluiden omdat deze prikkels voor triggers zorgen.
3.12.
Ook op dit punt is de rechtbank het niet met eiser eens. De beoordelend verzekeringsarts adviseert dat eiser soms, maar niet elke dag, moeite heeft om onder de spanning van alledaagse stress normale levensactiviteiten vol te houden. Eiser werkt en richt zich op zijn hobby, mountainbiken. Volgens de verzekeringsarts raakt eiser gemakkelijk geïrriteerd bij kleine tegenslagen maar weet hij zijn gedrag beter te corrigeren dan bij de vorige beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts hiermee voldoende heeft onderbouwd dat waar bij de vorige beoordeling nog een beperking klasse 2 aanwezig was, thans een beperking klasse 1 moet worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts zijn conclusies kunnen baseren op de uit het onderzoek naar voor gekomen feiten. De verzekeringsarts heeft reeds rekening gehouden met de huidige klachten van eiser zoals irritatie, onrust en last van geluiden.
Het advies van de verzekeringsarts is gebaseerd op een uitgebreide anamnese, zodat van een motiveringsgebrek geen sprake is.
3.13.
Het beroep is ongegrond
3.14.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016
2.Uitspraak van de CRvB van 13 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3830
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2422