ECLI:NL:CRVB:2020:2422

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
19/759 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van militair invaliditeitspensioen en de beoordeling van alcoholafhankelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen aan appellant, die als dienstplichtig militair van 25 april 1984 tot 17 oktober 1984 naar Libanon was uitgezonden. Appellant had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS), die hij tijdens zijn uitzending had opgelopen. De staatssecretaris van Defensie had aanvankelijk het verzoek afgewezen, maar later het bezwaar gegrond verklaard en een pensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 13%.

De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad beoordeelt of de alcoholafhankelijkheid van appellant in overwegende mate door de militaire dienst is veroorzaakt. De Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de alcoholafhankelijkheid in overwegende mate door de dienst is ontstaan, en dat de staatssecretaris terecht geen dienstverband heeft aangenomen voor de stoornis in het gebruik van alcohol.

Daarnaast heeft appellant betoogd dat de toegekende scores op de beoordelingslijst te laag zijn. De Raad oordeelt dat de onderbouwing van de scores door de verzekeringsartsen deugdelijk is en dat appellant geen medische gegevens heeft ingebracht die de inschatting van zijn invaliditeit in twijfel trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de mate van invaliditeit op goede gronden is vastgesteld op 13%.

Uitspraak

19.759 MPW

Datum uitspraak: 8 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 januari 2019, 18/872 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de Staatssecretaris van Defensie. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. T.J. van der Torn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Torn. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als dienstplichtig militair van 25 april 1984 tot 17 oktober 1984 in het kader van de [naam missie] naar Libanon uitgezonden geweest.
1.2.
Op 21 juni 2016 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege - voor zover hier van belang - psychische klachten, gediagnosticeerd als een posttraumatische stressstoornis (PTSS), opgelopen tijdens zijn uitzending naar Libanon.
1.3.
Bij besluit van 27 december 2016 heeft de staatssecretaris dit verzoek vanwege het ontbreken van dienstverband afgewezen. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van het geneeskundig onderzoek van verzekeringsarts H.W. Kharagjitsing van 15 december 2016.
1.4.
Bij besluit van 20 december 2017 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het tegen dit besluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en appellant per 24 juni 2015 een militair invaliditeitspensioen toegekend, berekend naar een mate van invaliditeit van 13%. De staatssecretaris heeft dit besluit gebaseerd op het advies van verzekeringsarts M.A. Koop van 11 december 2017. Daarin is voor wat betreft de PTSS aangenomen dat sprake is van een verergerend dienstverband. Voor het alcoholgebruik is geen dienstverband aangenomen. De score op de subrubriek mobiliteit is verhoogd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding (toekenning van de wettelijke rente) afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Alcoholafhankelijkheid
4.1.
Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat voor wat betreft het alcoholgebruik geen dienstverband kan worden aangenomen. Appellant heeft verder betoogd dat hem op dit punt het voordeel van de twijfel moet worden gegeven. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. Met de staatssecretaris stelt de Raad vast dat uit het PTSS-Protocol volgt dat toerekening van een co-morbide stoornis, in dit geval alcoholafhankelijkheid, plaatsvindt indien de traumatische gebeurtenis wordt geacht “in overwegende mate” een rol te hebben gespeeld bij het ontstaan van de co-morbiditeit. In de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts van de staatssecretaris een expertise aangevraagd bij psychiater dr. F.B. van der Wurff. Van der Wurff heeft in zijn rapportage van 9 augustus 2017 geconcludeerd dat het aannemelijk is dat er “in enige mate” verband bestaat tussen de stoornis in het alcoholgebruik en de uitoefening van de militaire dienst (uitzending naar Libanon). Tegelijkertijd heeft Van der Wurff geconcludeerd dat hij onvoldoende betrouwbaar een antwoord kan geven op de vraag of de stoornis in alcoholgebruik zich ook zonder de uitzending zou hebben ontwikkeld. Volgens deze psychiater heeft de stoornis in alcoholgebruik een autonoom patroon gekregen, dus losstaand van de klachten van de PTSS. De staatssecretaris mocht bij zijn oordeel afgaan op het oordeel van de verzekeringsartsen en de expertise van de psychiater. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat de alcoholafhankelijkheid in overwegende mate veroorzaakt is door de dienst. Nu zich in de gedingstukken geen medische informatie bevindt waaruit het tegendeel zou kunnen blijken, is voor de stoornis in het gebruik van alcohol terecht geen dienstverband aangenomen.
Mate van invaliditeit
4.2.
Appellant heeft betoogd dat de toegekende scores op de beoordelingslijst, met uitzondering van die met betrekking tot de score op subrubriek 3 (slapen), te laag zijn en met een of twee punten moeten worden verhoogd. Daartoe heeft appellant verwezen naar de beoordelingslijst zoals hij die zelf heeft ingevuld en naar de schriftelijke verklaring van zijn partner. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 15 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:42) zal de bestuursrechter in (hoger) beroep beoordelen of de toegekende scores, alle medische gegevens in aanmerking genomen, deugdelijk, consistent en inzichtelijk zijn onderbouwd. Deze rechterlijke beoordeling leidt in dit geval niet tot de conclusie dat de onderbouwing van de scores tekortschiet. In zijn totaliteit kan de rapportage van de verzekeringsartsen, waarvan de expertise van Van der Wurff deel uitmaakt, de gemaakte keuzes dragen. Dat appellant aan de hand van een eigen invulling van de beoordelingslijst tot een hoger invaliditeitspercentage is gekomen, kan dat niet anders maken. Het bepalen van de mate van invaliditeit aan de hand van de beoordelingslijst vergt, zoals daarbij uitdrukkelijk is vermeld, medische deskundigheid. Appellant heeft geen medische gegevens ingebracht die reden geven de door de verzekeringsartsen gemaakte inschatting van zijn invaliditeit in twijfel te trekken. Dat appellant niet in de gelegenheid is gesteld om gebruik te maken van zijn inzage- en correctierecht op de rapportage van de verzekeringsarts kan hem niet baten, omdat hij de gelegenheid heeft gehad zijn commentaar in de bezwaarfase in te brengen en verder omdat hij bij Van der Wurff wel gebruik heeft kunnen maken van dit recht. Nu het expertiserapport van Van der Wurff integraal deel uitmaakt van de medische onderbouwing van de besluitvorming van de staatssecretaris ziet de Raad niet in dat appellant door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad.
4.3.
Tot slot heeft appellant betoogd, dat de score op subrubriek 5 (basale communicatie) in het geheel niet mag worden meegenomen, omdat in het Medisch beleidsboek BMB-IMO, PTSS Protocol (Beleidsboek) zou zijn vermeld dat vanaf 23 mei 2011 niet op deze subrubriek gescoord kan en mag worden. Deze subrubriek houdt nu enkel nog de mate van invaliditeit kunstmatig laag, aldus appellant. Met de staatssecretaris is de Raad van oordeel dat dit argument berust op een onjuiste lezing van het Beleidsboek. De daarin gegeven toelichting zegt immers, dat deze subrubriek in het algemeen met een klasse 0 zal worden gewaardeerd, omdat het bij deze rubriek gaat om de waardering van psychotische toestandsbeelden met langdurig en ernstig communicatief disfunctioneren, wat bij PTSS in het algemeen niet voorkomt. Omdat er nu eenmaal uitzonderingen mogelijk zijn, waarbij als voorbeeld een PTSS met dissociaties is genoemd, kan ook hoger dan 0 worden gescoord. Uit deze toelichting volgt niet, anders dan appellant stelt, dat de subrubriek in het geheel niet mag worden meegenomen bij de beoordeling. De conclusie is dat de mate van invaliditeit op goede gronden is vastgesteld op 13%.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en H. Lagas als leden, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F.E.M. Boon