ECLI:NL:RBDHA:2021:13512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
20-2986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand op basis van termijnoverschrijding

Op 8 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Sprakel, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), vertegenwoordigd door M. Haji. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand van € 145,-, welke aanvraag door verweerder op 6 september 2019 was afgewezen. Verweerder had eiser wel bijzondere bijstand voor griffierecht toegekend, maar de aanvraag voor de eigen bijdrage was afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 3 maart 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 3 november 2021 de zaak behandeld via een beeldverbinding. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de termijn waarbinnen de aanvraag moest worden ingediend en dat de informatie hierover niet duidelijk was. De rechtbank overwoog dat de regelgeving en de uitvoeringsregels voldoende kenbaar waren voor eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn aanvraag meer dan een maand na het moment waarop hij op de hoogte had moeten zijn van de kosten had ingediend, en dat verweerder daarom terecht de aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder
(gemachtigde: M. Haji).

Procesverloop

In het besluit van 6 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser bijzondere bijstand voor griffierecht toegekend en de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor rechtsbijstand van € 145,- op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. De Raad voor Rechtsbijstand (RvR) heeft eiser bij beschikking van 4 juli 2019 op aanvraag een toevoeging toegekend. De RvR heeft in die beschikking de door eiser aan zijn advocaat te betalen eigen bijdrage vastgesteld op € 145,-. Eisers advocaat heeft de eigen bijdrage en het griffierecht van € 47,00 bij nota van 13 augustus 2019 aan eiser in rekening gebracht.
1.2
Op 22 augustus 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor griffierecht van € 47,- en voor een eigen bijdrage voor rechtsbijstand van € 145,-.
1.3
In het primaire besluit heeft verweerder besloten om eisers aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Pw voor griffierecht van € 47,- toe te kennen en de eigen bijdrage voor rechtsbijstand van € 145,- af te wijzen, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Aan dit besluit heeft verweerder artikel 6 van de Uitvoeringsregels bijzondere bijstand ISD Bollenstreek 2016 (de Uitvoeringsregels) en artikel 44 van de Pw ten grondslag gelegd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, conform het advies van de ambtelijke commissie bezwaarschriften ISD Bollenstreek van 3 maart 2020, gehandhaafd. Verweerder heeft hierin overwogen dat, nu eiser zijn aanvraag niet heeft ingediend binnen één maand nadat hij de beschikking van de RvR heeft ontvangen, eiser niet met succes een beroep kan doen op de uitzonderingsregel van artikel 6, tweede lid, van de Uitvoeringsregels. Verweerder ziet in de wet- en regelgeving verder geen aanknopingspunten voor toekenning van een aanvraag voor bijzondere bijstand die nog later (dan één maand nadat de kosten zijn gemaakt of duidelijk is geworden wat de kosten zijn die voor eigen rekening blijven) is ingediend, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Bijzondere omstandigheden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt en daarvan is ook niet gebleken, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat in de voor hem beschikbare informatie op geen enkele wijze staat vermeld dat de aanvraag binnen een maand moet zijn ingediend. Door dit in beleidsstukken te vermelden is dat niet aanstonds kenbaar uit de voor eiser beschikbare bronnen. Als het moment van aanvragen belangrijk is, dient dat volgens eiser duidelijk te zijn aangegeven op in de voor het publiek bestemde informatie. Eiser heeft zijn aanvraag bijzondere bijstand ingediend op het moment dat er voor hem een betalingsverplichting ontstond na ontvangst van de nota van zijn advocaat en in ieder geval ruim binnen de gestelde termijn van een maand. Dit is weliswaar niet helemaal in lijn met wat de beleidsregels daarover zeggen, maar wel volledig in lijn met wat daarover in de informatie voor aanvragers te vinden is. Verder voert eiser aan dat de toekennende beslissing van de RvR de reden is dat onduidelijkheid ontstaat over wanneer aangevraagd moet worden. De beleidsregel heeft het over het indienen van een aanvraag voordat de kosten zijn gemaakt of niet later dan een maand nadat de kosten zijn gemaakt. In de beslissing van de RvR die aan de belanghebbende wordt gestuurd staat dat eiser de eigen bijdrage aan zijn advocaat moet betalen en niet aan de Raad. Op dat moment zijn er nog geen kosten gemaakt, aldus eiser.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5. Gebleken is dat de Uitvoeringsregels op de website van de ISD Bollenstreek zijn gepubliceerd. Daarmee zijn de Uitvoeringsregels naar het oordeel van de rechtbank voor burgers en dus ook voor eiser voldoende kenbaar.
6.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Uitvoeringsregels kan, in aansluiting op de hoofdregel van artikel 44 van de Pw, geen (bijzondere) bijstand worden verleend voor kosten die gemaakt zijn vóór de dag dat de aanvraag is ingediend.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel 6 kan, in afwijking van het in het eerste lid gestelde, bijzondere bijstand worden toegekend voor kosten die zijn gemaakt vóór de aanvraag bijzondere bijstand, mits de aanvraag is ingediend binnen één maand nadat de kosten zijn gemaakt of duidelijk is geworden wat de kosten zijn die voor eigen rekening blijven én de noodzaak van de kosten nog kan worden vastgesteld.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld zijn uitspraken van 18 februari 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:327) en van
15 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4374) komen de kosten van rechtsbijstand op wanneer de rechtsbijstandsverlener het besluit van de RvR tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen. Op deze dag wordt de rechtzoekende geacht op de hoogte te zijn van de toevoeging en de eigen bijdrage, omdat die mede namens hem door de rechtsbijstandsverlener is aangevraagd.
6.3
De rechtbank ziet geen aanleiding om deze rechtspraak van de CRvB in dit geval niet te volgen. Met de beschikking van de RvR van 4 juli 2019 is duidelijk geworden wat de kosten van rechtsbijstand zijn die voor rekening van eiser komen. Niet betwist is dat eiser daags na 4 juli 2019 kennis heeft kunnen nemen van die beschikking. Daarom had eiser naar het oordeel van de rechtbank op grond van het tweede lid van artikel 6 van de Uitvoeringsregels kunnen en moeten begrijpen dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand uiterlijk binnen 1 maand na 4 juli 2019 moest worden ingediend om gehonoreerd te kunnen worden. Daarbij geldt dat eiser werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener die hem kort na ontvangst van de toevoeging had kunnen informeren dat hij op tijd zijn aanvraag om bijzondere bijstand moest indienen.
7.1
Daarnaast is in de uitspraak van de CRvB van 15 november 2016 overwogen dat de door het college in die zaak gehanteerde vaste gedragslijn - die vergelijkbaar is met artikel 6, tweede lid, van verweerders Uitvoeringsregels - moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Gelet op deze uitspraak van de CRvB moet naar het oordeel van de rechtbank ook artikel 6, tweede lid, van de Uitvoeringsregels als buitenwettelijk begunstigend beleid worden aangemerkt.
7.2
Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraken van
12 oktober 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2522) en van 12 juli 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509) wordt door de bestuursrechter slechts getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast en is de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht niet aan de orde. Gelet op deze rechtspraak van de CRvB is de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank ook in het geval van eiser niet aan de orde.
8. Aangezien eiser de aanvraag op 22 augustus 2019 heeft ingediend, zijnde meer dan een maand nadat hij bekend had moeten zijn met de hoogte van de eigen bijdrage voor de kosten van rechtsbijstand, heeft verweerder door de aanvraag af te wijzen conform zijn beleid gehandeld, zodat sprake is van consistente beleidstoepassing. Daarom heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand naar het oordeel van de rechtbank in het primaire besluit op goede gronden afgewezen en dit besluit bij het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
9. Het beroep is daarom ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021.
griffier
rechter
de griffier is buiten staat te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.