ECLI:NL:RBDHA:2021:13301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/2366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering; ontvankelijkheid bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, drs. [eiser], en de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de opschorting van zijn bijstandsuitkering, die door verweerder was opgelegd op 31 december 2020, en tegen de daaropvolgende niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar op 9 februari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar, ondanks dat de opschorting van de bijstand inmiddels ongedaan was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de opschorting niet gevolgd was door een intrekking op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, en dat de intrekking van de bijstandsuitkering op een andere grond nog niet in rechte vaststond. Hierdoor bleef het procesbelang van eiser bestaan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser was vrijgesteld van het betalen van griffierecht, en er waren geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2366

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2021 in de zaak tussen

drs. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

ISD Bollenstreek, Intergemeentelijke Sociale Dienst, verweerder

(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 december 2020 opgeschort.
In het besluit van 9 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dat betekent dat eiser in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2.1.
Nadat in 2019 was gebleken dat eiser maandelijks een voorlopige teruggave van de Belastingdienst ontving, heeft verweerder eiser in de brief van 24 december 2020 verzocht om de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2019 te overleggen, zodat aan de hand daarvan eisers recht op bijstand over 2019 kan worden herberekend. Daarnaast heeft eiser in december 2020 zijn woning verkocht. Verweerder heeft daarom in de voormelde brief eiser ook gevraagd informatie met betrekking tot die verkoop te overleggen. Eiser diende deze gegevens uiterlijk 30 december 2020 te overleggen. Omdat eiser niet aan dat verzoek heeft voldaan, heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser diende de gevraagde stukken uiterlijk 11 januari 2021 alsnog te overleggen.
2.2.
Nadat verweerder de termijn voor het indienen van de stukken in de brief van 11 januari 2021 had verlengd tot 15 januari 2021 en eiser de gevraagde stukken had ingediend, heeft verweerder in de brief van 15 januari 2021 om aanvullende gegevens gevraagd. Vervolgens heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser in het besluit van 1 februari 2021 vanaf 11 december 2020 ingetrokken. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het vermogen van eiser na de verkoop van zijn woning de grens van het vrij te laten vermogen overschrijdt. Dit besluit staat nog niet in rechte vast, nu dit het onderwerp van geschil is in het beroep met zaaknummer SGR 21/5122
.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiser in het bestreden besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder overweegt daartoe dat de opschorting van de bijstand reeds ongedaan is gemaakt. De bijstandsuitkering over de maand december 2020 is op 5 februari 2021 aan eiser uitbetaald. Daarnaast is eisers bijstandsuitkering met het besluit van 1 februari 2021 per 11 december 2020 ingetrokken op grond van een andere grondslag dan artikel 54, vierde lid, van de Pw. Volgens verweerder heeft eiser daarom geen belang meer bij de beoordeling van zijn bezwaar.
4. Eiser voert aan dat hij wel belang heeft bij de behandeling van zijn bezwaar. Verweerder handelt in strijd met het verbod van détournement de pouvoir. Verweerder heeft het primaire besluit genomen om eiser te straffen vanwege het conflict dat tussen hen speelt. Daarnaast handelt verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel doordat het primaire besluit terugwerkende kracht heeft. Voorts handelt verweerder in strijd met het fair play-beginsel doordat hij een beslissing waarbij eiser belang heeft, frustreert. Tot slot heeft verweerder eiser de stukken die aan het primaire besluit ten grondslag liggen niet beschikbaar gesteld.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [1]
5.2.
Uit eveneens vaste rechtspraak volgt verder dat de enkele omstandigheid dat de betrokkene aan het dwangmiddel van opschorting gevolg geeft door zijn verzuim te herstellen, waarna de opschorting wordt opgeheven, niet kan leiden tot de conclusie dat zijn belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn bezwaar tegen de opschorting verloren is gegaan. Een andere opvatting zou te zeer afbreuk doen aan de effectiviteit van de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep. De betrokkene zou dan immers, om een inhoudelijke beslissing op het bezwaar te kunnen verkrijgen, genoodzaakt zijn de hem geboden herstelmogelijkheid ongebruikt te laten en daarmee zijn recht op bijstand op het spel te zetten. [2] Wanneer de opschorting van het recht op bijstand wordt ingehaald door een intrekking van de bijstand over dezelfde periode op een andere grond dan artikel 54, vierde lid, van de Pw en dit besluit tot intrekking in rechte vaststaat, heeft een betrokkene echter geen belang meer bij een beoordeling van zijn bezwaar of (hoger) beroep tegen de opschorting. [3]
5.3.
In deze zaak staat vast dat de opschorting van het recht op bijstand niet is gevolgd door een intrekking van de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw terwijl een intrekking op die grond gelet op de maximale duur van de opschorting niet meer mogelijk is. Voorts staat vast dat verweerder bij het in 2.2 genoemde besluit van 1 februari 2021 de bijstand van eiser alsnog heeft ingetrokken per 11 december 2020. De bijstandstuitkering van eiser is echter vanaf 1 december 2020 opgeschort. Gelet op voornoemde rechtspraak betekent dit dat eiser een belang bij de beoordeling van zijn bezwaar is blijven behouden voor zover dit de periode van 1 december 2020 tot en met 10 december 2020 betreft. Dat verweerder de opschorting over de periode van 1 december 2020 tot en met 10 december 2020 ongedaan heeft gemaakt en de bijstandsuitkering van eiser over de periode reeds heeft uitbetaald, maakt niet dat eiser geen belang bij de beoordeling van zijn bezwaar heeft.
5.4.
Ook over de periode vanaf 11 december 2020 heeft eiser een belang bij de beoordeling van zijn bezwaar blijven behouden. Hoewel eisers bijstandsuitkering in het intrekkingsbesluit van 1 februari 2021 vanaf die datum is ingetrokken en dit een intrekking op een andere grond dan artikel 54, vierde lid, van de Pw, betreft, staat dit besluit nog niet in rechte vast, zoals de rechtbank reeds onder 2.2 heeft overwogen. Zodoende is niet voldaan de in 4.2 genoemde voorwaarden om geen procesbelang aanwezig te achten.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank wijst erop dat eiser wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden
8. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1547.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4603
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 26 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI9782, 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3330 en van 22 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1547.