RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Eiseres heeft op 11 september 2015 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
Verweerder heeft bij besluit van 9 november 2016 aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend met ingang van 12 oktober 2016, onder de beperking “tijdelijke humanitaire gronden” op grond van haar aangifte mensenhandel. Naar aanleiding van het sepot van die aangifte heeft verweerder deze vergunning bij besluit van 15 maart 2017 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 31 januari 2017. Dit besluit staat in rechte vast. Op 19 oktober 2017 heeft eiseres verzocht om wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning in “humanitair niet-tijdelijk”. Deze aanvraag is bij besluit van 18 januari 2018 afgewezen en het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 maart 2018 ongegrond verklaard. Ook dit besluit staat in rechte vast.
Bijlage 2
Relevante bepalingen uit de Terugkeerrichtlijn
In punt 12 van de considerans bij de Terugkeerrichtlijn is het volgende opgenomen:
Er dient een regeling te worden getroffen voor onderdanen van derde landen die illegaal verblijven maar nog niet kunnen worden uitgezet. Voorziening in hun elementaire levensbehoeften dient volgens de nationale wetgeving te worden geregeld. Teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkenen bij administratieve controles of inspecties een bewijs van hun specifieke situatie kunnen leveren, dienen zij een schriftelijke bevestiging te krijgen van hun situatie. De lidstaten dienen, wat de concrete invulling van deze schriftelijke bevestiging betreft, over een ruime mate van beleidsvrijheid te beschikken en moeten de bevestiging ook kunnen opnemen in uit hoofde van deze richtlijn genomen besluiten in het kader van terugkeer.
In artikel 5 Terugkeerrichtlijn is het volgende neergelegd:
Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn houden de lidstaten rekening met:
a. a) het belang van het kind;
b) het familie- en gezinsleven;
c) de gezondheidstoestand van de betrokken onderdaan van een derde land,
en eerbiedigen zij het beginsel van non-refoulement.
Artikel 6, eerste lid, Terugkeerrichtlijn bepaalt dat de lidstaten, onverminderd de in de leden 2 tot en met 5 vermelde uitzonderingen, een terugkeerbesluit uitvaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt :
De lidstaten kunnen te allen tijde in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen beslissen een onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft een zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf te geven. In dat geval wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Indien al een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, wordt het ingetrokken of opgeschort voor de duur van de geldigheid van de verblijfsvergunning of andere vorm van toestemming tot legaal verblijf.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, Terugkeerrichtlijn nemen de lidstaten de nodige maatregelen om het terugkeerbesluit uit te voeren indien er geen termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, lid 4, is toegekend of indien de betrokkene niet binnen de volgens artikel 7 toegestane termijn voor vrijwillig vertrek aan de terugkeerverplichting heeft voldaan.
In artikel 9, eerste lid, Terugkeerrichtlijn is bepaald:
De lidstaten stellen de verwijdering uit:
a. a) in geval deze in strijd zou zijn met het beginsel van non-refoulement, of
b) voor de duur van de overeenkomstig artikel 13, lid 2, toegestane opschorting.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald:
De lidstaten kunnen op grond van de specifieke omstandigheden de verwijdering in een individueel geval voor een passende termijn uitstellen. Door de lidstaten wordt met name rekening gehouden met:
a. a) de fysieke of mentale gesteldheid van de onderdaan van een derde land
b) technische redenen, zoals het ontbreken van vervoermiddelen of het mislukken van de verwijdering wegens onvoldoende identificatie.
In artikel 14, eerste lid, Terugkeerrichtlijn is het volgende bepaald:
Behoudens het bepaalde in de artikelen 16 en 17, zorgen de lidstaten ervoor dat jegens de onderdanen van derde landen, tijdens de termijn die overeenkomstig artikel 7 voor vrijwillig vertrek is toegestaan, en tijdens de termijn waarvoor overeenkomstig artikel 9 de verwijdering is uitgesteld, zoveel mogelijk de volgende beginselen in acht worden genomen:
a. a) indien gezinsleden op het grondgebied aanwezig zijn, wordt de eenheid van het gezin gehandhaafd;
b) dringende medische zorg wordt verstrekt en essentiële behandeling van ziekte wordt uitgevoerd;
c) minderjarigen krijgen toegang tot het basisonderwijs, afhankelijk van de duur van hun verblijf;
d) er wordt rekening gehouden met de speciale behoeften van kwetsbare personen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel ontvangen de in het eerste lid bedoelde personen van de lidstaten schriftelijk de bevestiging, overeenkomstig de nationale wetgeving, dat de termijn voor vrijwillig vertrek overeenkomstig artikel 7, lid 2, is verlengd, of dat het terugkeerbesluit voorlopig niet zal worden uitgevoerd.
Jurisprudentie
Relevante overwegingen van het Hof in het arrest TQ:
“70 Er zij aan herinnerd dat het doel van richtlijn 2008/115 erin is gelegen om een doeltreffend verwijderings- en terugkeerbeleid te ontwikkelen, met volledige eerbiediging van de grondrechten en de waardigheid van de betrokkenen (arrest van 14 mei 2020, Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság Dél-alföldi Regionális Igazgatóság, C‑924/19 PPU en C‑925/19 PPU, EU:C:2020:367, punt 121 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
71 Indien de betrokken lidstaat besluit dat een niet-begeleide minderjarige geen verblijfsrecht moet worden toegekend op grond van artikel 6, lid 4, van richtlijn 2008/115, verblijft die minderjarige illegaal in die lidstaat.
72 In die situatie bepaalt artikel 6, lid 1, van deze richtlijn dat de lidstaten verplicht zijn om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen de onderdaan van een derde land die illegaal op hun grondgebied verblijft (arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C‑38/14, EU:C:2015:260, punt 31).
73 Zoals in punt 41 van het onderhavige arrest is uiteengezet, moeten de bevoegde nationale autoriteiten, zodra is vastgesteld dat het verblijf illegaal is, immers krachtens dat artikel, onverminderd de uitzonderingen waarin de leden 2 tot en met 5 van hetzelfde artikel voorzien, een terugkeerbesluit uitvaardigen (arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C‑38/14, EU:C:2015:260, punt 32).
74 Zoals in punt 60 van het onderhavige arrest is uiteengezet, dient de betrokken lidstaat zich er voorafgaand aan de vaststelling van een dergelijk besluit jegens een niet-begeleide minderjarige van te overtuigen dat er voor die minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer.
75 Indien aan deze voorwaarde is voldaan, dient de betrokken niet-begeleide minderjarige van het grondgebied van de betrokken lidstaat te worden verwijderd, onder voorbehoud van wijzigingen in zijn situatie.”
“79 Volgens de rechtspraak van het Hof verplicht artikel 8, lid 1, van richtlijn 2008/115 de lidstaten ertoe om, wanneer een terugkeerbesluit is uitgevaardigd tegen een onderdaan van een derde land maar deze niet aan de terugkeerverplichting heeft voldaan, ongeacht of dat het geval is binnen de voor vrijwillig vertrek toegestane termijn dan wel of geen termijn daarvoor is toegekend, teneinde de doeltreffendheid van de terugkeerprocedures te verzekeren, de nodige maatregelen te nemen voor de verwijdering van de betrokkene, namelijk diens fysieke verwijdering uit die lidstaat volgens artikel 3, punt 5, van die richtlijn (arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C‑38/14, EU:C:2015:260, punt 33).
80 Voorts zij eraan herinnerd dat de lidstaten, zoals volgt uit zowel hun loyaliteitsplicht als de vereisten van doeltreffendheid die met name in overweging 4 van richtlijn 2008/115 in herinnering worden gebracht, zo spoedig mogelijk moeten voldoen aan de hun bij artikel 8 van die richtlijn opgelegde verplichting om bedoelde onderdaan in de in lid 1 van dat artikel genoemde gevallen te verwijderen (arrest van 23 april 2015, Zaizoune, C‑38/14, EU:C:2015:260, punt 34).
81 Op grond van de voormelde richtlijn kan een lidstaat dus niet een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige uitvaardigen en vervolgens niet tot diens verwijdering overgaan totdat hij 18 jaar oud is.”
Overweging 35 van het Hof in het arrest M.A.:
“35 Zo zij, aangaande in de eerste plaats de met artikel 5 van richtlijn 2008/115 nagestreefde doelstelling, opgemerkt dat dit artikel ertoe strekt om in het kader van de door deze richtlijn vastgestelde terugkeerprocedure te waarborgen dat verschillende grondrechten, waaronder de grondrechten van het kind, zoals neergelegd in artikel 24 van het Handvest, worden geëerbiedigd – zoals wordt bevestigd in de overwegingen 22 en 24 van deze richtlijn. Daaruit volgt dat dit artikel 5, gelet op de daarmee nagestreefde doelstelling, niet restrictief mag worden uitgelegd [zie naar analogie arresten van 14 februari 2019, Buivids, C345/17, EU:C:2019:122, punt 51, en 26 maart 2019, SM (Onder Algerijnse kafala geplaatst kind), C129/18, EU:C:2019:248, punt 53].”
Relevante overwegingen van het Hof in het arrest Abdida:
“54 Met betrekking tot, in de tweede plaats, de voorziening in de basisbehoeften van een derdelander in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, preciseert punt 12 van de considerans van richtlijn 2008/115 weliswaar dat de voorziening in de elementaire levensbehoeften van onderdanen van derde landen die illegaal verblijven maar nog niet kunnen worden uitgezet, volgens de nationale wetgeving dient te worden geregeld, doch die wettelijke regeling moet verenigbaar zijn met de uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen.
55 In artikel 14 van die richtlijn zijn een aantal waarborgen opgenomen die gelden in afwachting van terugkeer, met name tijdens de termijn waarvoor overeenkomstig artikel 9 van die richtlijn de verwijdering is uitgesteld.
56 Volgens artikel 9, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/115 stellen de lidstaten de verwijdering uit voor de duur van de overeenkomstig artikel 13, lid 2, van die richtlijn toegestane opschorting.
58 Uit een en ander volgt dat de lidstaten verplicht zijn om een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt en die een beroep heeft ingesteld tegen een terugkeerbesluit waarvan de uitvoering voor hem een ernstig risico inhoudt dat zijn gezondheidstoestand op ernstige en onomkeerbare wijze verslechtert, de in artikel 14 van richtlijn 2008/115 bedoelde waarborgen in afwachting van terugkeer te bieden.
59 Meer bepaald is de betrokken lidstaat in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is krachtens artikel 14, lid 1, sub b, van die richtlijn verplicht om zo veel mogelijk te voorzien in de elementaire levensbehoeften van een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt, wanneer deze zelf niet over de middelen beschikt om in zijn eigen onderhoud te voorzien.
60 De verstrekking van dringende medische zorg en de essentiële behandeling van ziekte, als bedoeld in artikel 14, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/115, zou in een dergelijke situatie verstoken blijven van daadwerkelijke uitwerking indien zij niet gepaard gaat met een voorziening in de basisbehoeften van de betrokken derdelander.
61 Het staat evenwel aan de lidstaten te bepalen op welke wijze in de elementaire levensbehoeften van de betrokken derdelander wordt voorzien.
62 Derhalve moet artikel 14, lid 1, sub b, van richtlijn 2008/115 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die niet bepaalt dat in de mate van het mogelijke wordt voorzien in de elementaire levensbehoeften van een derdelander die aan een ernstige ziekte lijdt teneinde te verzekeren dat dringende medische zorg en de essentiële behandeling van ziekte daadwerkelijk worden verstrekt tijdens de periode waarin de betrokken lidstaat verplicht is de verwijdering van die derdelander uit te stellen omdat deze beroep heeft ingesteld tegen een jegens hem uitgevaardigd terugkeerbesluit.”