ECLI:NL:RBDHA:2021:12269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
C/09/590984 / HA ZA 20-350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een overeenkomst met betrekking tot de overdracht van rechten op de AirOpack technologie en vrijwaringsincident

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een geschil tussen Packaging Technology Netherlands B.V. (PTN) en Airopack Technology Group B.V. (ATG) over de totstandkoming van een overeenkomst met betrekking tot de overdracht van rechten op de AirOpack technologie. PTN vordert betaling van een lening van ATG, die niet is terugbetaald. ATG heeft in het incident verzocht om oproeping van voormalige bestuursleden in vrijwaring, omdat zij menen dat deze bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade die ATG heeft geleden door de totstandkoming van de overeenkomst en de addenda. De rechtbank heeft geoordeeld dat de oproeping van de voormalige bestuurders [B], [D] en [E] in vrijwaring toewijsbaar is, maar heeft de vordering tegen [F] afgewezen. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van ATG c.s. tot inzage in bescheiden van PTN op grond van artikel 843a Rv afgewezen, omdat niet voldaan was aan de vereisten van dat artikel. De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/590984 / HA ZA 20-350
Vonnis in incident van 10 november 2021
in de zaak van
PACKAGING TECHNOLOGY NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: “PTN”,
advocaat mr. E.H.W. van Nijnatten te Eindhoven,
tegen

1.AIROPACK TECHNOLOGY GROUP B.V.,

gevestigd te 's-Hertogenbosch,
2.
I.P.S. B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
hierna te noemen: “ATG”, “IPS” (en gezamenlijk) “ATG c.s.”,
advocaat mr. J.A. van de Hel te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 maart 2020 met producties,
  • de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, tevens incidentele vordering ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv),
  • de conclusie van antwoord in het incident,
  • het tussenvonnis van 28 april 2021,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (voor de meervoudige kamer) in het vrijwarings- en exhibitie-incident van 27 september 2021 en de aldaar voorgedragen pleitaantekeningen van partijen.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld commentaar te leveren op de verslaglegging, voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. ATG c.s. hebben bij brief van 18 oktober 2021 van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Deze brief is aan het dossier toegevoegd. PTN heeft geen opmerkingen gemaakt bij het proces-verbaal.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Kern van de zaak

2.1
Deze zaak gaat kort samengevat en voor zover voor het incident van belang om het volgende:
  • ATG en IPS zijn onderdeel van een groep vennootschappen (hierna: de Airopack-groep) die zich bezighoudt met de ontwikkeling en productie van innovatieve verpakkingen. IPS is (sinds maart 2019) enig aandeelhouder van ATG. ATG is opgericht door [A] (hierna: [A] . De zoon van [A] , de heer [B] (hierna: [B] ) was van maart 2011 tot 30 november 2018 CEO van ATG.
  • Op 30 januari 2009 is een overeenkomst gesloten tussen (rechtsvoorganger(s) van) PTN en de Airopack-groep (hierna: de overeenkomst) op grond waarvan onder meer PTN bepaalde aanspraken op (patent)rechten die zij hield met betrekking tot de zogeheten ‘AirOpack’ technologie heeft overgedragen aan de Airopack-groep. In de Overeenkomst is AirOpack gedefinieerd als:
“alle (toepassingen van) technologieën, rechten van intellectueel eigendom en overige rechten, waaronder begrepen octrooien, auteursrechten, ontwerprechten, modelrechten, handels- of dienstmerken (waaronder begrepen woord- en/of beeldmerken), kennis en know-how en ieder mogelijk equivalent daarvan ter zake van intelligente druk(controle)systemen met betrekking tot verpakkingen, waarbij de zogenaamde “Pressure Control Device” geïntegreerd is (…) in de verpakking, zoals deze door Partijen worden gehouden, (…)”
  • De in de overeenkomst opgenomen koopprijs voor deze rechten betrof een percentage-afspraak/koopprijsmechanisme, afhankelijk van diverse – onzekere – toekomstige factoren, waaronder de hoeveelheid verkochte producten met het zogeheten Airopacksysteem (hierna ook: ‘het Koopprijsmechanisme’).
  • In 2010 zijn alle rechten en verplichtingen onder de overeenkomst door de Airopack-groep en de PTN-groep overgedragen aan respectievelijk ATG en PTN.
  • Op 14 maart 2013 is een addendum bij de overeenkomst tot stand gekomen (hierna: addendum 1). In dit addendum is aan (rechtsvoorgangers van) ATG een optie verleend om uiterlijk op 31 december 2018 het overeengekomen koopprijsmechanisme te vervangen door een vaste koopprijs van € 25 miljoen (exclusief BTW). Addendum 1 is namens de Airopack-groep (mede)ondertekend door [B] Namens de PTN-groep is addendum 1 ondertekend door [C] (hierna: [C] ) in hoedanigheid van commissaris dan wel gevolmachtigde.
  • ATG heeft gebruik gemaakt van de optie uit addendum 1 om het koopprijsmechanisme te vervangen door de vaste koopprijs. Dit is vastgelegd in een tweede addendum bij de overeenkomst d.d. 20 december 2017 (hierna: addendum 2). Het restant van de vaste koopprijs (ruim € 24 miljoen) is middels addendum 2 omgezet in een lening, op grond waarvan de eerste betaling door ATG diende plaats te vinden op 31 januari 2018 en de laatste betaling op 30 juni 2021. Addendum 2 is namens de meeste Airopack vennootschappen ondertekend door [B] en namens de PTN-groep (mede) ondertekend door [C] .
  • Eind 2018 is [B] afgetreden als CEO van de Airopack-groep en is een nieuw management aangetreden.
  • Op 23 mei 2019 is een derde addendum bij de overeenkomst tot stand gekomen (hierna: addendum 3). In dit addendum is de hoogte van de lening vastgesteld op een lager bedrag van € 21.7 miljoen en is een terugbetalingsschema overeengekomen, op grond waarvan de eerste betaling door ATG diende plaats te vinden op 15 januari 2020.
  • IPS heeft zich in addendum 3 garant gesteld voor de nakoming door ATG van haar verplichtingen neergelegd in addendum 3.
  • ATG heeft ondanks sommatie niet aan haar betaalverplichtingen uit hoofde van de lening jegens PTN voldaan.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1
PTN vordert in de hoofzaak, verkort weergegeven en voor zover hier van belang,
ATG c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan PTN van primair € 21.700.000, dan wel subsidiair € 750.000 (de eerste termijn van de lening), beide bedragen vermeerderd met rente, een en ander met veroordeling van ATG c.s. in de proceskosten en wettelijke rente daarover.
3.2
PTN stelt daartoe (in het kort) dat ATG in verzuim verkeert met de terugbetaling van de lening, waardoor de gehele restantlening dan wel in ieder geval de eerste termijn opeisbaar is. IPS kan als borg worden aangesproken en verkeert eveneens in verzuim, aldus PTN.
3.3
ATG c.s. verweren zich tegen de vordering. Zij voeren kort weergegeven het volgende verweer. De overeengekomen koopprijs van € 25 miljoen voor de (patent)rechten is absurd hoog. Tegenstrijdige (privé)belangen van [B] en [C] zijn (vermoedelijk) de oorzaak geweest van de totstandkoming van de koopprijs waardoor de Airopack-groep ernstig is benadeeld. [B] en [C] zijn bevriende zakenrelaties van elkaar en [B] heeft in privé gelden geleend van [C] . Het is zeer ongebruikelijk dat de overeenkomst werd aangegaan voor onbepaalde tijd, omdat de geldigheid van een patentrecht beperkt is en een licentie vervalt met het eindigen van het onderliggende patentrecht. Om verschillende in de incidentele conclusie uiteengezette redenen is de vaste koopprijs niet in het belang van de Airopack groep geweest. ATG c.s. wenst [B] en enkele andere voormalige (indirecte) bestuursleden en een feitelijk medebeleidsbepaler in vrijwaring op te roepen, omdat ATG c.s. menen dat zij persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de schade die zij de Airopack-groep in hun hoedanigheid van bestuurder c.q. medebeleidsbepaler hebben toegebracht door het benadelen van ATG met addenda 1 en 2. ATG c.s. vorderen daarnaast inzage dan wel afgifte van bescheiden van PTN op grond van artikel 843a Rv, waaronder de bescheiden waarop zij op grond van artikel 730 jo. 843a Rv bewijsbeslag hebben laten leggen.

4.Het geschil in het incident

De vordering ex artikel 210 Rv
4.1
ATG c.s. vorderen dat het hen wordt toegestaan om de volgende personen in vrijwaring op te roepen:
[B] , [D] , [E] en [F]
(gezamenlijk door ATG c.s. “de voormalige vertegenwoordigers” genoemd).
ATG c.s. verzoekt de rechtbank daarbij om een termijn te stellen van drie maanden voor de oproeping in vrijwaring.
4.2
ATG c.s. leggen daaraan ten grondslag dat de voormalige vertegenwoordigers uit hoofde van onbehoorlijke taakvervulling (artikel 2:9 BW), althans onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) gehouden zijn de nadelige gevolgen van een eventuele toewijzing van de vordering in de hoofdzaak te dragen, omdat zij ATG c.s. ernstig hebben benadeeld door het aangaan van addenda 1 en 2. ATG c.s. stellen daartoe kort samengevat het volgende.
4.3
In addendum 1 heeft ATG samen met PTN de koopoptie gecreëerd en in addendum 2 heeft ATG de koopoptie ingeroepen, waarmee ATG de verplichting op zich heeft genomen om de vaste koopprijs aan PTN de voldoen. In addendum 3 trad IPS toe als borg voor de nakoming van de verplichtingen van ATG. Ten tijde van het aangaan van addendum 1 waren [B] en [D] bestuurder van IPS Holding, die op haar beurt weer bestuurder was van ATG. Ten tijde van het aangaan van addendum 2 waren [B] en [E] bestuurder van IPS Holding, die op haar beurt weer bestuurder was van ATG. Ten tijde van het aangaan van addenda 1 en 2 was [F] bestuurder van Airopack Technology Group AG (behorend tot de Airopack-groep) en tevens feitelijk beleidsbepaler van ATG. Door het aangaan van addenda 1 en 2 is de Airopack-groep voor minimaal € 13,3 miljoen benadeeld. De voormalige vertegenwoordigers wisten, althans hadden moeten weten dat de Airopack-groep de vaste koopprijs nooit zou kunnen voldoen, laat staan dat deze transactie enig zakelijk voordeel voor de Airopack-groep zou opleveren. De voormalige bestuurders kan een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt worden, zodat zij collectief aansprakelijk zijn op grond van artikel 2:9 BW. [F] heeft in zijn hoedanigheid van feitelijk medebeleidsbepaler addenda 1 en 2 medeondertekend en is ook nauw betrokken geweest bij de totstandkoming daarvan, alsmede bij de interne beraadslaging en besluitvorming. [F] heeft de Airopack-groep daarmee ernstig benadeeld en daarmee onrechtmatig gehandeld, waardoor ook hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die de Airopack-groep daardoor heeft geleden. [B] kan daarnaast ook worden aangesproken uit hoofde van onrechtmatige daad wegens onder meer belangenverstrengeling en verduistering van informatie.
4.4
PTN voert gemotiveerd verweer. Zij voert onder meer aan (kort gezegd) dat indien de door ATG c.s. in de hoofdzaak aangevoerde argumenten niet slagen, zonder nadere toelichting die is uitgebleven, evenmin sprake kan zijn van aansprakelijkheid van de voormalige vertegenwoordigers. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW is volgens PTN vereist dat eerst de aansprakelijkheid van IPS Holding als bestuurder van ATG en IPS wordt vastgesteld. Door IPS Holding niet in vrijwaring op te roepen, wordt diens aansprakelijkheid niet vastgesteld, en kan deze niet op grond van artikel 2:11 BW dan wel 6:162 BW worden doorgelegd naar de voormalige bestuurders, aldus PTN. Verder voert PTN als verweer dat niet is gebleken dat [F] als feitelijk beleidsbepaler kan worden aangemerkt. PTN verzet zich eveneens tegen de verzochte termijn van drie maanden voor de oproeping in vrijwaring.
De vordering ex artikel 843a Rv
4.5
ATG c.s. vorderden kort samengevat:
PTN de gebieden inzage, dan wel afgifte te verstrekken aan ATG c.s. van alle bescheiden vermeld in randnummer 166 van de akte houdende incidentele vorderingen die PTN te hare beschikking of onder haar berusting heeft, uiterlijk veertien dagen na betekening van het vonnis,
PTN te gebieden toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder van [Gerechtsdeurwaarderskantoor] , al dan niet met behulp van ICT-specialisten, (i) inzage neemt in alle onder betrokkenen in bewijsbeslag genomen bescheiden die zich thans uit hoofde van het gelegde bewijsbeslag in gerechtelijke bewaring bevinden en (ii) door middel van een dataselectieprocedure zoals omschreven in sub (b) van paragraaf VI.6 van de akte houdende incidente vorderingen (en randnummer 56 van de pleitaantekeningen zijdens ATG c.s.), bepaalt welke bescheiden voldoen aan de omschrijving uit randnummer 166,
PTN te gebieden toe te staan en te gedogen dat een deurwaarder van [Gerechtsdeurwaarderskantoor] de definitieve selectie na doorlopen van voornoemde dataselectieprocedure:
primairaan ATG c.s. ter beschikking stelt (met een kopie aan PTN),
subsidiairvolgens een in het petitum nader omschreven selectieprocedure aan ATG c.s. ter beschikking stelt (met een kopie aan PTN),
meer subsidiairop een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen procedure aan ATG c.s. ter beschikking stelt,
te bepalen dat de datasets (zoals omschreven in randnummer 180 van de akte houdende incidente vorderingen) in gerechtelijke bewaring blijven bij de gerechtelijke bewaarder en niet eerder geretourneerd hoeven te worden aan PTN en aan de betrokken derden dan nadat in het onderhavige geschil tussen partijen (een in kracht van gewijsde gegaan) vonnis is gewezen,
PTN te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval zij niet voldoet aan het voorgaande.
4.6
ATG c.s. stellen ter onderbouwing van hun vordering kort samengevat dat zij rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bescheiden. ATG c.s. streven naar nadere bewijslevering ten aanzien van haar in de hoofdzaak te voeren verweren, te weten: onvoorziene omstandigheden, beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en bedrog, dwaling, misbruik van omstandigheden en onrechtmatige daad. Op basis van de sterke aanwijzingen die zij hebben, verwachten ATG c.s. vooralsnog in ieder geval dat de gestelde belangenverstrengeling aanleiding geeft tot (partiele) vernietiging, ontbinding of wijziging van de overeenkomsten met PTN en/of aansprakelijkheid van betrokkenen.
4.7
PTN verzet zich tegen de vordering. Zij voert daartoe kort samengevat het volgende aan. De vordering is prematuur. Aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a Rv is niet voldaan: er is geen sprake van een rechtsbetrekking waarop ATG c.s. hun vordering tot inzage baseren, de bescheiden zijn onvoldoende bepaald, er is geen rechtmatig belang (de vorderingen zijn te omschrijven als een
fishing expedition) en de dataselectieprocedure is gebrekkig. Zelfs indien aan de cumulatieve vereisten van artikel 843a lid Rv zou zijn voldaan, zijn er gewichtige redenen om niet aan de vordering tot inzage te voldoen en/of kan redelijkerwijs worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv). PTN heeft geen bezwaar tegen toewijzing van de vordering onder d), inhoudende dat de datasets in gerechtelijke bewaring blijven totdat in het onderhavige geschil een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is gewezen, op voorwaarde dat alle kosten daarvan door ATG c.s. worden gedragen en niet op (betrokkenen bij) PTN worden verhaald.
Verzoek openstellen hoger beroep/kostenveroordeling
4.8
ATG c.s. vorderen tevens hoger beroep tegen het in deze te wijzen incidentele vonnis open te stellen voor zover één of meerdere vorderingen van ATG c.s. geheel of gedeeltelijk worden afgewezen, alsmede om PTN in de kosten van het incident te veroordelen.
4.9
PTN voert verweer, kort gezegd omdat het verzoek tot het openstellen van hoger beroep een vertragingstactiek is en er onvoldoende aanleiding bestaat om het verzoek toe te wijzen.
4.1
PTN concludeert tot afwijzing van de vorderingen van ATG c.s., met veroordeling van ATG c.s. in de proceskosten.

5.De beoordeling

De vordering ex artikel 210 Rv
5.1
De rechtbank stelt voorop dat een vordering tot oproeping van een derde in vrijwaring in beginsel toewijsbaar is, indien voldoende gemotiveerd en concreet wordt gesteld dat men krachtens een rechtsverhouding met die derde recht en belang heeft om de nadelige gevolgen van een ongunstige afloop van de hoofdzaak geheel of gedeeltelijk op die derde te verhalen, dit in een zoveel mogelijk tegelijkertijd met de hoofdzaak te behandelen vrijwaringszaak. De vraag of deze rechtsverhouding vaststaat en daadwerkelijk grond vormt voor regres, dient in de vrijwaringsprocedure te worden beantwoord.
5.2
Ten aanzien van [B] , [D] en [E] voornoemd is voldaan aan de vereisten voor oproeping in vrijwaring. Uit de aan de incidentele vordering ten grondslag gelegde stellingen volgt namelijk dat niet valt uit te sluiten dat ATG c.s., ingeval van een veroordeling in de hoofdzaak, uit hoofde van de gestelde rechtsverhouding met de voormalige bestuurders (gebaseerd op onbehoorlijke taakvervulling dan wel onrechtmatige daad) een regresvordering hebben op deze voormalige bestuurders. ATG c.s. hebben daarvoor voldoende gronden ten aanzien van in ieder geval [B] aangevoerd en in geval van eventuele bestuurdersaansprakelijkheid is ingevolge 2:9 en 2:11 BW collectieve aansprakelijkheid uitgangspunt. Daarom kunnen ook [D] en [E] in vrijwaring worden opgeroepen. Anders dan PTN betoogt, is niet relevant dat IPS Holding geen partij is in deze procedure. In de stellingen van ATG c.s. ligt voldoende kenbaar besloten dat zij de aansprakelijkheid van deze voormalige bestuurders jegens ATG c.s. baseren op de aansprakelijkheid van IPS Holding jegens ATG c.s. De vordering zal ten aanzien van deze voormalige bestuurders worden toegewezen.
5.3
Uit de stellingen van ATG c.s. volgt in onvoldoende mate een relevante tot regres verplichtende rechtsverhouding tussen ATG c.s. en [F] . Anders dan artikel 2:248 BW bepaalt ten aanzien van kennelijk onbehoorlijk bestuur bij een besloten vennootschap in geval van faillissement, voorziet artikel 2:9 BW voor haar toepassing niet in gelijkstelling van een feitelijk bestuurder met een formele bestuurder. Een feitelijk bestuurder kan wel aansprakelijk worden gehouden op grond van artikel 6:162 BW, maar dan op grond van alle concrete omstandigheden van het geval ten aanzien van zijn handelen of nalaten, en niet alleen op grond van een gesteld feitelijk bestuurderschap. [1] ATG c.s. hebben onvoldoende onderbouwd gesteld waaruit het onrechtmatig handelen van [F] jegens ATG c.s. zou bestaan. Het ondertekenen van addenda 1 en 2 is daarvoor niet voldoende. Ook uit de overgelegde emailcorrespondentie ter zitting blijkt dit onvoldoende. Bovendien hebben ATG c.s. juist aangevoerd dat bij de benadeling [B] de drijvende kracht is geweest. Zonder nadere toelichting die is uitgebleven, valt niet in te zien hoe [F] dan een bepalende rol heeft gespeeld. Ten aanzien van [F] moet de vordering daarom worden afgewezen.
5.4
De rechtbank gaat er, zoals ook door ATG c.s. is genoemd, van uit dat voor het dagvaarden in vrijwaring van [B] een reguliere betekeningstermijn van ten minste één week geldt en dat ten aanzien van de overige voormalige bestuurders een betekeningstermijn van ten minste vier weken geldt. Gerekend vanaf de datum van dit vonnis en rekening houdend met het feit dat aan ATG c.s. enige tijd moet worden gegund om tot vertaling en betekening van de dagvaardingen over te gaan, zal worden bepaald dat tegen de rol van woensdag 19 januari 2021 moet worden gedagvaard.
De vordering ex artikel 843a Rv
5.5
Ten aanzien van de vraag of een vordering tot overlegging van of inzage in bescheiden voor toewijzing in aanmerking komt, stelt de rechtbank voorop dat artikel 843a Rv niet voorziet in een onbeperkt recht op inzage van bescheiden jegens degene die deze te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, maar dat deze bepaling het recht op inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden afhankelijk stelt van een aantal cumulatieve vereisten. Op grond van het eerste lid van artikel 843a Rv moet de eiser een rechtmatig belang hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en moet hij inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn. Artikel 843a Rv biedt geen grond voor het opvragen van bescheiden waarvan een partij indicaties heeft of vermoedt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt dat die bescheiden wel eens steun kunnen geven aan zijn of haar stelling. [2] De enkele mogelijkheid dat met de verlangde stukken de stellingen kunnen worden aangetoond, is dus onvoldoende en kan wijzen op een "
fishing expedition", waarvoor artikel 843a Rv niet is bedoeld. Ook indien aan voormelde vereisten is voldaan, kan de vordering wegens gewichtige redenen of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat ook zonder de gevorderde gegevens een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd, worden afgewezen.
5.6
Door PTN is onder meer onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2011 in de zaak ISG c.s./Cornefruit [3] terecht aangevoerd dat de bescheiden waarvan inzage/afgifte wordt verzocht te ruim en te weinig specifiek zijn en dat (daardoor) onvoldoende is gebleken dat ATG c.s. een voldoende rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bescheiden. Het verzoek heeft kort gezegd betrekking op alle e-mailcorrespondentie van en aan personen betrokken bij PTN, alsmede van en aan personen in het verleden betrokken bij ATG c.s., alle gespreksverslagen, presentaties, notulen van vergaderingen van alle organen van PTN en haar rechtsvoorganger en gelieerde vennootschappen, alsmede alle bankafschriften van [B] , [de Vennootschap] (de persoonlijke vennootschap van [B] ) en PTN, voor zover die bescheiden ook maar op enige wijze betrekking hebben op de overeenkomst, addenda, andere overeenkomsten tussen [B] en [C] dan wel hun persoonlijke rechtspersonen, aandelenbelangen van [A] in PTN of haar groepsvennootschappen, een en ander voor zover deze bescheiden dateren uit de periode tussen 1 januari 2008 en 1 april 2020. Deze vordering houdt niet in een voldoende specificatie van bescheiden in de zin van artikel 843a Rv. ATG c.s. hebben onvoldoende concreet aangegeven welke specifieke stukken zij nodig hebben in het kader van hun beoogde bewijslevering en wat in welke stukken kan worden gevonden.
De rechtbank kan voorts, in het verlengde daarvan, niet vaststellen dat ATG c.s. een rechtmatig belang hebben bij inzage/afgifte van de gevorderde bescheiden. ATG c.s. stellen zelf dat er (niet meer dan) concrete aanwijzingen zijn dat er ‘iets’ speelde tussen [B] en [C] en dat zij willen weten hoe addenda 1 en 2 tot stand zijn gekomen. ATG c.s. willen volgens eigen zeggen duidelijk krijgen waar partijen destijds vanuit gingen. Zij wensen over de relevante stukken te beschikken, zodat precies achterhaald kan worden wat er is gebeurd en wat de achtergronden waren bij de totstandkoming bij addenda 1 en 2. Zij verwachten op basis van ‘sterke aanwijzingen’ dat er aanleiding is om de overeenkomst en addenda met PTN aan te tasten met een beroep op (partiele) vernietiging, ontbinding of wijziging van de overeenkomsten en/of dat zij betrokkenen aansprakelijk kunnen stellen. ATG c.s. baseren hun vordering dus slechts op aanwijzingen/vermoedens en vragen daarbij zoals hiervoor uitgelegd geen inzage van voldoende concrete bescheiden. Uit hun vordering en daaraan ten grondslag liggende stellingen valt af te leiden dat het in dit geval inderdaad om een
fishing expeditiongaat. Daardoor wordt niet voldaan aan de twee belangrijkste vereisten van artikel 843a Rv, omdat met de daarin opgenomen beperkingen juist wordt beoogd een dergelijke
fishing expeditionte voorkomen. Voor zover ATG c.s. hebben aangevoerd dat de bescheiden ook een cruciale rol in de vrijwaringsprocedure tegen het voormalige management van ATG spelen, geldt daarbij nog dat dit geen grond geeft om van PTN in de hoofdzaak inzage/afgifte volgens artikel 843a Rv te vorderen.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat het de vordering ex artikel 843a Rv afgewezen dient te worden en de rechtbank aan de overige stellingen en verweren van partijen in het incident niet toekomt.
Verzoek openstellen hoger beroep/proceskosten
5.8
Een verzoek om tussentijds hoger beroep toe te staan strekt er toe om een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat van het eindvonnis. Tussentijds hoger beroep is in beginsel uitgesloten om de doelmatigheid en snelheid van de procedure te bevorderen. Uit de wetsgeschiedenis van vorenbedoelde bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep een grote mate van terughoudendheid te betrachten; er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien de gevolgen van de genomen beslissing zeer verstrekkend of onomkeerbaar zijn. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake. ATG c.s. hebben dat ook niet gesteld. Van andere gronden die afwijking zouden rechtvaardigen van de hoofdregel dat geen tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld, is evenmin gebleken. PTN heeft er een gerechtvaardigd belang bij om thans voortvarend door te gaan met deze procedure. De rechtbank zal de vordering om tussentijds hoger beroep toe te staan dan ook afwijzen.
5.9
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident (ex 210 Rven843a Rv)
6.1
staat toe dat [B] , [D] en [E] door Airopack Technology Group B.V. c.s. in vrijwaring worden gedagvaard tegen de terechtzitting van
19 januari 2022,
6.2
wijst al het meer of anders gevorderde af,
6.3
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
6.4
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 januari 2022voor conclusie van antwoord aan de zijde van ATG c.s.;
1.4.
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.L. Harmsen, mr. M. Schoemaker en mr. M. van Kogelenberg en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2021. [4]

Voetnoten

1.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 11 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5184.
2.Gerechtshof Den Haag 23 november 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4016.
3.Hoge Raad 18 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1706.
4.type: